Met grote ogen rondwandelend in Het is zo vandaag als altijd, een bundeling columns van Marjoleine de Vos, valt me op dat geregeld zinnen beginnen met de persoonsvorm, zonder onderwerp. Het weggelatene is steevast ‘ik’. Plots waan ik me in andere tijden. Mij is geleerd om brieven, kaarten en dies meer (blogposts?) nooit met ‘ik’ beginnen. Mijn moeder was zo streng in die leer dat ze zelfs in de slotzin nog formuleerde: ‘’k Wens je…’
Bestaat dat nog, een wereld van voorgeschreven verschil? Toen bevatten agenda’s een kopje Titulatuur en mij staat de ambivalente gewaarwording nog levendig bij dat mijn vader door een promotie op zijn werk van ‘weledelgestrenge’ was veranderd in ‘hoogedelgestrenge’. Nu heb ik niet voor niets een tijdje over poëzie geschreven onder de titel s.s.t.t., maar ik ontkom er niet aan gegrepen te zijn door De Vos’ ellips.
Weer eens wat anders dan de schaamte na de ontdekking zowel in de voorpublicatie voor een (gesubsidieerd!) tijdschrift als in de definitieve versie van een (gesubsidieerd!) boek een fameus Nijhoff-citaat te hebben verminkt. ‘Op deze plaats heeft een gedicht gestaan/ ’t Beviel me niet’, liet ik verbreiden. Maar het moest ‘Op deze plek…’ wezen.
Ik was zo arrogant geweest uit mijn hoofd te citeren. Uit luiheid te snel? Regulier zelfbedrog? Het is wel leuk om de door mijn fout ontstane opties te wegen. Die gelegenheid van de tekst grijp ik gewoontegetrouw gretig aan omdat ik niet geloof dat daarbuiten, door vergelijkend warenonderzoek van de vrije markt, betere resultaten te verkrijgen zijn; concurrentie kan evengoed opportunisme verlokken en in het slechtste geval vernietigingsdrang.
Natuurlijk is ‘plek’ de betere variant. Het woord heeft een andere connotatie gekregen, uit de relatiesfeer, maar een eerste oorblik leert al dat er een schonkig binnenrijm mee vermeden wordt. Bovendien ondersteunt de harde eind-‘k’ het gedicht thematisch door het resoluter te maken dan de wat behaagzieke ‘s’ zou doen die ik Nijhoff had toebedacht. Ook is ‘plek’ een synoniem voor het gedicht zelf, een veeg op papier, veeleer iets materieels dan spiritueels (waarvoor ‘plaats’ gepaster zou zijn, een ruimte om zich geborgen te weten).
Een andere, aan de ontluistering grenzende schaamte is dat ik nu zich bij de slachtoffers in Luik tevens een peuter heeft gevoegd, die gruwelen persoonlijker opvat. Dat is ook vreemd, omdat ongeveer het laatste van mijn levenshouding eruit bestaat zich het centrum van de wereld te wanen. Het gegeven zal appelleren aan een diepe angst die het ouderschap, naast hectoliters gelukzaligheid, met zich meebrengt. Me meer dan ooit voor anderen inspannend, ben ik egoïstischer dan in het kinderloze tijdperk.
Over angst gesproken, ik vrees dat het profiel van de Luikse moordenaar aanvullend bewijs geeft voor wat mijn vorige posting citeerde als ‘de privatisering van het normbesef’. Ze stoelt op een dubbele karakterontwikkeling die Bas van Stokkom heeft geduid in zijn studie Wat een hufter! Ergernis, lichtgeraaktheid en maatschappelijke verruwing: het gevoel gedwarsboomd te worden én grotere agressiviteit als de diensten uitblijven waar men recht op meent hebben. In dat eisenpakket van tolerantie voor zichzelf en repressie van de ander schuilt een griezelig ‘micromoralisme’. Maar zou het ook iets zeggen dat we er met onze studieuze en/of kunstzinnige hoofden van uitgaan daar logischerwijs zelf aan te ontsnappen?
Nietzsche: ‘Aan onze sterkste aandrift, de tiran in ons, onderwerpt zich niet alleen onze rede, maar ook ons geweten.’
Veel plezier beleefde ik dan weer aan Superleuk, maar voortaan zonder mij van David Foster Wallace, een mooie vertaling door Iannis Goerlandt. Al vrij snel besefte ik dat hij woonachtig is in België en aan de slag had gemoeten voor een Noord-Nederlandse uitgeverij. Klinkt best onwezenlijk, maar zelf heb ik na mijn emigratie op mijn bureau een papiertje gelegd met een zin als ‘Ik ben begonnen te lopen’ (het papiertje is kwijt). Zo moest ik weten dat het boven de Moerdijk niet was ‘Ik ben beginnen lopen’. Dat had zo zijn nut, omdat dit – ondanks wrevels van purisme en imperialisme – de standaard in boekenland was, tot zeker in het begin van deze eeuw.
Ik lees nog te zelden proza om te kunnen inschatten wat de trend is. Een tijd terug vielen me vele belgicismen op in de vertaling van William Marx’ Het afscheid van de literatuur. In het Wallace-boekje lijkt de verhouding fifty-fifty, waardoor de vraag rijst of er een redactiebeleid was, alsmede een bewustzijn van subtiele betekenisverschillen. Bijvoorbeeld in:
‘… een van de boeken die ondergetekende ertoe hebben aangezet zelf te gaan schrijven (of het toch te proberen)’
Hier denk ik vrij zeker te kunnen zijn dat de Noord-Nederlandse corrector geen onraad heeft geroken bij het woordje ‘toch’, terwijl het voor hem ‘ondanks alles’ betekent en dit een nogal vreemde zin oplevert. Gebruikt is dan ook de Zuidervariant van ‘toch’, waarmee bedoeld wordt ‘op zijn minst’.
Geen idee of het landsbelang hiermee is gediend, laat staan dat van Europa. Wel had ik een tijd terug bij, wederom, Marjoleine de Vos gelezen over de vanzelfsprekendheid waarmee zij een onbeheerd, nog brandend of knipperend fietslampje van een onbekende uitdoet – om de batterij te sparen. En inderdaad, ’s morgens in alle vroegte op het station zie ik in de stalling geregeld fietsen waarvan het achterlicht aan is. Maar net zo vaak moet ik me haasten om de trein te halen of vind ik het knopje van dienst niet.
Afgelopen week, op een avond, is het me gelukt. Heet dat nu ‘burgerzin’? Heel even voelde me op mijn plaats (plek?).
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten