Nog binnen één
eeuw verscheen er een publiek toegankelijke digitale uitgave van Jan Engelmans
bundel Sine nomine. Dit betekent dat
met één muisklik nu deze collectief opgeslagen regels op het
scherm kunnen bovenkomen: ‘Ambriosa, wat vloeit mij aan? / uw schedeldak is
koeler maan’. Heuse poëzie? Of boerenbedrog? Waar gaat dit over?
Die vraag is
destijds gesteld en diverse malen in de literatuurgeschiedenis herhaald
met alternatieve bewijsplaatsen. Door een jonge Pfeijffer bijvoorbeeld, via Luceberts ‘de oude
meepse barg ligt / nimmermeer in drab’. Gemeen hebben zulke betogen dat ze
cirkelen rond woorden die minder bekendheid hebben of die in gelegenheidscombinatie
duister zijn.
Ze veroorzaken
een chillen in de taal. Een dronkenschap binnen de perken, die democratisch is.
Al als kind ervaar je zoiets evengoed. Jaren geleden hield K3 een
auditieronde voor een nieuwe blonde
en daar hoorde een liedje bij: ‘Mamasé! Mamasá! Mama saka mumba’. Magisch, terwijl de tekst verder in begrijpelijk
Nederlands was.
De meeste popmuziek
is voor kinderen gesteld in een onbegrijpelijk Esperanto dat hun ouders wel Engels
noemen, en van weerkerende frasen maakt elk kind eigen versies (K3 werd
voorafgegaan door Michael Jackson). Het doet dan hetzelfde als gemiddeld tot niet
opgeleide katholieken die de Latijnse mis nog mee hebben beleefd. Preveling van
de ziel, vakantie van de geest?.
Voor het gevoel
van gelukzalige betekenisverlossing wend ik me zelf liever tot de edele kunst
van de muziek, instrumentaal graag. Tegelijk heeft zeker pop van den beginne af
laten zien dat er taal in kan voorkomen die dat gevoel opwekt. Niemand minder dan Gene Vincent
stootte in 1956 dit uit: ‘Well be-bop-a-Lula she’s my baby / Be-bop-a-Lula I don’t mean
maybe’.
Klinkt nog altijd geweldig, zelfs met uitleg van mijn bejaarde
vriend Wikipedia:
Vincent
himself sometimes claimed that he wrote the words inspired by the comic strip,
"Little Lulu":
"I come in dead drunk and stumble over the bed. And me and Don Graves were
looking at this bloody book; it was called Little Lulu. And I said, "Hell,
man, it's 'Be-Bop-a-Lulu.' And he said, 'Yeah, man, swinging.' And we wrote
this song."
The phrase
"Be-Bop-a-Lula" is similar to "Be-Baba-Leba", the title of
a No. 3 R&B chart
hit for Helen Humes in 1945,
which became a bigger hit when recorded by Lionel
Hampton as "Hey! Ba-Ba-Re-Bop." This phrase, or
something very similar, was widely used in jazz circles in the 1940s, giving
its name to the bebop style, and possibly being
ultimately derived from the shout of "Arriba! Arriba!" used by Latin
American bandleaders to encourage band members.
Dat aanmoedigen herken ik zeker van Herman Brood, die in
zijn toptijd, eind jaren zeventig, zichzelf en publiek ‘Cha Cha’ toeschreeuwde.
Ik geloof niet dat het iets betekende, wel dat het een initiatie was om bij
zijn Wild
Romance-project te horen. Zowel een live-elpee
als een film droegen
toen die titel; een comebackplaat,
een decennium later, noemde hij klankzuchtig Yada Yada.
Dat deze kreten sterk lijken op ‘dada’, zal geen toeval
zijn. Deze taal ambieert een naturel, zoals het chillen intellectuele
inspanningen graag mist. Een kind kan de was doen, heet dat, en in dit geval is
die klus voor baby’s die via ‘dada’ na de vakantie mogelijk ‘mama’ en ‘papa’
uit het systeem weten te persen. Dan doemt de wereld, met verplichtingen.
Ook het Wiki-verband met bebop snap ik. Deze geavanceerde vorm
van jazz onttrok zich toch een beetje aan de esthetische patronen die zich tot
dusver aan het oor hadden gekluisterd. Charlie Parker kwam met het nummer ‘Ah-Leu-Cha’,
geïnspireerd op Gershwins klassieke ‘I Got Rhythm’.
Elke generatie zal haar kreten hebben waarin ze
kan wonen, doordat ze die op gevoelige leeftijd heeft ontmoet. Voor babyboomers
als Herman Brood kan dat ‘Yakety
Yak’ (1958) zijn geweest, naar een idee dat tieners een conflict aangaan
met hun ouder; hij speelde destijds dat nummer van The Coasters graag als
toegift.
Voor zijn generatie zal Vincents ‘Be-Bop-a-Lula’ ook meer
richting hebben gegeven dan Hamptons ‘Be-Baba-Re-Bop’. Hoewel? De zeer fijne
Haagse progrockband Supersister
ontstond anno 1967, in de middelbareschooljaren. Voordat hij de band verliet
omdat hij een psychedelischer kant op wilde, leverde stichtend lid Rob Douw, onlangs
overleden, meer dan één fraai Nederlandstalig nummer.
Dat bleek althans achteraf, uit de
anthologie Looking Back, Naked (2020).
Douw schreef destijds onder meer ‘Heebaberieba’:
Twee bejaarde dametjes
Heel tenger en heel teer
Die liepen in een parkje
Voorzichtig op en neer
Heebaberieba 2x
Ze liepen niet zo snel
Want ze waren al zo oud
En werden nu toch wel
Wat angstig in het woud
Heebaberieba 3x Wow!
En daar kwam
Een grote man
Die gretig naar hen greep (Heuj!)
Hij deed ze eerst
Heel veel pijn
En bracht ze toen om zeep (Heuj!)
Lalalalalalala...
Supersisters oerformatie vertelt in het liedje een naar ik
vrees universeel verhaal, en draait daartoe de rollen om. In sprookjes zijn het
kinderen die in een donker bos afgeraden wordt van het pad af te wijken.
Ditmaal zijn het naamloze ouden van dagen; hun einde
verloopt onverminderd volgens de spreekwoordelijke wreedheid van de natuur, al
kan ‘de grote man’ evengoed een God zijn geweest.
Wie of wat ook handelde, geschiedde dat uit rechtschapenheid?
En geeft zij met terugwerkende kracht betekenis?