Er is ophef ontstaan over het voornemen de subsidie voor Zacht Lawijd, het enige literair-historische tijdschrift van Vlaanderen, stop te zetten. Zonder er, als vakgenoot nota bene, ooit een pagina uit te hebben gelezen, denk ik dat ongeloof te begrijpen. Ik duim ervoor dat er een oplossing komt.
Toch zitten er
facetten aan de kwestie die behoorlijk grappig zijn en die intense
maatschappelijke veranderingen blootleggen.
Om te beginnen
blijkt de commissievoorzitster van het negatieve advies net een essay te hebben gepubliceerd waarin ze pleit voor diversiteit. Zou
daarom, binnen de
niche die literaire tijdschriften zijn en waarbij de geldstromen veeleer
drooggevallen beekjes behelzen, de mininiche van Zacht Lawijd geen continuïteit mogen verdienen? In principe wel
natuurlijk, maar indien het blad troep had gepubliceerd dan stond de commissie
in haar volste recht het af te wijzen. Het hoort sowieso tot de beginselen van
de democratie dat geen enkel besluit tevoren kan vastliggen.
Het
diversiteitsbegrip dat het essay huldigt vertrekt bovendien vanuit een inclusieve
benadering van de ons omringende wereld. Zoiets werpt licht over een op de Knack-website
gepubliceerd pleidooi om
‘de stekker niet uit Zacht Lawijd te
trekken’. De namen van de ondertekenaars (32 mannen
en 4 vrouwen) imponeren, net
als hun argument dat literatuurgeschiedschrijving zeldzaam is geworden. Zonder
die kunde zou het landschap verschralen.
Wel hebben de
ondertekenaars een paar dingetjes met elkaar gemeen. Ze zijn, als ik me niet vergis,
allemaal hoogopgeleid en wit en, eh, hoe zeg je
dat over leeftijd zonder met het stigma ‘middelbaar’ op de proppen te hoeven
komen… Verreweg de meesten zijn zelfs nog ouder dan ik!
Deze combinatie van factoren maakt hun
punt wankeler dan een soortgelijk initiatief, een lustrum terug. Toen schreef
Dimitri Verhulst bij de subsidiestrijd een wat
frivoler geformuleerde open brief ten gunste van het literaire evenementenbureau
Behoud de Begeerte, ‘mede-ondertekend door 194 schrijvers,
zangers, professoren, uitgevers, boekhandelaren en tenoren uit de literaire en
culturele wereld’.
Beweer ik nu dat het ene netwerk het andere niet is? Dat
weet ik niet. Evenmin kan ik een ideaal
subsidiestelsel tevoorschijn toveren. Alweer tien jaar geleden heb ik daarover
nagedacht en mijn redenaties vergden maar liefst drie blogafleveringen,
culminerend in het voorstel om slechts ‘25 topauteurs’ met een fondssubsidie te steunen. Ik versta
nog waarom, maar voel inmiddels meer voor een zogeheten flankerend beleid van
het basisinkomen.
Heden valt me op dat Behoud
de Begeerte geen en Zacht Lawijd
wel medestand krijgt van Pol Hoste, over wie het stil bleef toen werkbeurzen
voor zijn cruciale oeuvre werden beëindigd. Vooral meen ik dat de tijden zijn
veranderd, waarin de
neutraal ogende voorstelling van Zacht Lawijd een nadeel kan zijn. De
tijdschriftencommissie liet zich immers evengoed kennen in haar toekenningen. Maar liefst drievoudig honoreerde ze één
type ideologiekritische neerlandistiek, in België bedreven bij DWB, nY en DeReactor.
In de wetenschap
dat andere subsidies in den lande vloeiden naar Ons Erfdeel en debathuis DeBuren, ‘actoren’ die evengoed hoogopgeleid
en wit zijn, bestaan er simultaan kennelijk meer gevoelens van inclusiviteit.
In hun outsourcing bieden de vijf begunstigden een podium aan een jongere generatie.
Hun medewerkersbestanden overlappen elkaar dermate, dat de subsidiegevers een
mattheuseffect hebben bewerkstelligd.
Daarnaast is er
volgens mij iets wezenlijks veranderd met het object van Zacht Lawijd, geschiedenis. Het wordt meer dan ooit à la carte geschapen.
Waar tot voor kort bronnenonderzoek moest voeren naar interpretaties waarin
fictie een omweg had gemaakt en gedienstigheid zogezegd het leidende principe
was, kennen mediaal
dominante jongere auteurs vanaf de millennialgeneratie slechts één centrum,
dat het materiaal bijlevert.
In veel
prestigieuze media tegelijk presenteerde Bregje Hofstede onlangs bijvoorbeeld
haar nieuwe boek over slapeloosheid, inclusief zelfgemaakte foto’s van haar
huis te Frankrijk waar ze sinds een jaar tot rust komt. De Standaard liet haar niet in de letterenbijlage aan het woord,
maar reserveerde
daar pagina’s uit de lifestylebijlage voor. De interviewster, ook een
millennial, had op dit plek zelf al eens verteld over haar vergeefse pogingen een
appartement te kopen, nadat ze dat verhaal eerder in de
letterenbijlage gedaan had, gelardeerd met een citaat van een Nederlandse
generatiegenoot.
De geschiedenis begint en eindigt dus nu, waardoor de diversiteit van de verhalen moet schuilen in de identiteitssporen van de getuige die per definitie authentiek is. Daarmee kan het argument van tafel, dat Zacht Lawijd als enige Vlaams literair tijdschrift geschiedkundig onderzoek verricht. Iedere oprechte burger doet dat, voortdurend! De nadruk op historische bronnen die zo neutraal mogelijk voor het voetlicht komen, wordt in deze niche bovendien al gelegd door De Parelduiker. Dat dit blad Noord-Nederlands is oliet vreemd genoeg de redenatie.
Na zo’n twintig
jaar als Nederlander in België te wonen, dringt het tot me door dat de
verhoudingen tussen de naties krommer zijn dan ooit. Ik dacht altijd dat in
literaire zaken de betweterij van mijn geboorteland tanende was. Pas onlangs
drong het tot me door dat in ‘een
melange van routine, dominantie en horigheid’ de oude machtsrelatie voortkabbelt. Het op inclusief denken gebaseerde concept
diversiteit wordt daarbij merkwaardig ingevuld.
Afgelopen weekend
publiceerde de prestigieuze Standaard der
Letteren een essay
van Marja Pruis over de millennialgeneratie. Onvermeld bleef dat het eerder als recensie
verscheen in De Groene Amsterdammer,
waar het een studie van Hans Demeyer en Sven Vitse over dit onderwerp besprak
(de overname is zo rabiaat onverschillig dat laatstgenoemde, geboren in België,
ook in De Standaard vaak Svitse heet).
Pruis wendde zich in duizend bochten om haar onbegrip voor hun onderneming te
milderen. De literatuurwetenschappers hadden uit hun tekstcorpus namelijk niet zozeer
gekozen als veel verschillende boeken, inclusief ‘tamelijk onbeduidende romans’,
aan de orde laten komen. Ook deden ze dat in een stijl die Pruis bepaald niet kon
bekoren.
Waarom prees ze Demeyer
en Vitse dan toch, met een defensief te noemen betoog? Deze auteurs legitimeren
de ahistorische en zelfgecentreerde aanpak van millennials, waardoor dit
paradigma, diametraal op dat van Zacht
Lawijd, wetenschappelijke steun krijgt. Ze bewerkstelligen nog iets veel
belangrijkers. Subjectivisme, gefundeerd op ‘affectiviteit en ‘gevoelsstructuur’
kan zonder problemen of controle diversiteit inkleuren. Het bevat zachte feiten. Pruis laat dit meteen zien,
doordat ze uit vele millennials louter het handjevol auteurs noemt dat ze zelf volgt,
waaraan de SdL-eindredacteur de namen
van Lize Spit en Christophe van Gerrewey had toegevoegd, en die in De Groene, ook een wit hoogopgeleid
domein, exclusief aan bod komen.
(Tussen haakjes
nu, want het volgende wordt zo mogelijk nog beschamender. In een segment waar
iedereen iedereen lijkt te kennen zodat behalve subsidie evengoed aandacht extreem
gevoelig is voor verdachtmaking en waarbij voor
millennials met name Pruis een zeldzaam lichtend voorbeeld werd. Hoe deontologisch
is deze voor mainstream media toch wel ongebruikelijke recensie van een
wetenschapsboek? In
de inleiding zegt Vitse dank aan Pruis voor haar gastlessen aan zijn
Utrechtse universiteit, waarmee het hele protocol helaas doet denken aan een vestzak-broekzakoperatie.)
Wat kortom Zacht Lawijd doet als loot van een lange,
voor mijn part filologisch te noemen traditie, is ideologisch buiten de markt
gevallen. Nogmaals, ik heb geen idee waar ik dan precies over schrijf, maar uit
secundaire berichten valt uit de losse pols wel wat te snappen. Het
Multatuli-nummer van Zacht Lawijd
(2020) leek deze canonauteur te beschermen tegen
verpolitiekte lezingen en
tendensen in media. Waarschijnlijk lag de eerdere uitgave Multatuli Nu (2018), die juist wel de actualiteit op het werk legde, beter in de markt.
Dat geeft een aparte
ironie aan het feit dat dit subsidiebesluit zijn beslag krijgt nu in Vlaanderen
het fonds onder voorzitterschap staat van Mia Doornaert. Vóór haar aanstelling werd
publiekelijk gevreesd, ook door ondertekenaars van de Zacht
Lawijd-brief, dat ze een N-VA-politiek zou voeren waarbij de klassieke canon
zou worden opgepoetst. Nu nog ril ik van een comment dat met haar benoeming had gehoopt op een toekeren naar eigen kringen.
Kan het zijn dat
de ondertekenaars van het Zacht Lawijd-pleidooi,
met hun respectabele leeftijd, een type teksten wensen die ze hun hele leven
hebben meegemaakt? Waarbij literatuur een bijzondere taalbehandeling vertoonde
en een humanistisch wereldbeeld? Retorische vragen, zeker, die tot slot willen
wijzen op een ander publiek in het heden, met andere referentiekaders, voor wie
literair-historisch onderzoek misschien niet zo urgent is. En voor wie media
in het algemeen niet echt als betrouwbare bronnen aanvoelen. Ach, bubbels
en blinde vlekken: ze laten niet af zich op te dringen.
Recent getuigde Michael De Cock op innemende wijze hoe zijn KVS, overigens in het
verlengde van
wat Hoste deed, een project opgezet had in het geprangde
middelbaar onderwijs ónder het hoogst geachte niveau. Daar bleek geen docent Nederlands-Engels
beschikbaar op een school geleid door iemand die als jongeman dankzij Behoud de
Begeerte had ontdekt ‘dat poëzie ook anders kon‘.
De Cock wist met
zijn kunstenaars de vacature tijdelijk in te vullen vanwege corona, die cultuur
eventjes heeft verijdeld. Zo ontdekte hij buiten het theater de wereld achter de zorgwekkende
PISA-cijfers, waarin dagdagelijks basistaalvaardigheden wegdeemsteren. Dit
klinkt schamper, even onvermijdelijk als van deze getuigenis kennis te nemen
uit een weekendbijlage, paginalang, met foto’s. De Cock behoort nu eenmaal tot
de 1% die daar verslag in kan uitbrengen.
Leerrijk op taal-
en literatuurvlak is De Cocks overtuiging dat literatuur voorkomt uit orale
bronnen, met thema’s als migratie, heimwee en gastvrijheid. Vandaar ook zijn waardering voor een medewerkster die onwillige jongeren warm weet te krijgen met slampoetry:
In
Nederland geboren, toch in Afrika gemaakt
In
België ben ik de Hollander
In
Brabant ben ik de Afrikaan
In
Afrika de Europeaan
In
Brussel ben ik Lisette.
Misschien is een
bepaald lawijt te zacht geworden. Dus moeten we investeren in
kinderen én het onderwijs herwaarderen, zoals De Cock stelt. Of daarmee de mininiche verlaten wordt, is iets heel anders. Elke keerzijde
heeft een keerzijde die een keerzijde heeft.
De Beroepscommissie van het Fonds heeft de subsidie alsnog toegekend: https://www.literatuurvlaanderen.be/nieuws/zacht-lawijd-ontvangt-toch-subsidie
BeantwoordenVerwijderenAls Hollander krijg ik de indruk dat hier toch iets op zijn Vlaams is geregeld (gearrangeerd): Zacht Lawijd bleek niet te hebben voldaan aan formele criteria en in tweede instantie enigszins. Bovendien refereert het Fonds nu aan het Knack-opiniestuk – alsof beweringen van buitenaf nopen tot aanpassingen van binnenuit.
Het nieuwe besluit grondt zich op ‘de diversiteit van het letterlandschap’, waarmee het de metaforiek van de Knack-opinie overneemt. Maar ook feitelijk is de bewering vreemd. Tegenover 11.500 euro voor Zacht Lawijd staat een veel groter bedrag voor drie overlappende media: DWB en nY en DeReactor, die samen bijna 100.000 euro ontvangen (de subsidies voor co-personele broeders Ons Erfdeel en DeBuren zullen daar een veelvoud van zijn).
Ik ontdek bovendien dat bij de eerste paniek rond het negatieve advies voor Zacht Lawijd de Vlaams-nationalistische website Doorbraak zich had geroerd: https://doorbraak.be/vlaams-letterenfonds-doet-zacht-lawijd-zwijgen/.
De Hollander in mij openbaart zich dus evenzeer door te gehaast en incompleet bovenstaand signalementje te hebben gemaakt. Door mijn tweede, hopelijk nauwkeurig blik zie ik nu wel dat Het Liegend Konijn, toch ook een tijdschrift met literatuur, kennelijk onder een andere regeling valt.