woensdag 6 juni 2018

Kostbaar



1.
Met een laattijdige boeking hebben we de hand weten te leggen op de beste plaatsen voor de ferry tussen Spanje en Italië. Hun prijs was zo hard gezakt dat ze de goedkoopste bleken.
De oversteek duurt bijna een dag en blijkt berucht omdat ze wordt bevolkt door scholieren op hun jaarlijkse culturele uitje. Vooral ’s nachts, de zonnebril op het achterhoofd, maken ze de stemming wat te weinig beschaafd, wil het gerucht, waartegen de bootmaatschappij zich expliciet indekt.
Nadat we de fietsen hebben mogen parkeren tussen vrachtwagens tillen we alle elf tassen plus tent op onze vermoeide lichamen, waar de stuurtasjes met gewichtig materiaal al aan bungelden.
Twee dekken hoger wacht personeel, dat ongelovig kijkt naar ons team waar de gourmande nauwelijks achter de tent te ontwaren is. Een controle van onze tickets activeert drie gerants die het gerei van ons trachten over te nemen. Het zijn Aziaten.
Ik verzet me, beschaamd te worden aangezien voor een vermogende wereldburger of koloniaal. Maar de gourmande en het taalkundig genie worden onmiddellijk ontlast van hun draagwaar en drentelen verbaasd achter de gerants van wie er een de tentzak zo onhandig vastpakt dat deze valt.
Het trio vuurt in een verstaanbaar Engels vragen op ons af. Ze gaan daar mee door als we in de suite zijn aangekomen. Omringd door belachelijke luxe weten we niet meer te antwoorden dan ja en nee, en mijn schaamte slaat om in boosheid over de onvermijdelijke geste de gerants een fooi te geven. Ik zou hun bij wijze van spreken alles willen schenken, maar niet voor het dragen van bagage.
  
2.
Het deel van de reis dat we door Italië maken is tegelijk een tocht langs kunst. Namen, mythes en commentaren omringen ons. Dit hadden we kunnen weten, maar niet dat er met ons een camper- en caravan-nomadische populatie van gepensioneerde Nederlandse, Duitse en Engelse koppels maandenlang vakantie houdt die de tijd voor zichzelf hebben en voldoende geld om haar in zonniger oorden te spenderen.
Het zijn ten jongste babyboomers, die de opleiding hebben gehad om, bijvoorbeeld, Italiaans-Nederlandse literatuur naar waarde schatten. Ze zien de allusies. Het geheel van westers-mythische verhalen die potsierlijk ‘de joods-christelijke cultuur’ wordt genoemd hebben ze op het gymnasium ingegoten gekregen. Zij hebben echt bagage.
In de roman Spoo Pee Doo (2016) van Dimitri Verhulst die ik gratis op de e-reader lees, zit een ander menstype verscholen. Het piept aan de oppervlakte bij een meisje dat aan de ik-figuur haar nieuwe tatoeages laat zien. Ze zegt dat dit Keltische tekens zijn, duidt hun betekenis maar zegt ook dat er veel meer betekenissen in omloop zijn.
Op een of andere manier link ik dat type aan de formatie van de nieuwe Italiaanse regering, waarbij zich met de figuur van kandidaat-premier Conte, vijfsterrenist, een man opwierp die beweerde afscheid van de oude politiek te gaan nemen. Van ‘de elite’ die, corrupt als ze heet, alles zou laten zoals het is.
Ik meende meteen Fortuyn te horen, en zag ijdele ministers al vechtend over straat gaan. Contes woorden vatte ik op als populistisch. Alsof machthebbers vanzelfsprekend moordenaars zijn!
Wel fietsen we door Midden-Italië waar de wegen pericoloso zijn (dit woord kent de liefhebber van Nederlandse bellettrie waarin een internationale trein voorkomt). Ze lijken nog het meest op appelpannenkoeken met rozijnen, ook in onverlichte tunnels waar fietsers samen met auto’s in gedreven worden.
We horen dat iedereen hier al sinds mensenheugenis over klaagt, maar dat er niets verandert. Tegelijk kunnen ‘fietspaden’ die zijwegen of carports kruisen binnen vijf meter borden dragen die hun eind aankondigt en daarna hun begin. Lucratieve overheidsopdrachten!
Toen Conte zijn opdracht teruggaf omdat de president weigerde een minister van Lega Nord te aanvaarden die luidruchtig tegen de EU is, zou ‘de elite’ zelfs zichtbaar zijn opgestaan tegen ‘de’ democratie. Maar als het de kandidaat-minister ernst was had hij die positie opgegeven. Politiek is toch gediend met een geloofwaardige praktijk? Reden waarom het kiezers toch nooit om poppetjes mocht gaan?
Wellicht moet ik mijn verkeers-vergelijking uitwerken. Er is niet alleen infrastructuur, ze wordt ook gebruikt. Er bestaat zoiets als een elementaire verantwoordelijkheid van weggebruikers die burgers eveneens zijn. Maar we ervoeren slechts automobilisten in een triomfale onverschilligheid tegenover fietsers, voortdurend claxonnerend.
In Venetië had een kofferdrager voor een ongetwijfeld prestigieus hotel op zijn steekkarretje een fietsbel gemonteerd die hij driftig doorstappend over de stegen liet afgaan. Op verkeerslichten is het rood beduidend groter dan oranje en groen, alsof de bestuurder extra moeten worden geattendeerd op iets wat schier onmogelijk is: even stoppen. Eigen ego immer eerst? Pas bij Ferrara ondervonden we hoffelijkheid in het verkeer, toen ons voorrang werd verleend op een zebrapad.
Op de camping van datzelfde Ferrara, waar mannen hun toilettassen staken in zakken van Albert Heijn, maakten we meteen kennis met een heuse afsluitbare stalling voor fietsen. Zoals dat gaat met vertalingen van vertalingen, lazen we daarover: ‘Fietsgarage is vrij’.
Minder dan Italië-kenners of economen als Paul De Grauwe vroeg de formatiecrisis om inzichten van schrijvers, suggereerde onlangs Salman Rushdie. Gegevens over de aard van de mens en vertrouwen in de waarheid zouden een effectief tegengif tegen cynisme kunnen bieden.
Terecht mopperde Maxim Februari daarop dat literatoren en filosofen zo andermaal een ‘ons’ van betere mensen zouden doen ontstaan. Toch toonde Rushdie zich opgelucht dat het negentiende-eeuwse exclusieve westerse wij, dat de waarheid in pacht had, meerstemmiger en rijker is geworden door de Kelten van dienst, die makkelijk allochtoon of derdewerelds heten.
Bovenal lijkt alles me beter dan analyses van tactische steekspelen, waarin spelers niet eens integer kunnen zijn. Zoiets verdient de waarheid niet.
  
3.
Roelof ten Napel beweerde onlangs iets opmerkelijks. In de uitdrukking ‘Ik vrees dat’ zag hij een proeve van koketterie. Maar ik hoor er Engels in, beleefdheidsfrasering, zoals het taalkundig genie, haar ontbijtbuikje net vol, tegen haar zus die de abrikozenjam zoekt: ‘Ik vrees dat je die niet meer gaat vinden’.
Ten Napels bewering stond in een lange verdediging van de geëngageerde dichteres Dominique De Groen tegen recensent Willem Thies die haar, mede op basis van zelfportretten, had beticht van narcistisch nepengagement. Een dolzinnig argument, dat zich ent op auteursintenties en dat integriteit in de uitverkoop zet.
De dichteres reageerde zelf ook, in nog meer woorden, en bereikte een bij mijn weten zeldzaam effect. Eerst werd mijn pijngrens bereikt door gul gebruik van (afleidingen van) de term ‘misogynie’. Daarna vuurde De Groen meer semi-automatische begrippen af die weinig meer betekenen.
Terwijl De Groen pleitte voor een niet-algemeniserende beoordeling die zich verre houdt van ‘sterk gegenderde aannames over mij’, toonde haar taal zich geleend en onpersoonlijk. Er waren me althans te veel frases die ik ontelbaar vaak elders heb gelezen:

Het ergste is nog dat hij zijn lezing presenteert als objectief en vanzelfsprekend in plaats van de aannames die zijn lezing informeren te expliciteren.
Met zijn giftige karikatuur van een ijdele, pronkende, poserende jonge vrouw schrijft Thies zich in in een lange, lelijke traditie waarin vrouwen systematisch worden aangevallen op basis van hun uiterlijk en stijlkeuzes om zo gedelegitimeerd en op hun plaats gezet te kunnen worden.
De vraag stelt zich waarom Thies zich in zoveel bochten wringt om mij krampachtig te proberen ontmaskeren als ‘witte, gepriviligieerde westerling’, terwijl mijn bundel zelf mijn privilege expliciet problematiseert. De ambiguïteit van mijn positie, mijn medeplichtigheid en mijn verknooptheid met het systeem vormen net één van de belangrijkste uitgangspunten van mijn bundel.
De enige levensvatbare vorm van engagement is er daarom volgens mij één die de eigen positie expliciteert, die de contradicties en ambiguïteiten die ieder van ons belichaamt onder ogen ziet, en die iedere claim van onschuld of neutraliteit in vraag stelt.
En hoewel ik mijn eigen positie problematiseer, betwijfel ik niet dat er geargumenteerd zou kunnen worden dat ik de lijn af en toe overschrijd.
Eerder dan appropriatie aan de kaak te willen stellen lijkt Thies het discours van social justice te willen kapen voor zijn eigen doeleinden: om zijn onfrisse argumenten een sociaal bewust laagje vernis te geven en ze zo te valideren.

Ik heb de hyperlinks even niet bij de hand, maar er bestaan sites die op commando taal genereren. Er vallen naar hartenlust onoriginele zinnen mee te maken door combinatie van zinsdelen die clichés uit één register oplepelen. 
Bij al die goedbedoelde en sympathieke pogingen zich teweer te stellen met tweedehands taal preekte de dichteres ook nog voor eigen parochie:

Het voordeel van dit gebruik van paraleipsis, overigens ook een geliefde stijlfiguur in het discours van de alt right-beweging, is natuurlijk plausible deniability. Thies heeft me nooit écht beoordeeld op mijn uiterlijk, hij heeft louter op zeer gedetailleerde wijze aangegeven hoe een hypothetische lezer dat mogelijkerwijs zou kunnen doen. Om een zekere Donald J. Trump te citeren, die om de haverklap gebruikmaakt van dit retorische trucje: (…)’

‘Preken voor eigen parochie’ is een versteende metafoor, maar in dit volgens mij representatieve citaat proef ik katholicisme. Ben ik door mijn tijdelijke gastland beïnvloed (en door de e-lectuur van Van der Plas’ Het Rijke Roomsche Leven)? Voor de crypte van de heilige Franciscus in Assisi kan men bij de ingang kaarsen kopen die men ter plekke niet mag ontbranden maar tien meter verderop moet deponeren in een kartonnen doos – en de dienstdoende non die maar ongebruikte koopwaar aan het verplaatsen is.
Grandioos. De heilige beheerste onder meer de taal van de vogels, zijn zelfbenoemde nazaten weten vliegensvlug geld te verdienen.
  
4.
Het fijne van campings is dat mensen er plots dermate veel tijd hebben, dat onder het plaveisel van hun gedrag insecten tevoorschijn komen.
Houden reglementen daarom rekening met hun belangrijkste afnemers? Bij de ene camping (in Umbrië) was er plots prominent Nederlands, bij de andere (in Toscane) Duits. Beide hadden veel woorden veil voor het kennelijke, ook op Spaanse campings gearticuleerde, ongemak dat wasbakken gelijktijdig worden gebruikt voor afwas en kledingsopjes. Mag niet!
En dan zwijg ik nog over de derde speler in dit spel: de groente die schoongemaakt moet.
Waar het in de meeste talen een verzoek betrof om gescheiden toepassingen te handhaven, opende de Duitse versie moralistischer: ‘Es gehört zu guten Erziehung…’ Men ziet een Germaans edelhert al briesend voor het hokje van de receptie.
Op een poster van een andere camping, waar er eveneens een aparte bak voor het wassen voor vis was ingeruimd, zag ik voor het proper achterlaten van het porselein in vier talen zelfs het woord ‘civilisatie’ verschijnen. Als dreigement voor Keltische toestanden?
Recent geconsumeerd e-readmateriaal beliefde me te wijzen op de zachte bermen van wat beschaving wordt genoemd.
Spoo Pee Doo van Verhulst beschrijft de teloorgang door drank in één avond van een meneer die zijn zaakjes voor elkaar had. Die roman valt een ode aan het decor Gent te noemen (er speelt een aanslag op Schiphol mee die de drinker niet wil waarnemen) maar is een antiquiteitje in vergelijking met Jacques Hamelinks conceptuele, decennia eerder verschenen verhalenbundel De rudimentaire mens (1968!), laat staan met M. Revis’ frisse, anti-impressionistische novelle 8.100.000 m3 zand (1932).
Deze twee boeken demonstreren dat (wetenschappelijke) vooruitgang nou niet echt gelukkig maakt . Revis ventileert bepaald actuele kritiek: ‘We willen sneller leven, zucht naar afwisseling is toch niets anders dan een sneller levenstempo, en zelfs de bezinning is sneller geworden, want één uur van stilte is voor ons een dag van afzondering van 1000 jaar geleden.’
Hamelink presenteert onder meer het personage Ir. Kanseliet die een oude, dove man geen aandacht geeft in diens jeremiades over de verwoesting van een bos waar deze al zijn hele leven woont: ‘Ik ben mijn kontaktsleuteltje kwijt. Het ligt in het bos. Ik heb u nodig om het terug te vinden! Ik wil dat u met me meegaat! Verstaat u me? Mijn tijd is kostbaar!’ De eerste en de laatste zin borrelen over van dubbelzinnigheid en smeken om een metaforische lezing.
Uiteindelijk wilde Hamelink gezegd hebben dat van technologische hoogstand de aarde ecologisch gevaar ondervindt. Da’s fijn om zich in te prenten in tijden waarin de pas aangetreden regeringspartij Lega Nord, dramatische beelden vanuit Lampedusa in the pocket, schaamteloos tamboereert op het zogenaamde feit dat Italië een afvoerputje van vluchtelingen uit Afrika zou zijn en waarin Conte meteen het zogenaamd te gastvrije EU-asielbeleid onder vuur neemt.
Kennelijk is de aarde onderverdeeld in secties met rechthebbenden. Eigen akker eerst?
  

5.
In Midden-Italië viel ons op dat er bij winkelkarretjes van supermarkten buiten steevast één zwarte man stond, die klanten supervriendelijk informeerde over munten die in zo’n ding passen. Wie een tijdje later het karretje geladen naar buiten reed, werd verondersteld het aan hem te geven zodat hij als kleine dank voor zijn voorlichting de munt kon verdienen.
Eenmaal, in Narni, trof ik bij de karretjes, als de spreekwoordelijke uitzondering op de regel, een witte dame. Ze onderbrak haar telefoongesprek om me te begroeten, erg vriendelijk, waarvan ik van mijn melk raakte. Bij wederkeer, toen ze nog altijd in gesprek was, groette ik haar dus maar terug, waarna ze haar hand uitstak en vouwde tot een kommetje.
Een andere keer, bij de zwaar op de Aldi lijkende Eurospin in Umbertide, raakte ik, meteen na de buitenlucht geproefd te hebben, in een vinniger wordende woordenwisseling met een meneer die ons karretje probeerde af te pakken.
Ik produceerde een drieslag:
‘Excuse me!’
‘Sorry!’
‘I’m afraid I’ll do it myself.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten