dinsdag 9 februari 2010
Wat nu? (2)
Geen beschouwing over laaglandse papieren literaire tijdschriften is compleet indien niet het muizenaantal abonnees van Forum vermeld wordt. Wanneer is die kleinschaligheid van het medium gaan gelden als probleem? Ik vermoed: toen de niet geringe subsidies van binnenuit bij het betoog betrokken werden.
Daarmee bedoel ik dat het item ‘subsidie’ steevast aantijging, hoon en spot heeft gegenereerd – terecht of niet: veelal door lui die de poet waren misgelopen – maar dat die emoties altijd afketsten. Bij de vele voorbeelden daarvan moet je bedenken dat conform de zede het protest werd genegeerd of gepareerd. Het verstrekte geld bleef aldus niet eens zozeer onomstreden als wel legitiem.
Volgens mij zijn er twee taboedoorbrekende momenten geweest. In 2002 was er De waarde van woorden, waarin Lisa Kuitert op grond van ervaringen als Fondsbeoordelaar een soort subsidieproza viseerde dat een comateus bestaan leidde. Dat haar tekst een inaugurele rede behelsde, zal de steen in de vijver van autoriteits- en kwaliteitsaanspraken hebben verzwaard. Vervolgens liet de tijdschriftencommissie van het Productiefonds, met onder meer Kuiterts confrater Dorleijn, weten dat literaire bladen onderhand de publicatie-optie van internet mochten overwegen.
Het voor het medium heilige ‘laboratorium’, waar experimenten de literatuur verder zouden helpen, was ontwijd. Dat dezelfde Kuitert later het literaire blad vergeleek met een ‘speeltuin’ verbaasde niet. Van bovenpersoonlijk ontmoetingspunt ten bate van de kunst was de aandacht allang verschoven naar de beoefenaars, wier geloofwaardigheid taande.
Daarbij had een ander medium, dat fenomenaal is voor de enkeling die het intelligent gebruikt, als katalysator gefungeerd. Met een fijne onbevangenheid is het internet, dat zich grofweg vanaf 1995 als gemeenschapspodium aandiende, elke hiërarchisch gefundeerde aanspraak ter discussie gaan stellen. Inmiddels is een prijs voor een literaire prestatie ondenkbaar zonder een publieksstem, hetzij aanpalend bij een uitreiking, hetzij in de persoon van één ‘gepassioneerd’ jurylid. Dit is echt een recente ontwikkeling.
Aangezien literaire tijdschriften met hun ambitieuze redacteuren het gezag verpersoonlijkten, kregen zij het extra voor hun mik. Zeker van jongere auteurs, die met het nieuwe medium waren opgegroeid en voor wie pen en tikmachine een museale status hadden. In 2004, bij het wegvallen van Bzzlletin (dat in zijn hoogtijdagen meer dan 10.000 abonnees had), ontwaarde Ingmar Heytze amper ‘hemelbestormende intenties’ in het ‘traditionele literaire tijdschrift’, en des te meer tekenen van overbodigheid. Hij repte van ‘een papieren ego’ en een ‘intellectueel masturbatie-object’. De toekomst was volgens hem aan een ‘cyber-ego’, waarmee het internetblad een immens bereik zou krijgen, immer actueel en goedkoop ook.
Heytze zei dat in een krantencolumn die daags daarna op internet stond – bijna intimiderend. Dergelijke kritiek was naar oude maatstaven ook onbesmuikt. Ze werd voordien uitgeoefend entre nous. Zo’n toon en publiekelijkheid wekten wrevel bij Kees Fens, die overigens dan wel een autoriteit mocht zijn maar niet de reguliere weg door de instituties had bewandeld. Het ‘autobiografisch geschrijf van het weblog’ noemde hij in een bijzin ‘dat elektronische openbaar toilet’. Gelet op de stront die hij vervolgens van het internet over zich heen kreeg was dat een correcte vaststelling.
Eveneens opgemerkt werd een essay van Hans Groenewegen over het overzien en beoordelen van recente poëzie, in het besef ‘dat er in de papieren wereld van dag- en weekbladen nauwelijks nog serieus te nemen critici zijn’. Ook het aantal besprekingen zag hij afnemen, zodat hij een internetinitiatief als Poëzierapport, met accenten op kleine uitgevers en Vlamingen (!), toejuichte. Toch plaatste Groenewegen literaire bloggers tussendoor in een onderwereld: ‘Uit weblogs spreekt vaak verontwaardiging over de boze bovenwereld. Die stelt de normen. Men voelt zich buitengesloten. Maar wat daar gebeurt en welke boeken er verschijnen lijkt grotendeels aan hen voorbij te gaan. Er wordt geen kennis van genomen. Tegelijk is men voortdurend op die bovenwereld gericht.’
Hoewel ik Groenewegens observaties deel, al was het vanwege de commentmantra ‘Ik heb het nog niet gelezen, maar ik vind…’ heeft die opstandige onderwereld mijn sympathie gehad, van nature bijna. Een aantal van die mannen – vrouwen zijn er beduidend minder – opereerde ook bij voorkeur in het holst van de nacht. Echt illegaal of zo werd het niet, hun discussies bleven naspeurbaar (de echte onderwereld zit inmiddels op sociale netwerken als Facebook, dat meer mensen in de greep krijgt en waarop, onbereikbaar voor zoekmachines, daverend schijnt te worden gediscussieerd).
Grappig was dat betrokkenen telkens ontkenden dat er zoiets als een onderwereld bestond en door discussies het bestaan ervan bevestigden. Al was het door in van minachting druipende zinnen over subsidies ‘belangenverstrengeling’ te ontwaren, via de topos ‘wij van WC-eend adviseren WC-eend’ die wel vaker opduikt schande en andere banvloeken uit te spreken, en voor alles de gedateerdheid te diagnosticeren van de Ander die zich dus wel in de bovenwereld bevinden moet.
Die paradox liet zich bijvoorbeeld kennen bij een publiek gemaakte ‘masterscriptie’ over Noord-Nederlandse literaire tijdschriften die, met de door een andere nobele onbekende in een dagblad al geponeerde stelling dat het medium in papieren vorm zijn langste tijd had gehad, een ware commentexplosie teweegbracht. Ze toonde het internet op zijn grootst en zijn benepenst, het leek wel of elkeen zich het centrum van de wereld wist. De kloof tussen believers (‘idealisten’, boven) en non-believers (‘realisten’, beneden) gaapte.
Mij is er vooral een afgrondelijk wederzijds wantrouwen van bijgebleven. Al het gepalaver suggereerde namelijk ook iets curieus in argumentatie en mensbeeld. Ik heb het pas kunnen begrijpen na lectuur van het boek Geweld door Slavoj Zizek. Daarin staat een anekdote over een boer die van een goede heks mag kiezen: of ze geeft hem één koe en zijn buurman twee, of ze neemt van hem één koe en van zijn buurman twee. Terstond kiest de boer voor de laatste optie.
Dit ondervond het recensieplatform De Reactor. Voor het startgesubsidieerd het web opging, waren de meningen erover reeds panklaar. En het was niet eens een literair tijdschrift. Maar da’s een verhaal apart.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Hoi!
BeantwoordenVerwijderenIk heb de hele column even opgediept uit de oude doos, hij stond 13-11-2004 in het Utrechts Nieuwsblad. Zes jaar later kijk ik er wel iets anders tegenaan - maar niet heel veel anders.
Alle goeds!
Ingmar Heytze
cyber-ego
Niets blijft hetzelfde. Gisteren berichte deze krant, onder de dramatische kop: 'Literatuurtijdschrift gaat ten onder aan de tijdgeest' dat na 291 nummers eindelijk de bijl is gevallen voor het literaire tijdschrift Bzzletin. Dat werd ook de hoogste tijd. Niet omdat Bzzletin een slecht blad was - zeker niet -maar omdat het traditionele literaire tijdschrift het meest neuzelige, achterhaalde medium is voor literatuur. Geen menselijke activiteit komt me overbodiger en onnozeler voor dan het runnen van een literair tijdschrift. Als het dan ook nog een papieren tijdschrift is, zo'n ding met een kaftje erom dat gedrukt en verspreid moet worden, waan ik me helemaal op een markt voor oude ambachten. Manden vlechten, klompen snijden, papier scheppen, netten breien, literair tijdschrift uitgeven. Wat is - of beter gezegd, wás -een literair tijdschrift? Een papieren ego. De meeste literaire tijdschriften zijn ooit opgericht door een clubje aanstormende literatoren die de wereld wel eens even zouden laten zien hoe goed ze zijn. In het begin kan dat een interessant blad opleveren, soms zelfs een blad dat achteraf letterkundige waarde heeft. Op den duur vervallen de meeste bladen echter onherroepelijk tot intellectueel masturbatie-object van een redactie die het bos alweer uitloopt, ondempbare put voor subsidie en vitrine voor het fonds van de uitgever van het blad. Weg hemelbestormende intenties. Van de kant van de uitgever is het natuurlijk begrijpelijk dat hij zijn tijdschrift voornamelijk beschouwt als een (prijzig) visitekaartje, want verkopen doet het niet. Het aantal abonnees is met drie, soms zelfs met twee cijfers uit te drukken. Ik ken een uitgever die tienduizend gulden per nummer toelegde op een tijdschrift dat in zijn hoogtijdagen zesendertig abonnees had. In de universiteitsbibliotheek ga ik een paar keer per jaar literaire tijdschriften doornemen, om te kijken of er toevallig nog iets opborrelt in die afvoerputjes van de geest. Ik tref het drukwerk altijd in zo'n volkomen ongerepte staat aan, dat ik vrees dat ik er de eerste en laatste lezer van ben. Moet het literaire tijdschrift in zijn huidige vorm dan verdwijnen? Dat is geen punt van discussie: de grote uittocht is al begonnen. Volgens mij kan ieder tijdschrift dat de productiekosten niet terugverdient aan verkoop en abonnementen, beter ophouden te bestaan in papieren vorm en een digitaal leven gaan leiden.
{en deel twee...}
BeantwoordenVerwijderenAls de redactie dat goed aanpakt, zou het zelfs wel eens kunnen leiden tot zo'n dramatische stijging van het aantal lezers, dat op den duur een papieren versie weer tot de mogelijkheden behoort, of bijvoorbeeld een mengvorm: je maakt een digitaal literair tijdschrift en een keer per jaar geef je de oogst van dat jaar in boekvorm uit. Zoals ik al zei ga ik hooguit een paar keer per jaar literaire tijdschriften lezen in de bibliotheek, maar er gaat nauwelijks een dag voorbij zonder dat ik even rondkijk op de nieuwssite Rottend Staal Online (www.epibreren.com/rs) en, mede op grond van de informatie die ik daar vind, sites als http://meandermagazine.net/ of www.poezierapport.blogspot.com bezoek. De sterke kanten van een goed literair tijdschrift - een podium bieden voor nieuw talent en voor nieuw werk van gevestigde namen, een vrijplaats zijn voor literaire discussie en nieuws en opinie geven over nieuwe ontwikkelingen en publicaties - worden nog veel sterker als ze interactief en actueel worden. Het is een achterhaalde misvatting dat iets alleen maar betekenis heeft als het ergens gedrukt staat. De grenzen tussen drukwerk en digitaal zijn al lang vervaagd. Elke gek kan zijn eigen boek voor een habbekrats laten drukken via POD (Printing On Demand), desnoods in oplages van één, vijf of vijftig exemplaren. Aan de andere kant van het spectrum vind je dichters als Martijn Benders (zie http://www.kannibaal.nl/) die hun dichtbundels geheel digitaal aanbieden, of digitale literaire tijdschriften als Tijd Schrift (zie http://www.hoteldramatik.com). Het wordt tijd dat het literaire tijdschrift evolueert van papieren ego tot cyber-ego, dat ruimt meteen ook lekker op in de boekenkast. Die is namelijk, in tegenstelling tot de harde schijf van mijn Apple, barstensvol.
Veel dank, hier is internet op zijn best. (Moest de DBNL niet eens Rottend Staal ontsluiten, toch een bron voor de culturele veranderingen die zich in de recente geschiedenis hebben voorgedaan?)
BeantwoordenVerwijderenMij zou nu interesseren wat bij Ingmar Heytze de rol van literaire tijdschriften is geweest op weg naar zijn debuutbundel.
Die rol was, denk ik, te karakteriseren als bescheiden; één enkel gedicht in Maatstaf, ik denk 1989 of zo, en twee of drie in De tweede Ronde. Verder kreeg ik vooral heel veel afwijzingen - meestal standaardbrieven. Af en toe nam een redacteur de moeite om in drie zinnen uit te leggen waarom een inzending werd geweigerd cq geaccepteerd. Dat waren uiteraard nuttige brieven. Het allereerste contact met lezers die de blik van een redacteur hadden, zorgde voor een begin van een literair bewustzijn dat je niet op een andere manier kunt verkrijgen. Dat begin van bewustzijn bestond in mijn geval vooral uit de vaststelling dat de literaire tijdschriften uit die tijd en mijn werk te weinig raakvlakken met elkaar hadden; het werd te licht bevonden voor serieuze tijdschriften, en niet vormvast genoeg voor een light verse-georiënteerd blad als De tweede Ronde. Daarbij lijkt me vrij zeker dat mijn werk eind jaren tachtig gemiddeld gewoon nog lang niet goed genoeg was om structureel in tijdschriften te worden opgenomen; het duurde niet voor niets tot 1997 voor ik aan mijn debuut bij Uitgeverij Kwadraat toe was.
BeantwoordenVerwijderenHoe belangrijk is de talentenjacht voor de muziek als verschijnsel? Komen de echte talenten tijdens de talentenjacht naar boven? Nee, uiteraard meestal niet. Maar platenbazen vinden talentenjachten wel handig: hoeven ze zelf niet meer te zoeken, kunnen ze zien dat anderen het ook goed vonden, en ga zo door.
BeantwoordenVerwijderenIn de muziekwereld hebben ze echter het grote geluk dat die platenbazen niet ook nog zelf het podium beklimmen om mee te gaan staan jammen.
Zo gezellig is de muziekwereld niet. Gelukkig maar.
Dank ook weer voor deze inzichten, die hopelijk in dit reeksje nuances gaan aanbrengen (waar ben ik aan begonnen)
BeantwoordenVerwijderenUitgangspunt was het vermoeden van twee circuits, uitgerekend door het gemeenschappelijke medium internet verder uiteen rakend.
De naam ‘Heytze’ heb ik nu ingetoetst in de BNTL en als ik me niet vergis blijft zijn werk een beetje buiten de literaire-tijdschriftenkring terwijl het, net als dat van zijn fondscollega Tjitske Jansen, vele malen sterker aanslaat bij de grotere media en het publiek. Misschien ook frappant: Kwadraat had jongerentijdschrift V.A., gaf toch met name bloemlezingen uit, maar staat, evenals zijn huidige uitgever, niet direct als een poëziefonds bekend? Indien ja, dan zou het een eigen traditie kunnen bepalen (en bijsturen, volgens mij het grootste probleem voor de dinosaurussen onder de gedichtenleveranciers). Op basis waarvan zijn die huizen bij de dichter komen aankloppen, of ging het andersom?
En luidt de recente bekroning van Jansen met Anna Bijnsprijs het begin in van een inhaalrace in de gekende symbolische stukgoederen?
Na in het begin bij tijdschriften een explosie van afwijzingen te hebben aangericht, belandde mijn werk vooralsnog voorgoed wel in dat micro-universum, al is na een paar jaar publiceren de aanzet voor mijn debuut (bij Perdu) vermoedelijk gegeven door een tip van een vriend. Daar trouwens kundig geredigeerd door een van uitgeverswege aangezochte dichter.
De vergelijking met de muziekwereld intrigeert me. Eerst omdat mijn, ongetwijfeld beperkte, ervaringen daarmee positief zijn – mij staat vooral enthousiasme bij over collega’s, terwijl aan dat punt de literaire branche wel erg veel tijd stukslaat door bashing. Talentenjachten zou ik vergelijken met jaarlijkse prijzen van sommige literaire tijdschriften waarbij, al dan niet met uitgeverspersoneelhulp, gericht naar talent wordt gezocht. Dat kan ook gevonden worden door onafzienbare stapels kopij door te nemen.
Het ging mij meer om het idee dat het literaire tijdschrift als verschijnsel eigenlijk onlosmakelijk verbonden is met het idee van symbolisch kapitaal zoals dat door Bordieu werd gedefinieerd: de voortdurende drang symbolisch kapitaal te vergaren die uiteindelijk, als je het analyseert, feitelijk alleen de grote media dienen. Daarom zie je ook dat de meeste van die bladen vroeger of later vlekkeloos opgaan of overgenomen worden door grote uitgevers: ze fungeren feitelijk als 'talentenjacht'. Ik heb daar weinig moeite mee, wel heb ik moeite met het idee dat zulke talentenjachten de 'literatuur' vertegenwoordigen of het idee dat die 'literatuur' bedreigt zou worden indien deze particuliere vorm zou verdwijnen. Wanneer mensen 'dreiging' suggereren is er bijna altijd sprake van conservatisme: de laatste vijftig jaar wordt de literatuur constant 'bedreigd' en als je die positie goed analyseert zie je dat er feitelijk sprake is van een franchise formule.
BeantwoordenVerwijderenWat mij irriteert aan het debat is dat het uitpuilt van de valse dialectiek: je bent ofwel voorstander van de literaire bladen, of je bent een barbaarse, geert wilders achtige figuur - de 'onder en bovenwereld' die je hierboven beschrijft. In het democratische 'debat' zie je hetzelfde: ofwel je bent voor massademocratie, ofwel je bent een fan van alle dicaturen. Op zo'n manier valt natuurlijk geen zinnige discussie te voeren.
Overigens: ik zie dat heel anders, over die poeziewereld. Die indruk dat iedereen elkaar afbrandt is volgens mij een onjuiste. Ik zie eerder het tegenovergestelde: dat iedereen enorm voorzichtig is met het uitspreken van waardeoordelen naar elkaar toe. Logisch ook, want de persoon die je vandaag afkraakt kan morgen in de prijscommissie, subsidiecomissie etc etc zitten. In de kunstwereld werkt het hetzelfde. Je kunt je alleen veroorloven een ander geluid te laten horen als je ofwel al zeer gevestigd bent ofwel financieel je eigen broek op kunt houden. Ik vind dat geen prettige situatie.
BeantwoordenVerwijderenWeer relevant commentaar, bedankt.
BeantwoordenVerwijderenZoals ik in mijn vorige comment nav Heytze & Kwadraat suggereerde, gaat het Bourdieu-idee naar mijn indruk niet meer op voor het huidige bestel, al zeker niet voor literaire bladen die worden omgeven door vage emoties tussen minachting, onverschilligheid en overgave. Daarbij zijn ze zeker in België zonder uitgever en zullen dat vermoedelijk blijven. Indien huizen wat in medewerkers zien, lijkt me dit, maar dat is mijn onderbuikgevoel, meer toe te juichen dan tips per opbod van een agent. Het zou me echter niet verbazen als de interessantste auteurs voor een gemiddelde grote uitgeverij niet begerenswaardig zijn. Wel is het misschien eerlijk om, vanuit brutaal langetermijnperspectief, te verklaren dat mij dan veel als gemiddeld voorkomt en ik aan een handjevol nichehuizen verknocht ben (Balanseer, Historische, IJzer, Parresia…). Die huizen weiger ik echter ‘de marge’ of zoiets te noemen. De retorische valkuil dunkt me namelijk dat kanttekeningen, zoals ik mijn recentste posting wilde aankondigen, vanzelf in een cultuurpessimisme veranderen. Voor je het weet ben je de zoveelste Adorno, die in de jaren zoveel enz. – ik vraag me wel eens af of zulke critici het leuk vinden indien ze over een paar decennia tot ‘de jaren nul’ gerekend worden. Als er dan nog gerekend wordt. Want de ‘dreiging’ kan wel degelijk concreet zijn en verdient alternatieven (ooit gaat deze reeks voltooid worden!)
In een verlangen naar zinnige discussie maakt die dichotomie tussen boven en onder mij evenmin blij, maar ze wordt steeds weer zelf geschapen. Ik weet vooralsnog niet hoe daar voorbij te raken en tracht alleen maar bloot te leggen, hopelijk binnenkort, hoe complex schijnbaar distinctieve kwalificaties als ‘barbaars’, ‘populistisch’ en ‘democratisch’ verdeeld zijn.
Tot slot. Dat de poëziewereld aan de kleine kant is lijkt een understatement. Kritiek inslikken vanwege represailles legt de bal bij de tegenstander en getuigt minder van sociabiliteit dan van heteronomie, saai voor de teksten die het ’m moeten doen. Wie zich overlevert aan een met hybris wuivende ander kan beter belastingconsulent worden – een nobel beroep. Wel dunkt me als liefhebber en polemicus-in-opleiding dat een tegenstander of een bezwaar ten gronde moet worden gelezen en overwogen. Ik vrees wat dat betreft dat het, grootse sites en blogs niet te na gesproken, bij comments toch meer een kwestie is van vliegen afvangen en stijloprispen, in het beste geval leidend tot symptoomzicht en satire, vaker helaas verspilde tijd, aanleg en plasmastroming.
Ik ben geen 'tegenstander' van literaire bladen en het kan mij niets schelen dat ze subsidie krijgen, het enige wat mij niet bevalt is dat ze mijns inziens met een hele foute marketingstrategie bezig zijn ('dreiging') en die constante suggestie 'wij zijn zo belangrijk voor de literatuur' helpt ook niet erg mee. Zou het mijn tent zijn dan zou ik zeggen: markt te klein, 1 of 2 bladen handhaven, rest gewoon als weblogs - dat Bordieu's symbolische kapitaal niet meer opgaat is niet helemaal waar, het is meer zo dat ook dat symbolisch kapitaal geatomiseerd is zoals alle media. Er is een soort consensusoorlog bezig - maar die speelt zich niet af tussen internet en papier, maar juist tussen verschillende ideologien: een ideologie die de literatuur ziet als een elitair-egalistische maatschappij/publiek dienende rol (opvoedend), een ideologie die literatuur ziet als juist tegengesteld aan die 'beschaving' op Nietzscheaanse wijze. Die twee modellen zijn in principe onverenigbaar, net als de twee grote stromingen in de maatschappij nu (zij die geloven dat het systeem, hoe slecht het ook is, wel waarachtig is - 911 is wellicht een raar verhaal bij analyse maar alternatieven zijn ondenkbaar etc) en anderzijds de grote groepen mensen die totaal niet meer in 'het verhaal' geloven. Deze partijen met elkaar verenigen is onmogelijk: de visies zijn te verschillend. En dat typeert juist deze tijd, denk ik: er is nog nooit zo'n gapende kloof geweest tussen de werkelijksheidsbeelden die mensen aanhangen. Maar dat is in principe natuurlijk ook juist heel interessant.
BeantwoordenVerwijderenHier moest ik even over denken, zonder resultaat trouwens, maar niet minder bedankt.
BeantwoordenVerwijderenMij dunkt dat ‘de markt’ simpelweg niet rijmt met het medium literair tijdschrift. Voor wie dat niet accepteert houdt het op, wie dit fait accompli aanvaardt zou inderdaad kunnen twisten over een redelijk aantal. Eén of twee wordt misschien te gering om voor heel het spectrum, omdat er veel uit de boot valt dat mede door zijn genre (omvang) niet soepeltjes op internet te lezen valt.
Bij ontstentenis van interesse voor zulke zeg dissensusteksten bij het volgende station, uitgevers, mogen die tijdschriften van mij pretenderen dat ze ‘belangrijk voor de literatuur’ zijn. Ik kan onvoldoende afstand tot het medium innemen om goed te beoordelen of het klopt dat ze zich ook gedragen, maar ik wil het best geloven.
Temeer daar een echt tijdschrift van mij het uitgangspunt mag hebben de hele wereld te gaan veranderen, te beginnen bij literatuur.
Wb die twee modellen blijft het mij aan een helder zicht ontbreken, terwijl het een gewichtige zaak is – hoe geatomiseerd alles inderdaad ook werd, het lijkt alsof het zonder uitzondering door de molen van de globalisering wordt gehaald, waardoor ik het gevoel heb niet te kunnen ontsnappen. Dit zou wel een heel cynische versie zijn van Thatchers ‘There’s no alternative’.