Vanwaar de
gewoonte om rond een nieuw jaar lijstjes op te stellen? Voor wie zijn ze
bedoeld? Ik ben vermoedelijk niet het type consument dat aanbevelingen volgt. Zeker
ontbreekt het aan overzicht en autoriteit om mijn rangordes met onbekenden te delen.
Dus zwijg ik na de
vakantie over mijn woord van het afgelopen jaar (‘mainstream’). Het is me niet
eens gelukt te herinneren welke boeken ik zoal tot me nam in 2020. Dat zal mede
komen door een coronabijwerking: bevoorrechtingsgewijs stond het jaar vooral in
het teken van eindeloze diners, zwaar besproeid ook, zodat mijn vergeettalent
extra prikkels kreeg en de uren nadien werden gevuld met films.
Wanneer ik al een
auteur van het jaar moet uitroepen, dan kan dat dus alleen Yotam Ottolenghi zijn die wel
literatuurwetenschapper
is.
Veel belangrijker
lijkt me de toekomst van het boek. En dan moeten schijnwerpers op het onderwijs
waar een substantieel deel van leerlingen helaas onvoldoende leest en schrijft.
In de
neerlandistiek is men lang in de ontkenning blijven hangen. Volgens mij was
Thomas Vaessens de eerste die in Ongerijmd
succes (2006) echt aandacht besteedde aan gewijzigde leesvaardigheid onder
studenten, die hij monter tegemoet trad. Wel bevatte zijn boek allerlei losse
paragraafjes en weetjes, een confettivorm die, achteraf, treffend heeft voorspeld
in welke richting het lezen ging.
Tamelijk recent
publiceerde Vaessens’ collega Geert Buelens De
jaren zestig, een cultuurstudie waar ik naar had uitgekeken. Ze ging bij mij na honderd bladzijden terzijde
omdat de confettivorm het betoog ondermijnde. Samen met een jofele toon zullen die
lijstjes warm willen maken. Maar lezers zijn geen volgelingen. Buelens’ ontzagwekkend
dikke studie verwekte interviews die bespreekarbeid moesten camoufleren, zodat
er geen leesgesprek ontstond, wellicht wel verticale klassering als
standaardwerk.
Om lezers te
behouden moet je niet in hun plaats veronderstellen dat ze te dom zijn om voor
de duvel te dansen. Ik beroep me voor die pertinentie op mijn
ouderschapservaring – te veel kinderen lusten geen groente die ze nooit hebben
geproefd.
Het was de televisiereeks Klassen die, in combinatie met de aflevering ‘Education’ uit Small Axes,
me ervan overtuigde dat zich bij het lezen een standenmaatschappij heeft
hervestigd (in
België nog erger dan in Nederland). Ik maakte er een soort opiniestuk over, dat bij wijze van kerstoverweging de pater
in mij ruim baan bood. Maar waar de laatstgenoemde diender zijn legitimatie hogerop
zoekt, neig ik ertoe me tot de kudde te wenden.
Het boek als
object blijkt namelijk als dusdanig verstoft te gelden, dat er een magisch jasje
omheen is gedaan dat de inhoud heeft doen verdwijnen. In het onderwijs zijn boeken
kennelijk elitair voor de competenties die in leerlingen worden gepropt en die
de hekel aan het vak Nederlands tot grote hoogten opstuwt.
Daarom suggereerde
ik poëzie bij alle vakken in het onderwijs te integreren. Een gedicht is in een
mum van tijd samen gelezen en opent gesprekken over vocabulaire, ritme en klank
– die niet meteen hoeven te gaan over de aanvaardbaarheid van de boodschap. Het
kan evengoed specificaties bieden over wat ‘zakelijke taal’ en hergebruik
behelzen.
De actuele toekenning
van de P.C. Hooftprijs aan Alfred Schaffer kan bijvoorbeeld aanleiding zijn om
spelenderwijs discoursen in zijn heterogene versregels bloot te leggen. De montagecyclus van Peter Verhelst over de
N-VA maakt het mogelijk
registers te onderscheiden en soorten populisme. Enz.
Literatuur is van ons allemaal, meen ik, die tijdens de feestdagen driemaal The Dead van James Joyce las, in het origineel (1914), in de vertaling van Rein Bloem (1968) en in die van Erik Bindervoet & Robbert-Jan Henkes (2016).
Deze novelle over
een traditioneel Iers eindejaarsfeest biedt een staalkaart van registers die,
zoals dat heet, identiteiten construeren. Hoewel de camera langs vele babbelende
personages gaat, ligt het centrale gezichtspunt bij neef Gabriel. Hij wordt aanvankelijk
in beslag genomen door zijn toespraak, waarvoor hij een poëziecitaat selecteerde.
Maar hij is bang dan verkeerd begrepen te worden, als ijdel en denigrerend,
vanwege zijn superieure opleiding ook. Dat was toen academisch!
Te voet vanuit de
sneeuw naar het feest komend draagt Gabriel plagerig betwiste overschoenen, die
Bindervoet & Henkes onvertaald laten als galoches (nog steeds
in Van Dale). Bij vertrek heeft zijn
vrouw Gretta die dingen los onder haar arm. De overschoenen, tevens bekend uit
een sprookje van Andersen, gelden als noviteit van het
continent en krijgen zo een politieke lading.
Gabriels collega juffrouw
Ivors verwijt hem ironisch een kosmopoliet te zijn die niet houdt van Ierland
en geen kennis heeft van zijn geboorteland. Dat doet denken aan Theresa May in een controversiële speech: ‘But if you believe you’re a
citizen of the world, you’re a citizen of nowhere’.
Joyces novelle
betoont zich op meer fronten bij de tijd. Een gesprek komt bijvoorbeeld op een
tenor in een operagezelschap die volgens Freddy Malins grandioos zou zingen. Lauwe
reacties brengen hem tot de vraag of het uitmaakt dat de tenor zwart is. Stilte.
Van Malins weten de aanwezigen dat hij een slok lust. Alleen Gabriel heeft
extra kennis over hem: dat hij onder invloed staat van een geaccepteerder meneer,
Browne, en zo financiële problemen gekregen had. Gabriel had hem iets geleend
en tot zijn verrassing kreeg hij het van Malins terugbetaald.
Tekent die
halfslachtigheid Gabriels karakter? Goedmoedig en verantwoordelijk blijkt hij weifelend
en kwetsbaar. In zijn toespraak laat hij het poëziecitaat uiteindelijk dan ook achterwege.
Thuis durft hij meer. Hij dwingt zijn dochter ‘roerom’ op te eten (staat in Van Dale!). Bloem vertaalde dat als ‘pap’,
Joyce schreef stirabout.
The Dead fixeert een middenklasse, die zich voor de gelegenheid te goed doet aan
een uitgebreide dis, conform de opvatting van de drie organiserende vrijgezelle
dames dat wie minder heeft te besteden het best investeert in kwaliteitseten. Tussen
de nagerechten bevindt zich ‘blancmange’,
in de recentste vertaling ‘blanc manger’ geheten en bij Bloem ook, zij het met
een koppelteken (zoals Van Dale wil),
terwijl Joyce zelf te Triëst moest genieten van ‘een bordje pasta met
tevredenheid’.
Aan de novelle
kleeft iets onwaarschijnlijk melancholieks. Muzieklerares tante Mary speelt
zelf een ellenlang pianostuk waarnaar niemand durft te luisteren, behalve haar
zus, die de bladmuziek omslaat. Wel weet Gabriel wanneer het eind van deze
pijnlijke voordracht nadert: als motieven uit het begin terugkomen.
In de slotzin van
The Dead hoort hij de sneeuw zelfs vallen.
Aan dat zintuiglijke hoogstandje is een hotelkamerscène voorafgegaan, die de
mensensoort in de grootste nietigheid toont. Er staat in die ruimte een cheval-glass, door Bloem ‘spiegel’ genoemd
en door Bindervoet & Henkes ‘psyché’. Het ding accentueert dat niemand
iemand anders kent, zichzelf evenmin.
Bij mijn weten
kan alleen literatuur zo’n effect bewerkstelligen. John Huston verfilmde The Dead dan wel prachtig, hij moest
zich onderwerpen aan beperkingen, zoals Tonnus
Oosterhoff aangetoond heeft. De novelle bevat stof voor een jaar les talen
en geschiedenis voor alle leeftijden. Bindervoet & Henkes halen er Cicero
bij voor de term scrupulus, een
hinderlijk steentje dat in je geweten zou zitten en dat louter verdwijnen door
je hoofd uit te schudden.
Het is trouwens
goed dat het vertaalduo vanuit de neerlandistiek – bij het representatiegeweld dat
afgelopen jaar rond de Hertmansen en Spitten en Van Reybroucken werd ontketend –
eindelijk als de taalvaardigste sprekers van het communicatiekanaal zijn aangemerkt.
Ook beken ik het May-citaat te hebben aantroffen als motto bij Ali Smith. Haar seizoensromanreeks
openbaarde in Lente bovendien het
idee om een oplader in sneakers te stoppen zodat je energie voortbrengt door te
lopen. Dat stond ook al in Mannekino
(1968) van Sybren Polet. Leve ware ecologische literatuur, top 1 aller tijden!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten