vrijdag 2 december 2011

Meeneemverhaal

Een op drie lijken voldoet niet aan veiligheidseisen ’, gewerd me bij het koppensnellen, maar dat had ik niet helemaal goed gelezen. Fort-da-toestanden van mij als elders woonachtige kaaskop? Natuurlijk is Hansje Brinker mijn oerlandgenoot. Ik herinner me dat sinds kort, dankzij iets van de mij onbekende Doug Dorph: 

When the gloomy sea threatens, you’re there 
with your trusty finger. The bicycle lies forlorn 
on the gravel bicycle path in the shadow of the dike. 
The family windmill is brittle and blue as a scene on a plate. 

Da’s nog eens reclame! Ondertussen stijgt het zeeniveau, en maant zowel het bericht als het gedicht naar de lange termijn te kijken, vlak voor Durban. Maar in het eerste zag de staatssecretaris van Infrastructuur geen direct probleem (wel in de vogels rond Schiphol die hij, en het journaal leek ermee te openen om geëngageerde verenigingslevens op hun achterste poten te krijgen, wil laten vergassen). Hij heeft dan ook een coalitiepartner die tegen onverbiddelijke kritiek aan onverbiddelijke theorievorming doet. Is dat eveneens ‘typisch Hollands’? 
Voor ik het wist was ik tastende naar een antwoord, in het besef dat er geen enkelvoudige natie bestaat, laat staan een identiteit, mede omdat ze door de technologie achterhaalde concepten lijken. Toch dunkt me door het aanhoudende gestechel binnen de Europese Unie de vraag relevant
Dus wat behelst Holland zoal dat er een Dutch Boy als van Dorph uit te voorschijn vliegt? Opgepast, een zin met komma’s. Onlangs reciteerde op de uitreiking door prinses Máxima van de Prins Bernhard Cultuurfonds Prijs 2011 aan Anton Corbijn, Bono, met op de achtergrond foto’s van het idool, Herman Broods ‘Get Lost’ als was het een gedicht in plaats van een liedje. Heel onwezenlijk en ook een beetje tragisch. Uitgerekend wanneer er een wereldster onversneden aandacht aan dit werk geeft, pakt het averechts uit (Brood had een hoes zullen ontwerpen voor U2). 
Dat net-niet-bij-aanwezigheid-van-competentie spreekt zeker uit het misschien wel grootste Hollandse wereldnieuws: de bestuursperikelen bij de beursgenoteerde tobclub Ajax, die erin slaagt simultaan twee eminenties, Cruijff en Van Gaal, op te blazen. Och ja, dacht ik ineens, die veelbesproken vicewereldkampioenschapsmandaten passen Oranje. Winnen zullen ze nooit. 
Dag vogels, dag bloemen, ik heb een mening.
Dan is er die complexe club zonder leden die, net als de N-VA, onverantwoord gedrag legitimeert met een kiezersaantal (herlees hierover Coen Simon, die ook ambivalente uitspraken van Wilders-advocaat Moszkowicz weegt). Daar zit iets hondsbrutaals in, wat niet hetzelfde is als cynisch, dat mij van achter de grens inmiddels als landsaardig begint toe te schijnen. 
Maar wellicht ben ik te zeer uit mijn niche de wereld in aan het kijken, waar een immens belangrijke én precaire zaak als van de klimaatconferentie niet speelt, mogelijk wegens te druk door op elke relativering van de felste kritiek elegieën aan te heffen. Ze zijn me te gelijkaardig aan het taalkundig genie die me deze weken, waarin die zak van een Sinterklaas weer is aangekomen, bestookt met verzoeken om snoep. Wanneer ik dat weiger, zegt ze: ‘Dan ben ik jouw vriendin niet meer.’ Waarop ik zeg: ‘Grote mensen noemen dat chantage.’ Waarna zij weer: ‘Da’s nie eerlijk.’ Maar ja, even Hollands oogt de wens om niet ‘zuur en verongelijkt’ over te komen. Ook stof voor een inburgeringscursus, waartoe Silliman reeds in Tjanting twee motto’s gaf: ‘How the Dutch think to spell.’ + ‘How think to spell the Dutch?’ 
Het waren zowel grote als kleine geleerden die vaststelden dat betekenissen en gebruik van woorden fluctueren. Toch verbaast het me dat een gsm-maatschappij zich durft aan te prijzen met Freedom of speech. Dat komt doordat er één term de laatste jaren soeverein aan de top staat: ‘economie’. Dus wordt de Hollander nu wereldburger, verkokerd in de euro die niet van de bevolking blijkt maar van de banken, de korte termijn zonder de oplossing waarvan geen milieuprobleem schijnt te kunnen worden verholpen. Tot waar
Op mijn initiële vraag werd overigens het beste antwoord me van zeer dichtbij ingefluisterd: Hollanders zijn mensen die het woord ‘banketstaaf’ weten te bedenken en het dan nog opeten ook. 
De dagsluiting kan ’s morgens al aan de poëzie. Ik heb getracht iets te vertalen van Ida Börjel, helaas niet uit het Zweeds maar, zoals hier vaker is gebeurd, uit het Engels tussen de brontaal en hetgeen Hollands moet heten: 

Een meeneemverhaal 
Ik kan doen wat ik wil maar wat. Als iemand om hulp roept kan ik helpen. Daarna ga ik schaatsen op de vaart. Ik laat het gaan. Ik ben de Hollandse student en ik heb veel ervaring met schaatsen op ijs, ik heb hard gereden en ook tochten gemaakt. Ik kan zo snel gaan als ik wil en waar dan ook. Niemand zal me tegenhouden. Ik kan mezelf tegenhouden. Als de Engelsen een zeker punt bereiken dan kunnen ze zichzelf niet tegenhouden. Spaanse mensen houden niet op totdat het feest voorbij is. De Fransen houden alleen op om opnieuw te beginnen. De Portugezen houden niet op omdat ze niet begonnen zijn. De Luxemburgers blijven binnen de Luxemburgse grenzen. De Belgen houden op en beginnen met tussenpozen tussen de Belgische gordijnen. Ik kan beginnen en ophouden wanneer ik wil. Ik kan sterven of leven op de manier die ik wil. Ik kan gaan waar ik wil maar waar is dat. Hollandse mensen zijn aardige toegankelijke mensen die altijd een handje helpen. Wij zijn deugdelijke en nette mensen die nooit enige moeilijkheden veroorzaken zolang we kunnen doen wat we willen. De vraag is niet wat of wanneer maar hoe. Ik rijd snel, ik vertrouw mezelf maar het lijkt alsof er altijd iemand achter of voor mij is. In mijn taal zijn vele lege oppervlakken, krachtig en kwetsbaar boven het wak, waar men niet veel over alles kan zeggen. Ik schaats drie vier uur per dag. Soms voelt het alsof het ijs gaat breken. Ik ga een beetje verder

Geen opmerkingen:

Een reactie posten