In Lex ter Braaks
romanboek
Levensvormen debiteert kunstenaar
Simon Kiebert vele meningen. Deze vond ik interessant: ‘Een goed citaat is als
een lone wolf, ontsnapt uit zijn
eigen tekst en schrikaanjagend, opduikend in een ander tekstterritorium. Hij
jaagt de tekst aan.’
Zoiets gebeurt in
de studie De vliegerende
Hollander. Daarin werkten Gert-Jan Johannes en Inger Leemans een fantastisch
idee uit, door het speelobject de vlieger te volgen door de eeuwen heen,
gelardeerd door citaten die onvermijdelijk één richting op wijzen. Het
territorium wordt dan een thematische keuze of een historische opeenvolging.
Dat de uit dit
proces voortvloeiende teksten als ondertitel Cultuurgeschiedenis van de Nederlandse vliegerverbeelding vanaf 1600 dragen
verbaast qua periodisering eigenlijk niet. Nu ja, het getal is naar beneden
afgerond, maar Jacob Cats blijkt al in 1618 deze hobby in een (moralistisch)
gedicht te hebben vastgelegd.
En dan is het hek
van de dam. Dankzij hun belezenheid kunnen de twee neerlandici de vlieger door
de tijd heen trekken. Nooit blijkt Cats’ moralisme bij dit onderwerp ver weg.
En ook dat had niet hoeven te verbazen. Al te hoog stijgen pakte al bij Icarus
fataal uit.
Nu treft me de
professionalisering van het ogenschijnlijk kinderlijke spel aan het staartje van
de jaren zeventig, toen de hele (westerse?) wereld immers begon te veranderen. De
aanstelling van Thatcher als premier heet dan een ijkpunt, maar in dat jaar
begon evengoed Michel Foucault een andere toon aan te slaan met zijn
biopolitieke bespiegelingen.
Vliegergewijs
hadden volwassenen tot die tijd hooguit gefigureerd als begeleidende ouder en eventueel
als medevervaardiger van het opgespannen doek. Nadien trokken ze het naar zich
toe – kracht en snelheid en lifestylisering namen het strand in bezit.
Neerlandici
Johannes en Leemans verbinden de vlieger uiteraard ook met taal, met metaforen.
En ja hoor, het verdoemde ding gaat bepaald niet steeds op. In de politiek al
helemaal niet, waar het een vlucht kan behelzen naar een drogreden in plaats
van een argument. Die vlieger stort dus meteen na lancering neer. Minder
belastend dunkt me ‘een balletje opgooien’, dat de verontschuldiging van een brainstorm
of suggestie herbergt.
Al snel komen Johannes en Leemans op de proppen met ‘de touwtjes in handen hebben’, een uitdrukking die ik tot nog toe had geassocieerd met een ander spel, marionetten. Anderzijds kan ik me niet herinneren in De vliegerende Hollander te zijn gestuit op het verwante ‘iemand aan het lijntje houden’.
De studie van
Johannes en Leemans kwam pas op mijn weg nadat ik een essay had ingeleverd over
Gerard Reves verhaal ‘De laatste jaren van mijn grootvader’, dat een
cruciale vliegerpassage bevat. Te laat lees ik dus een antwoord op mijn vraag
waarom bij die activiteit de verder alomtegenwoordige moeder ontbreekt: ook
vliegeren blijkt patriarchaathoudend, want exclusief een bezigheid voor mannen
geweest.
Wel bevestigen
Johannes en Leemans mijn geamuseerde verbijstering hoe dit fragment een rol
heeft gespeeld in de onmin tussen Reve en Willem Frederik Hermans. De vliegerende Hollander onderstreept
dat laatstgenoemde er zijn autonomistische poëtica, op basis waarvan hij ooit
was vrijgesproken voor de rechtbank, in de koelkast zette: Gerard zou met
zijn gedrag in de bedoelde passage hebben bewezen een kinderachtige klootzak te
zijn.
Onwaarschijnlijk
veel materiaal over de vlieger hebben Johannes en Leeman bij elkaar gebracht.
Toch kan zo’n boek niet volledig zijn. En dat is maar goed ook, voor nieuwe
aangevulde versies.
Vanuit mijn eigen
culturele repertoire miste ik twee liedjes: van Typhoon en van Walter De Buck (een Belg die dan weer buiten Johannes’ en
Leemans’ territorium valt). In Toon Hermans’ opsommingengeval ’24 rozen’ komen er, tussen veel meer, vier
vliegers voorbij, aan een touw. En in poëzie uit onze regio is de vlieger een terugkerend motief bij Hans van Pinxteren.
Zelf ben ik een
decennium geleden gestopt met gedichten schrijven. Voordien beleefde mijn brein
een bliksemcarrière van twintig jaar. Omdat ik toen wel al een computer
gebruikte en omdat mijn geheugen niet het best ontwikkelde deel van mijn
inborst is, heb ik het zoekwoord ‘vlieger’ eens op mijn poëziebestanden
losgelaten.
Verrek, ik had
het ding onder mijn leden, misschien zelfs symbolisch – zowel in mijn eerste als in mijn laatste bundel.
De gezel uit 1994 bericht:
Men drinkt thee onder slappe parasollen.
Stof tot verwonderen. Hij ontmoette haar
op een bijeenkomst. Voor het betere doel,
wie de hoogste vlieger. Draad rolde tot
schaduwplan. Hij schreef beleid verkeerd,
toen ontspon geanimeerd wachten. Muziek,
haringen, tandvlees. Trekt uit een stapel
er een de onderste, proest en bladert maar,
het album geeft slechts beschutting vrij.
Zijn onderstand beloofde ze een klos, die
hield hand in hand. Lotion voor de armen.
Een ander hemelt op de ongeschonden staat
van een speelgoedeend, siepelt badwater
in zweet. De pers uit. Aangeblazen was ze,
van het skelet de lijm los. Finaal beveelt
de kok gestamp, er snijden penen in de pan.
Demi-mondain is niet vies. Zoals het hoort
toeteren sjalotten het bonnetje achteraf.
En hij spande wind in dikke knopen, talen
schoven overlangs. Zo komt men gerust nog
eens aan, kijk, daar is hij nooit geweest.
En Onze Nietzsche uit 2014:
Zeg, doe je het valluik netjes achter je dicht? Weet
je thuis, de zee is op slot, de mevrouwen zijn gaan slapen. Verreweg het beste
kun je het licht van boven bekijken. Of ben je de vlieger die nooit wil?
Flightcommander P.R. Johnson, inclusief groot waterdragend vermogen, meldt zich
met een weerbericht: draai de kazen om. Stechelt de engel met de
zielsverkwikker (ook wel genaamd: gmw)? Alvorens te beginnen het vermoeide
gevoel na welsprekendheid. De doorschoten draad is gewonnen. Houdoe, bedankt,
volgend leven beter! Wat vat je niet? De meeste details staan in het infrarood
veiligheidsgordijn. Het gulpt al universele vrouw, zij gaat zwanger.
Goh. Wat het
allemaal betekent? Het is maf te blijken werken aan een zogeheten oeuvre. Je
zou voor minder opnieuw beginnen.
Maar goed, nu
citeerde ik op mijn beurt. Worden die gedichten zo, dixit Ter Braaks Levensvormen, ‘gangmakers’ van een
nieuwe tekst, ‘solitaire aandrijvers van onvoorziene betekenissen’? De toekomst
zal weer eens veel mogen uitwijzen, balletjes opgooiend, vliegers niet opgaand.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten