donderdag 14 december 2017

‘Vraagstukken rond onze seksualiteit’




Zou er in romans een zin staan, waardoor lezers blind doorgaan dan wel voorgoed afhaken? Volgens mij kan zoiets met I Love Dick van Chris Kraus. Ik citeer de vertaling uit 2016: ‘Politiek houdt in dat je accepteert dat niets zonder reden gebeurt. Er zit een zekere causaliteit in de stroom en als we secuur genoeg kijken is het mogelijk haar te begrijpen.’
Terwijl de ene lezer hier een onontkoombare waarheid treft, zal de ander vermoeiende paranoia verwachten. Mij zijn die reacties althans opgevallen voor een decennium waarin alles politiek heette en dat ik probeer in kaart te brengen: de jaren zeventig. Vanzelfsprekend zijn die reacties reflexen, maar de tweede, terugdeinzende is tot nog toe ruim in de meerderheid.
Ze zit soms in details. Zo columniseert Bert Wagendorp bij het terugtreden van Emile Roemer: ‘“Hij kan geen fractie leiden, laat staan Nederland”, zei een anoniem SP-Kamerlid een jaar geleden. Hij was niet de enige met kritiek op de aanvoerder. Toen wist je al: ze zitten de verkiezingen nog even uit met Roemer, maar daarna schieten ze hem op socialistiese wijze af.’
Die spelling socialistiese zet een blok. Ach, die vooruitstrevendheid en haantjesachtige, gewelddadige pretentie onder het mom van een betere samenleving, enz.
Des te prettiger is Chris Kraus’ sympathie voor het lef van de jaren zeventig. Dat betekent geenszins dat ze er kritiekloos aan voorbijgaat. Bijvoorbeeld inzake man-vrouwverhoudingen in kunst: ‘Ik vraag me af waarom alle performances over de geleefde ervaring van de jaren zeventig alleen worden gezien als “samenwerkingsverbanden” en “feministisch”. De Zürichse dadaïsten werkten ook samen maar zij waren geniaal en hadden namen.’
Verderop weet Kraus daar met veel moeite – naast de gerenommeerde heren Ball en Tzara – drie namen bij te geven: Emmy Hennings, Hannah Höch en Sophie Taeuber-Arp.
Weer verderop belicht I Love Dick ‘neodadaïst’ Hannah Wilke, die destijds slim van universeel op persoonlijk overging. Ze bekleedde haar naakte lichaam met kauwgom in de vorm van vulva’s, wat het predicaat ‘kuttententoonstelling’ opleverde. Toch liet ze eveneens pluis uit wasmachines zien, wat agressief ideologisch, saai en oppervlakkig werd bevonden. Dit materiaal had ze uit de was die ze jarenlang had gedaan voor haar partner, genaamd Claes Oldenburg.
Ook binnen de categorie vrouwelijk kunstenaar gold Wilke (1940) als been there, na Cindy Sherman (1954).
I Love Dick is evenzeer persoonlijk, met universele consequenties. Vrouw-zijn blijkt er te betekenen: gevangenzitten in de psychologie van ‘problemen’. Kraus vergelijkt het lot van Janis Joplin met dat van kerels als Cobain, Hendrix en Phoenix die een onstuimige levensdrift zouden hebben geëtaleerd. Zelfdestructie tegenover mannelijke vitaliteit…
Dit boek doet aan participerende observatie van iets wat tegenwoordig effen ‘de culturele elite’ heet. En daarvan doorvorst Kraus het mannelijk smaldeel:

‘En het werd laat en iemand zette wat oude discomuziek op, en alle mensen die jong genoeg waren om deze liedjes gemist te hebben toen ze voor het eerst werden gedraaid stonden op en gingen dansen. “Funkytown”, “Le Freak” en “Upside Down”… de liedjes die eind jaren zeventig in topless clubs en bars werden gedraaid terwijl deze mannen beroemd werden. Terwijl al mijn vrienden en ik, de meisjes, onze huur en tentoonstellingen betaalden en “vraagstukken rond onze seksualiteit’ onderzochten door de hele nacht in topless bars op deze muziek te shaken.’

Historisch is deze liedjesdatering weer eens inadequaat, maar waarschijnlijk onthield de weldenkendheid zich destijds toch van dansen. Disco deugde immers niet. Maar volgens Grace Jones’ biografie Mijn onvertelde leven (oorspronkelijke titel: I’ll Never Write My Memoirs) had het genre een subversieve oorsprong. Ze noemt het mannelijke witte rockpubliek, dat disco verwierp, racistisch, seksistisch en homofoob.
De diva Jones doet aan Kraus denken doordat ze signaleert voortdurend door mannen in hun richting te zijn gedreven, met formules en behangfuncties. Haar echtgenoot annex creative director gebruikt haar grimas bij de geboorte van hun zoon voor de hoes van Slave to the Rhythm.
De reikwijdte onderkent ze als hij voor de wereldtournee A One Man Show haar als Zwarte Vrouw positioneert. Wat voor Jones geen item is, als grensoverschrijder van kleur, geslacht, geaardheid en, vertelt ze, kloven tussen mens en dier. Zijn concept van vrijheid moest echter het hare worden: ‘Het was niet Grace Jones die op het podium stond. Het was Grace Jones die Grace Jones speelde, geholpen door anderen die ook Grace Jones speelden.’
Tegenover haar platenmaatschappij kan ze louter de bitch uithangen: ‘Als ik een man was (…) dan hadden ze mijn gedrag, hoe agressief en veeleisend ook, gezien als normaal voor een leider’. Nu wil Jones bewijzen dat zij wel degelijk weet wat ze doet. Maar de diagnose blijft: krankzinnig en hysterisch, zeker bij tegenwerpingen.
Volgens Grace Jones zijn er beroepen, zoals filmregisseur, die alleen mannen mogen uitoefenen. Ik denk dat Chris Kraus dan de analyticusstiel claimt. I Love Dick , een ware stijlencarrousel, opent als autobiografisch verslag en voegt er persoonlijke essays tussen (en onderstreept welke kansen Lieke Marsman onlangs liet liggen).
Saillant vind ik de anekdote over een panel met Antonio Negri en Heiner Müller, dat door Kraus’ voormalige lief Sylvère moet gemodereerd. Men zoekt nog iemand, en zij stelt dan een vrouw voor. Waarna Negri afserveert: ‘Christa Wolf is geen intellectueel.’
De tristesse dat precies links, zoals Bert Wagendorp nu ook weer suggereerde, het op humaan vlak laat afweten. Dat Kraus de boosdoener ‘Toni’ noemt, lijkt krachteloos terugmeppen.
Evenzo gaan het duidende voor- en nawoord in deze vertaling vóór de lezer staan. Alsof op voor- en achterflap de reguliere superlatieven niet voldoende zijn. Mij trof daartussen uit het geboorteland de term ‘heteronormatief’. En dan verbaast men zich dat het woord ‘genderneutraal’ als het irritantst wordt ervaren?
De controverse van I Love Dick blijkt helaas niet in het universele te schuilen. Bij verschijning in 1997 gold de roman als flagrante privacy-aanrander. Dan spreken we in alle opzichten van een andere eeuw.
Wie leest er inmiddels nog van papier? Door smartphones kan privacy real time de hele wereld in. There’s nothing in that book.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten