maandag 24 april 2017

De gouden kalveren van Jimmy Carter



In de prachtfilm 20th Century Women wordt een fragment uit de ‘malaisespeech’ van Jimmy Carter vertoond. De toenmalige president diagnosticeerde op 15 juli 1979, meer dan een halfuur lang live op de televisie, een ‘crisis of confidence’. Hij zag genotzucht en ongebreidelde consumptie hand over hand toenemen. Als een Mozes klaagde Carter tegen de aanbidding van een gouden kalf (in hetzelfde jaar bracht ayatollah Khomeini elders een soortgelijke boodschap).
Ik had ooit gelezen dat de president als voorbereiding op zijn speech een diner pensant in het Witte Huis had gehouden. Daarvoor maakten intellectuelen als Daniel Bell, Jesse Jackson en Christopher Lasch hun opwachting. Ze moeten geen blad voor de mond hebben genomen, want Carter geeft in zijn toespraak geen erg vrolijk beeld van zijn land. Hij doet dat overigens naar aanleiding van de energiecrisis, die bijna het hele decennium van de jaren zeventig heeft gedomineerd.
Nu ik dankzij het internet de hele speech heb kunnen bekijken en lezen, valt me de relevantie van het betoog des te meer op. Wat Carter zegt lijkt me dermate actueel, dat ik hieronder wat fragmentjes heb vertaald.
Ik weet niet hoe zijn huidige imago is, na zijn koppige bemiddelingspogingen voor vrede en na een vooralsnog overwonnen ziekte, maar Carter gold als een slapjanus. Hij hield zich bezig met een schier decenniumbeperkt onderwerp als mensenrechten, heette het. Deze preoccupatie, merkte Ian Buruma al eens op, heeft in elk geval heel wat levens gered. En vanuit de huidige tijd voeg ik er de evidentie aan toe dat het bijna ongelooflijk is: dat een politicus zijn electoraat de les leest, al was het vanwege een dalende productiviteit. En dat hij aan datzelfde electoraat offers vraagt, tot in hun alledaagse handelingen.
In 20th Century Women vindt Carters pleidooi geen genade bij de personages. Na een resoluut verwerpen, putten ze zich uit in bekentenissen over menstruatie en ontmaagding. Het zal een onbeduidend detail zijn dat ze daarmee het kakelverse betoog van de president bevestigen.


'In de afgelopen drie jaar heb ik bij vele gelegenheden voor u gesproken over nationale kwesties, de energiecrisis, de hervorming van de overheid, de economie van het land en over zaken van oorlog en, vooral, vrede. Maar gedurende die jaren verengden de onderwerpen van die toespraken, de gesprekken en de persconferenties. Ze raakten steeds meer gericht op wat de afgezonderde wereld van Washington belangrijk vindt. Gaandeweg hoorde u meer en meer over wat de overheid vindt of wat de overheid zou moeten doen en minder en minder over de hoop van ons land, onze dromen en over onze blik op de toekomst. (…)
Ik nodigde mensen uit bijna elk deel van onze maatschappij uit om naar Camp David te komen – zakenlui en arbeiders, leraren en priesters, bazen, burgemeesters en gewone burgers. En daarna verliet ik Camp David om naar andere Amerikanen te luisteren, mannen en vrouwen zoals u. Het zijn tien bijzondere dagen geweest en wat ik heb gehoord wil ik met u delen.
Allereerst kreeg ik persoonlijke tips. Ik zal er een paar aanhalen die ik heb genoteerd. (…)
“Zwijg toch over politiek of over het wezen van de overheid, zeg liever iets over het begrip voor wat we samen bezitten.” “Meneer de president, we hebben het moeilijk. Vertel ons over bloed, zweet en tranen.”
Veel mensen vertelden over zichzelf en over de staat waarin ons land verkeert. Een jonge vrouw in Pennsylvania bijvoorbeeld: “Ik voel me zo ver verwijderd van de overheid. Alsof gewone mensen uitgesloten zijn van politieke macht.” En een Mexicaan zei: “Sommigen onder ons lijden al hun hele leven onder de recessie. Sommigen mensen hebben nodeloos veel energie gebruikt, maar anderen hebben niets gehad om te verspillen.” (…)
Mij sprak vooral dit advies aan, van een zwarte vrouw die toevallig burgemeester van een stadje in Mississippi is: “De grote jongens zijn niet de enigen die belangrijk zijn. Vergeet niet dat je niets op Wall Street kunt verkopen voordat niet iemand anders het eerst ergens anders heeft opgegraven.” (…)
Ik ben er weer op gewezen dat wat fout is aan Amerika door geen enkele wetgeving ter wereld kan worden hersteld. Daarom wil ik vanavond eerst voor u spreken over een onderwerp dat zelfs nog ernstiger is dan energie of inflatie. Ik wil u meteen vertellen over een essentiële bedreiging voor de Amerikaanse democratie. Ik doel dan niet over onze politieke en burgerlijke vrijheid. Die zullen wel voortduren. En ik verwijs ook niet naar de uiterlijke kracht van Amerika, een land dat vanavond overal ter wereld in vrede is, met ongeëvenaarde economische sterkte en militair machtsvermogen.
De bedreiging is op gewone manieren bijna niet te zien. Het is een crisis in het vertrouwen. Het is een crisis die het hart en ziel en geest van onze nationale wil vol in de kern treft. We kunnen deze crisis ontwaren in de groeiende twijfel over de betekenis van ons leven en in het verlies van een eensgezind doel voor ons land.
De afbrokkeling van onze vertrouwen in de toekomst dreigt het sociale en politieke weefsel van Amerika te vernietigen. Het vertrouwen dat we altijd hebben gehad als een volk is niet domweg een of ander romantische droom of een spreekwoord uit een stoffig boek dat we uitsluitend op 4 juli lezen. Het is het idee waarop ons land is gebouwd en dat de weg heeft gewezen voor onze ontwikkeling als volk. Vertrouwen in de toekomst heeft al het andere ondersteund – openbare instituten en zelfstandige ondernemingen, onze eigen gezinnen, en de grondwet van de Verenigde Staten. Vertrouwen heeft onze loop bepaald en heeft tussen generaties als een schakel gefunctioneerd. We hebben altijd geloofd in iets wat vooruitgang wordt genoemd. We hebben altijd geloofd dat de dagen van onze kinderen beter zouden zijn dan de onze.
Ons volk valt van dat geloof af. Niet alleen de overheid zelf moet dat bekopen maar ook de mogelijkheid om als burgers te functioneren als de ultieme heersers en scheppers van onze democratie. Als een volk kennen we ons verleden en we zijn daar trots op. Onze vooruitgang is een deel geweest van de levende geschiedenis van Amerika, en zelfs van de wereld. We hebben altijd geloofd dat we deel uitmaakten van een grote beweging van menselijkheid zelf die democratie wordt genoemd, betrokken in de zoektocht naar vrijheid; en dat geloof heeft ons altijd gesterkt in ons doel. Maar uitgerekend nu we ons vertrouwen in de toekomst aan het verliezen zijn, sluiten we ook nog de deur naar onze verleden.
In een land dat trots was op zware arbeid, sterke families, hechte gemeenschappen, en ons geloof in God, neigen te velen onder ons gemakzucht en consumptie te aanbidden. De menselijke identiteit wordt niet langer bepaald door wat men doet, maar door wat men bezit. Maar we hebben ontdekt dat zaken bezitten en consumeren onze verlangen naar betekenis niet bevredigt. We hebben geleerd dat het hamsteren van materiële spullen de leegte niet kan vullen van levens die geen vertrouwen of doel hebben.

woensdag 19 april 2017

Een bespreking? Op jouw ouwe dag?



In Ik was een van hen: drie jaar undercover onder moslims, waarvoor de Haagse wijk Transvaal het decor mag zijn, onthult Maarten Zeegers de namen van de grootste ronselaars voor jihadstrijders: ‘sjeik Facebook, imam Twitter en broeder YouTube’. Voordien heeft hij inheemse comments geciteerd op een interventie in de wijk, waaruit ik ene Dutchadriaan aanhaal: ‘kijk, zo zie ik de marokkanen het liefst. strak in de handboeien en met hun lippen kapot op de straatstenen. goed gedaan heren en dames van de politie.’
Tja. Het internet doet wat, wil wat, ontkent wat. Maar het viel me op dat Bas Heijne in Staat van Nederland voor zijn doen streng was voor het medium. Er vielen me meer kwesties in zijn recentste boekje op. Ik begon er een paar aantekeningen over te maken. Voor ik het wist keek ik op mijn scherm naar iets onmogelijks, dat in pre-virtuele tijden een bespreking heette. Jij, alleen jij, vindt die tekst op mijn digitale archief – daar, om precies te zijn. Eventueel commentaar kun jij, alleen jij, desgewenst hier geven.

maandag 17 april 2017

Ruimtebesparing



Al voordat de spijkers in mijn vloer omhoog begonnen te komen, werd me te verstaan gegeven beter geen boeken meer te kopen. Dus lees ik al jaren van de openbare bibliotheek, ook in vakanties.
Soms haal ik toch nog een kleinigheidje in huis (overmacht, strictly business). En als dan precies over zo’n titel beweringen worden gedaan, dan kan ik daar evengoed ter plekke op reageren. Elders dus.

vrijdag 7 april 2017

Overeind houden



Wie kan het nog, na Simson? Overheden en proactieve personen, lijkt me. De begunstigden van hun energieke optreden zijn banken, grote bedrijven. En individuen? Ik wil er bovendien op wijzen dat de kracht die Simson op pilaren zette zich hierin manifesteerde: de tempel der Filistijnen ging onder zijn bevlogen biceps neer, met hemzelf.
Wel zag ik vanmorgen een kale chauffeur zijn vrachtwagen midden op straat stoppen om een oude – onder haar boodschappentas extra gebogen – mevrouw te helpen met oversteken. Afgaand op het geclaxonneer achter ons kon deze daad niet rekenen op algemene instemming.

donderdag 6 april 2017

Het verschil maken




In De schelmenjaren van Martin Bril weidt Astrid Theunissen uit over de escapades van haar hoofdpersoon, die met de alinea saaier wordt. Zijn leven wordt er ook steeds overzichtelijker van, inclusief ommekeer uit de shit.
Het laatste dramatische wapenfeitje is dat Bril ook als eindredacteur, bijv bij HP/De Tijd of Esquire, niet echt kon overtuigen.
Maar dan gaat hij het Hakkelaar-proces verslaan voor Het Parool. Theunissen citeert er een legendarische zin uit: ‘De getuige was een gesoigneerde neger die geheel in het zwart gekleed ging en die zijn prachtige kasjmieren jas – ook zwart – als een minnares over de knieën vleide en gedurende het onderhoud gedachteloos streelde’.
De literatuurverslaafde in mij wendt zich hier af, de schoolmeester in mij zou een rode streep zetten onder ‘vleide’.
Verder meldt de biografie tweemaal dat eindredacteuren onder hun bureau doken als Bril kwam aangerend om zijn beklag te doen over een verplaatste komma. Inderdaad kan zoiets woordsoorten democratiseren, zoals uit te proberen valt in de slotzin van Paul Rodenko’s gedicht Zomerconstellatie:

Maar het licht, in concentrische cirkels
Trok als een schijnwerper samen
Waar onder een wolkloze boom
De leeuwen en het meisje paarden

woensdag 5 april 2017

Alles uit de kast halen


  
Maxim Februari weerlegde in een column met frisse tegenzin nogmaals een mythe waarop veel recente beschavingstheorie wordt geënt: dat begin 2002, kort voor zijn dood, Pim Fortuyn artikel 1 uit de Grondwet (gelijkheidsbeginsel) had willen afschaffen. Het betrof namelijk artikel 137 uit het Wetboek van Strafrecht (discriminatie en belediging). Maar een slordigheidje bij één medium was nooit hersteld, wel gekopieerd, tot op de dag van vandaag.
Kent de literatuur ook zo’n mythe? Ik moet denken aan ‘De witte fuckende konijnen’ van Els Moors, verschenen in yang 2004/4. Het idee is dat deze grootse gedichtenreeks van stonde af legendarisch was en klassiek werd bevonden. Zo staat het nog opgetekend in de bloemlezing Dichters uit de bundel (2016): ‘Het gedicht [?] verscheen in het literair tijdschrift Dietsche Warande & Belfort [?] en werd meteen overal opgemerkt, driftig gedeeld en gebloemleesd, nog voor het in een bundel terechtkwam.’
Op mijn geheugen durf ik niet af te gaan en misschien zijn mijn Google- en GoPress-account kapot, maar in de tijd tussen yang en de bundel Er hangt een hoge lucht boven ons (2006) lijkt welgeteld één tekst enthousiast op de cyclus te zijn ingegaan. Verder vond ik voorzichtige instemming bij de concurrent en een paar sikkeneurige kanttekeningen. Maar toen was de bundel er al en werden in recensies de konijnen naar mijn indruk niet meer gesmaakt dan andere gedichten in Er hangt een hoge lucht boven ons. Anthologische opnames geschiedden nadien.
Opwinding over zoiets marginaals als poëzie kan ik me eerlijk gezegd ook moeilijk indenken. Bovendien was yang, even linksmaatschappelijk betrokken als intellectueel, geen tijdschrift dat meer dan vijftig lezers aansprak. De konijnenbejubelende tekst diagnosticeerde zelfs ‘het latente en soms merkbaar opborrelende maagzuur dat dit blad periodiek parten speelt’. Maar voor een debat hoeft men de materie niet te kennen. Toch verrast het me dat de zoekopdracht ‘Els Moors’ op De Contrabas, waar tussen 2005 en 2015 het poëzieklimaat aan de orde van de dag was, geen enkele treffer oplevert. Net zomin als ‘fuckende konijnen’.
Maar toegegeven, die ene tekst, een column in De Standaard, was zo lyrisch over Moors’ reeks dat de zeven redenen die Vestdijk opsomde waarom ‘A thing of beauty is a joy for ever’ een betere regel is dan ‘A thing of beauty is a constant joy’ er acht werden. En de sikkeneurs klaagden met het vorderen der jaren over een konijnenhype. Die mogelijk werd bekrachtigd doordat een decennium later, in een andere Standaard-column, de openingsstrofe bleek genomineerd voor ‘de mooiste zin ter wereld’.

dinsdag 4 april 2017

Verbinden




In Heilige identiteiten zegt Machteld Zee moeite te hebben met het woord ‘we’. Ze verklaart alleen verantwoordelijkheid te nemen voor gebeurtenissen vanaf ongeveer 1998, omdat ze is geboren in 1984. Even hoofdrekenen aan de kassa van het geweten: veertien jaar… Dat zou mogelijk de reden zijn waarom ze eerder in dit boek Tariq Ramadan heeft afgeserveerd, ondanks het feit dat ze bij diens kleinzoonschap van de Moslimbroederschapstichter erkent: ‘Dat is op zichzelf niet iets wat we tegen hem kunnen gebruiken’.

maandag 3 april 2017

Draagvlak, geloofwaardigheid,





Hoe ingewikkeld het ook is, aan woorden moeten we blijven proberen strakke betekenissen te geven. Adolf Eichmann noemde zichzelf een ‘idealist’, want hij hield zich dusdanig trouw aan zijn nazi-belofte om bevelen op te volgen dat hij desnoods zijn vader ervoor om zou brengen… Hier heeft de categorische imperatief van Kant een herformulering ondergaan: ‘Handel zo dat de Führer, als hij van uw handelen op de hoogte was, dit handelen zou billijken.’ Wel had Eichmann een matig contact met zijn vader, dus de kwalificatie ‘opportunist’ ligt meer voor de hand. Zijn fictieve voorbeeld doet bovendien denken aan de misschien nog wel moeilijkere vraag waaraan Abraham moest voldoen van God: om zoon Isaäk te doden. Zouden Abraham en/of God idealisten zijn?