donderdag 1 oktober 2020

Inzake bitches en beetjes

 




Waarschijnlijk is de formulering van Conner Rousseau op Instagram al duchtig becommentarieerd en zal dat terugketsen nog wel aanhouden. De voorzitter van de socialisten had zulke taal voorbereid door, voor de in amper 500 dagen al bijna geformeerde regering, een minister te voorspellen die ‘absoluut een bom’ zou zijn (loste in zijn eindboodschap de emoji van een biceps, niet te verwarren met het kakje, dat het meest in?). Ook mag zijn accountnaam niet onderschat worden. Wie zich op Instagram afficheert als kingkonnah, is de fameuze Hollywood-film uit de twintigste eeuw in alle opzichten voorbij. Deze naam is een communicatieprogrammapunt.

Ik wil maar zeggen dat Rousseau de wederkeer van Frank Vandenbroucke als minister in zekere zin treffend aankondigde: ‘He’s back, bitches.’ Hoe langer ik echter naar die vier woordjes keek, hoe mysterieuzer de aangesprokenen werden. Wie bedoelde Rousseau eigenlijk? Partijgenotes, onwillige tantes, stalksters? Journalistes, puristes, Erinyen? De geliefden van Arnold Schwarzenegger, Hepie en Hepie, vrouwelijke taalnazi’s?

Ten einde raad raadpleegde ik de Urban Dictionary, zonder verlost te worden. Tenzij het zou gaan om de laatste betekenis die deze online straattaalmarkeerder vooralsnog serveert: ‘Probably anyone who is reading this’. Met als voorbeeld: ‘Hey bitches!

Komisch dat Conner Rousseau, hoe hyperbewust ook, deze taal bezigt. Begin september verplichtte hij ‘nieuwkomers’ in Vlaanderen nog Nederlands te leren. Zo niet, dan konden die mensen van hem retour. Dit nieuwsfeitje was niet controversieel. Een ervaringsdeskundige viel het bij en van overheidswege is de ‘inspanningsverplichting’ voor het leren van Nederlands al lang aangescherpt tot een ‘resultaatsverbintenis’ – blijkbaar niet voor degene die dit zevenlettergrepig gedrocht verzon zonder sancties.

Het dossier is net opgerakeld door Knack dat enige meer of meer bekende nieuwe taalgebruikers aan het woord laat, vergezeld door inlandse deskundigen. De teneur is eensluidend: het is ondoenlijk om op latere leeftijd een onbekende taal perfect uit te spreken en Belgen geven zelf allerminst een onberispelijk voorbeeld terwijl ze zichzelf überalfa’s wanen. Zo verwijt de pot de ketel maar weer eens, bevestigt in het artikel Alona Lyubayeva:Veel Vlamingen gebruiken constant dialectwoorden, kappen woorden af, vervoegen werkwoorden verkeerd en spreken erg onverzorgd. Maar als ík eens een verkeerd lidwoord gebruik, heeft iedereen het gehoord.

Wat hoort men dan precies? Ooit gaf ik les aan Waalse studenten die gewend waren Nederlands te krijgen van Vlaamse collega’s. De eerste week staarden ze me bij mijn lipbewegingen aan alsof ik from outer space was. En ik sprak na jaren in den vreemde niet eens meer Nederlands-Nederlands! Andersom vertelde Sinan Çankaya, in een boek dat meer interessante informatie biedt, dat hij te Amsterdam wegens zijn Nijmeegse accent voor een Belg werd gehouden.

Ieder zijn code, ook in mijn vaderland? In Stephan Enters roman Pastorale staat dat Ambonezen de ‘vreemde eigenschap’ hadden geen ‘je’ of ‘me’ te zeggen maar ‘jij’ en ‘mij’, waardoor ze iets kregen ‘van een ouderwetse nieuwslezer’. Daarvan geeft de lopende spreektekst vele voorbeelden:”

 

‘Jij weet toch wel dat wij eerst in het kamp woonden?’

‘En wat heb jij dunne polsen’ [Roodkapje!]

‘Weet jij waarom ik hier ben?’

‘Het is prachtig, bedankt dat jij mij dit laat zien’

 

Ik meen uit een andere bron te hebben opgemaakt dat het je-jij-verschil verder verbreid is. Op het randje van geloofwaardig, zelfs met inachtneming van de suspension of disbelief, balanceerde voor mijn taalgevoel: ‘Excuseer jij mij’. Dat stileert Enter wel op dezelfde pagina als een ontboezeming van een Ambonees die me buiten de fictie, in elk land dat kolonies heeft gehad, waarheidsgetrouw dunkt: ‘Maar ik loop al meer dan tien jaar rond in dit dorp er is nooit één keer door een Hollander aan mij gevraagd hoe het met mij gaat, of hoe het mij hier bevalt.’ Pastorale is gesitueerd in de jaren tachtig van de twintigste eeuw.

Heden blijken in Vlaanderen de strenge eisen voor een Algemeen Beschaafd Nederlands vooral te worden gesteld door een oudere generatie, die nog taalcampagnes heeft meegemaakt, gevoerd in een tijd dat ik zo’n beetje geboren moest worden. Onlangs zag ik er op YouTube wat voorbeelden van en waande me in een prehistorie. Dezelfde sensatie bekroop me trouwens bij een ludiek protest tegen vooroordelen over hoe gekleurden spreken, in een dialectenverzameling die ‘viraal ging’. Onmenselijk virtuoos. Met terugwerkende kracht spraken wijlen mijn ouders – hoogopgeleid noch uit deftige familie – schier bekakt. Als schoolmeester betwijfel ik wel of dat ook betekent dat realiteitshalve dt-fouten voortaan ongecorrigeerd mogen blijven. Dat is immers schrijftaal, die ongetwijfeld meebeweegt met spreektaal.

Het blijkt al vreemd genoeg te lezen dat je je eigen oren niet kunt geloven. Ik las dat een unieke uitspraak die lang geleden een Nijmeegse tante tegen me deed, ‘En gie geleuft dat’, al werd gedaan door de overgrootmoeder van Marjoleine de Vos uit Harderwijk. Bovendien betrap ik me er steeds vaker op dat ik Nederlandse fictieprogramma’s op de televisie met ondertiteling bekijk, zoals ik dat op de BBC geneigd ben te doen. Niet dat ik er niks van kan volgen, maar ik wil me niet bovenmatig inspannen. Beter, ik wil een beetje ontspannen met taal. En op dat punt snap ik de verzuchtingen van nieuwkomers best. En misschien zelfs het patois van Conner Rousseau, de bitch.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten