dinsdag 16 februari 2021

Van stekkers, tenoren en coronaprojecten

  

Er is ophef ontstaan over het voornemen de subsidie voor Zacht Lawijd, het enige literair-historische tijdschrift van Vlaanderen, stop te zetten. Zonder er, als vakgenoot nota bene, ooit een pagina uit te hebben gelezen, denk ik dat ongeloof te begrijpen. Ik duim ervoor dat er een oplossing komt.

Toch zitten er facetten aan de kwestie die behoorlijk grappig zijn en die intense maatschappelijke veranderingen blootleggen.

Om te beginnen blijkt de commissievoorzitster van het negatieve advies net een essay te hebben gepubliceerd waarin ze pleit voor diversiteit. Zou daarom, binnen de niche die literaire tijdschriften zijn en waarbij de geldstromen veeleer drooggevallen beekjes behelzen, de mininiche van Zacht Lawijd geen continuïteit mogen verdienen? In principe wel natuurlijk, maar indien het blad troep had gepubliceerd dan stond de commissie in haar volste recht het af te wijzen. Het hoort sowieso tot de beginselen van de democratie dat geen enkel besluit tevoren kan vastliggen.

Het diversiteitsbegrip dat het essay huldigt vertrekt bovendien vanuit een inclusieve benadering van de ons omringende wereld. Zoiets werpt licht over een op de Knack-website gepubliceerd pleidooi om ‘de stekker niet uit Zacht Lawijd te trekken’. De namen van de ondertekenaars (32 mannen en 4 vrouwen) imponeren, net als hun argument dat literatuurgeschiedschrijving zeldzaam is geworden. Zonder die kunde zou het landschap verschralen.

Wel hebben de ondertekenaars een paar dingetjes met elkaar gemeen. Ze zijn, als ik me niet vergis, allemaal hoogopgeleid en wit en, eh, hoe zeg je dat over leeftijd zonder met het stigma ‘middelbaar’ op de proppen te hoeven komen… Verreweg de meesten zijn zelfs nog ouder dan ik!

Deze combinatie van factoren maakt hun punt wankeler dan een soortgelijk initiatief, een lustrum terug. Toen schreef Dimitri Verhulst bij de subsidiestrijd een wat frivoler geformuleerde open brief ten gunste van het literaire evenementenbureau Behoud de Begeerte, ‘mede-ondertekend door 194 schrijvers, zangers, professoren, uitgevers, boekhandelaren en tenoren uit de literaire en culturele wereld’.

Beweer ik nu dat het ene netwerk het andere niet is? Dat weet ik niet. Evenmin kan ik een ideaal subsidiestelsel tevoorschijn toveren. Alweer tien jaar geleden heb ik daarover nagedacht en mijn redenaties vergden maar liefst drie blogafleveringen, culminerend in het voorstel om slechts ‘25 topauteurs’ met een fondssubsidie te steunen. Ik versta nog waarom, maar voel inmiddels meer voor een zogeheten flankerend beleid van het basisinkomen.

Heden valt me op dat Behoud de Begeerte geen en Zacht Lawijd wel medestand krijgt van Pol Hoste, over wie het stil bleef toen werkbeurzen voor zijn cruciale oeuvre werden beëindigd. Vooral meen ik dat de tijden zijn veranderd, waarin de neutraal ogende voorstelling  van Zacht Lawijd een nadeel kan zijn. De tijdschriftencommissie liet zich immers evengoed kennen in haar toekenningen. Maar liefst drievoudig honoreerde ze één type ideologiekritische neerlandistiek, in België bedreven bij DWB, nY en DeReactor.

In de wetenschap dat andere subsidies in den lande vloeiden naar Ons Erfdeel en debathuis DeBuren, ‘actoren’ die evengoed hoogopgeleid en wit zijn, bestaan er simultaan kennelijk meer gevoelens van inclusiviteit. In hun outsourcing bieden de vijf begunstigden een podium aan een jongere generatie. Hun medewerkersbestanden overlappen elkaar dermate, dat de subsidiegevers een mattheuseffect hebben bewerkstelligd.

Daarnaast is er volgens mij iets wezenlijks veranderd met het object van Zacht Lawijd, geschiedenis. Het wordt meer dan ooit à la carte geschapen. Waar tot voor kort bronnenonderzoek moest voeren naar interpretaties waarin fictie een omweg had gemaakt en gedienstigheid zogezegd het leidende principe was, kennen mediaal dominante jongere auteurs vanaf de millennialgeneratie slechts één centrum, dat het materiaal bijlevert.

In veel prestigieuze media tegelijk presenteerde Bregje Hofstede onlangs bijvoorbeeld haar nieuwe boek over slapeloosheid, inclusief zelfgemaakte foto’s van haar huis te Frankrijk waar ze sinds een jaar tot rust komt. De Standaard liet haar niet in de letterenbijlage aan het woord, maar reserveerde daar pagina’s uit de lifestylebijlage voor. De interviewster, ook een millennial, had op dit plek zelf al eens verteld over haar vergeefse pogingen een appartement te kopen, nadat ze dat verhaal eerder in de letterenbijlage gedaan had, gelardeerd met een citaat van een Nederlandse generatiegenoot.

De geschiedenis begint en eindigt dus nu, waardoor de diversiteit van de verhalen moet schuilen in de identiteitssporen van de getuige die per definitie authentiek is. Daarmee kan het argument van tafel, dat Zacht Lawijd als enige Vlaams literair tijdschrift geschiedkundig onderzoek verricht. Iedere oprechte burger doet dat, voortdurend! De nadruk op historische bronnen die zo neutraal mogelijk voor het voetlicht komen, wordt in deze niche bovendien al gelegd door De Parelduiker. Dat dit blad Noord-Nederlands is oliet vreemd genoeg de redenatie.

Na zo’n twintig jaar als Nederlander in België te wonen, dringt het tot me door dat de verhoudingen tussen de naties krommer zijn dan ooit. Ik dacht altijd dat in literaire zaken de betweterij van mijn geboorteland tanende was. Pas onlangs drong het tot me door dat in een melange van routine, dominantie en horigheid’ de oude machtsrelatie voortkabbelt. Het op inclusief denken gebaseerde concept diversiteit wordt daarbij merkwaardig ingevuld.

Afgelopen weekend publiceerde de prestigieuze Standaard der Letteren een essay van Marja Pruis over de millennialgeneratie. Onvermeld bleef dat het eerder als recensie verscheen in De Groene Amsterdammer, waar het een studie van Hans Demeyer en Sven Vitse over dit onderwerp besprak (de overname is zo rabiaat onverschillig dat laatstgenoemde, geboren in België, ook in De Standaard vaak Svitse heet). Pruis wendde zich in duizend bochten om haar onbegrip voor hun onderneming te milderen. De literatuurwetenschappers hadden uit hun tekstcorpus namelijk niet zozeer gekozen als veel verschillende boeken, inclusief ‘tamelijk onbeduidende romans’, aan de orde laten komen. Ook deden ze dat in een stijl die Pruis bepaald niet kon bekoren.

Waarom prees ze Demeyer en Vitse dan toch, met een defensief te noemen betoog? Deze auteurs legitimeren de ahistorische en zelfgecentreerde aanpak van millennials, waardoor dit paradigma, diametraal op dat van Zacht Lawijd, wetenschappelijke steun krijgt. Ze bewerkstelligen nog iets veel belangrijkers. Subjectivisme, gefundeerd op ‘affectiviteit en ‘gevoelsstructuur’ kan zonder problemen of controle diversiteit inkleuren. Het bevat zachte feiten. Pruis laat dit meteen zien, doordat ze uit vele millennials louter het handjevol auteurs noemt dat ze zelf volgt, waaraan de SdL-eindredacteur de namen van Lize Spit en Christophe van Gerrewey had toegevoegd, en die in De Groene, ook een wit hoogopgeleid domein, exclusief aan bod komen.

(Tussen haakjes nu, want het volgende wordt zo mogelijk nog beschamender. In een segment waar iedereen iedereen lijkt te kennen zodat behalve subsidie evengoed aandacht extreem gevoelig is voor verdachtmaking en waarbij voor millennials met name Pruis een zeldzaam lichtend voorbeeld werd. Hoe deontologisch is deze voor mainstream media toch wel ongebruikelijke recensie van een wetenschapsboek? In de inleiding zegt Vitse dank aan Pruis voor haar gastlessen aan zijn Utrechtse universiteit, waarmee het hele protocol helaas doet denken aan een vestzak-broekzakoperatie.)

Wat kortom Zacht Lawijd doet als loot van een lange, voor mijn part filologisch te noemen traditie, is ideologisch buiten de markt gevallen. Nogmaals, ik heb geen idee waar ik dan precies over schrijf, maar uit secundaire berichten valt uit de losse pols wel wat te snappen. Het Multatuli-nummer van Zacht Lawijd (2020) leek deze canonauteur te beschermen tegen verpolitiekte lezingen en tendensen in media. Waarschijnlijk lag de eerdere uitgave Multatuli Nu (2018), die juist wel de actualiteit op het werk legde, beter in de markt.

Dat geeft een aparte ironie aan het feit dat dit subsidiebesluit zijn beslag krijgt nu in Vlaanderen het fonds onder voorzitterschap staat van Mia Doornaert. Vóór haar aanstelling werd publiekelijk gevreesd, ook door ondertekenaars van de Zacht Lawijd-brief, dat ze een N-VA-politiek zou voeren waarbij de klassieke canon zou worden opgepoetst. Nu nog ril ik van een comment dat met haar benoeming had gehoopt op een toekeren naar eigen kringen.

Kan het zijn dat de ondertekenaars van het Zacht Lawijd-pleidooi, met hun respectabele leeftijd, een type teksten wensen die ze hun hele leven hebben meegemaakt? Waarbij literatuur een bijzondere taalbehandeling vertoonde en een humanistisch wereldbeeld? Retorische vragen, zeker, die tot slot willen wijzen op een ander publiek in het heden, met andere referentiekaders, voor wie literair-historisch onderzoek misschien niet zo urgent is. En voor wie media in het algemeen niet echt als betrouwbare bronnen aanvoelen. Ach, bubbels en blinde vlekken: ze laten niet af zich op te dringen.

Recent getuigde Michael De Cock op innemende wijze hoe zijn KVS, overigens in het verlengde van wat Hoste deed, een project opgezet had in het geprangde middelbaar onderwijs ónder het hoogst geachte niveau. Daar bleek geen docent Nederlands-Engels beschikbaar op een school geleid door iemand die als jongeman dankzij Behoud de Begeerte had ontdekt ‘dat poëzie ook anders kon‘.

De Cock wist met zijn kunstenaars de vacature tijdelijk in te vullen vanwege corona, die cultuur eventjes heeft verijdeld. Zo ontdekte hij buiten het theater de wereld achter de zorgwekkende PISA-cijfers, waarin dagdagelijks basistaalvaardigheden wegdeemsteren. Dit klinkt schamper, even onvermijdelijk als van deze getuigenis kennis te nemen uit een weekendbijlage, paginalang, met foto’s. De Cock behoort nu eenmaal tot de 1% die daar verslag in kan uitbrengen.

Leerrijk op taal- en literatuurvlak is De Cocks overtuiging dat literatuur voorkomt uit orale bronnen, met thema’s als migratie, heimwee en gastvrijheid. Vandaar ook zijn waardering voor een medewerkster die onwillige jongeren warm weet te krijgen met slampoetry:

 

In Nederland geboren, toch in Afrika gemaakt

In België ben ik de Hollander

In Brabant ben ik de Afrikaan

In Afrika de Europeaan

In Brussel ben ik Lisette.

 

Misschien is een bepaald lawijt te zacht geworden. Dus moeten we investeren in kinderen én het onderwijs herwaarderen, zoals De Cock stelt. Of daarmee de mininiche verlaten wordt, is iets heel anders. Elke keerzijde heeft een keerzijde die een keerzijde heeft.

1 opmerking:

  1. De Beroepscommissie van het Fonds heeft de subsidie alsnog toegekend: https://www.literatuurvlaanderen.be/nieuws/zacht-lawijd-ontvangt-toch-subsidie
    Als Hollander krijg ik de indruk dat hier toch iets op zijn Vlaams is geregeld (gearrangeerd): Zacht Lawijd bleek niet te hebben voldaan aan formele criteria en in tweede instantie enigszins. Bovendien refereert het Fonds nu aan het Knack-opiniestuk – alsof beweringen van buitenaf nopen tot aanpassingen van binnenuit.
    Het nieuwe besluit grondt zich op ‘de diversiteit van het letterlandschap’, waarmee het de metaforiek van de Knack-opinie overneemt. Maar ook feitelijk is de bewering vreemd. Tegenover 11.500 euro voor Zacht Lawijd staat een veel groter bedrag voor drie overlappende media: DWB en nY en DeReactor, die samen bijna 100.000 euro ontvangen (de subsidies voor co-personele broeders Ons Erfdeel en DeBuren zullen daar een veelvoud van zijn).
    Ik ontdek bovendien dat bij de eerste paniek rond het negatieve advies voor Zacht Lawijd de Vlaams-nationalistische website Doorbraak zich had geroerd: https://doorbraak.be/vlaams-letterenfonds-doet-zacht-lawijd-zwijgen/.
    De Hollander in mij openbaart zich dus evenzeer door te gehaast en incompleet bovenstaand signalementje te hebben gemaakt. Door mijn tweede, hopelijk nauwkeurig blik zie ik nu wel dat Het Liegend Konijn, toch ook een tijdschrift met literatuur, kennelijk onder een andere regeling valt.

    BeantwoordenVerwijderen