1.
Met een laattijdige
boeking hebben we de hand weten te leggen op de beste plaatsen voor de ferry
tussen Spanje en Italië. Hun prijs was zo hard gezakt dat ze de goedkoopste
bleken.
De oversteek duurt
bijna een dag en blijkt berucht omdat ze wordt bevolkt door scholieren op hun
jaarlijkse culturele uitje. Vooral ’s nachts, de zonnebril op het achterhoofd, maken
ze de stemming wat te weinig beschaafd, wil het gerucht, waartegen de
bootmaatschappij zich expliciet indekt.
Nadat we de fietsen
hebben mogen parkeren tussen vrachtwagens tillen we alle elf tassen plus tent
op onze vermoeide lichamen, waar de stuurtasjes met gewichtig materiaal al aan
bungelden.
Twee dekken hoger wacht
personeel, dat ongelovig kijkt naar ons team waar de
gourmande nauwelijks achter de tent te ontwaren is. Een
controle van onze tickets activeert drie gerants die het gerei van ons trachten
over te nemen. Het zijn Aziaten.
Ik verzet me,
beschaamd te worden aangezien voor een vermogende wereldburger of koloniaal.
Maar de gourmande en het
taalkundig genie worden onmiddellijk ontlast van hun draagwaar en
drentelen verbaasd achter de gerants van wie er een de tentzak zo onhandig
vastpakt dat deze valt.
Het trio vuurt in een
verstaanbaar Engels vragen op ons af. Ze gaan daar mee door als we in de suite
zijn aangekomen. Omringd door belachelijke luxe weten we niet meer te
antwoorden dan ja en nee, en mijn schaamte slaat om in boosheid over de
onvermijdelijke geste de gerants een fooi te geven. Ik zou hun bij wijze van
spreken alles willen schenken, maar niet voor het dragen van bagage.
2.
Het deel van de reis
dat we door Italië maken is tegelijk een tocht langs kunst. Namen, mythes en
commentaren omringen ons. Dit hadden we kunnen weten, maar niet dat er met ons
een camper- en caravan-nomadische populatie van gepensioneerde Nederlandse,
Duitse en Engelse koppels maandenlang vakantie houdt die de tijd voor zichzelf
hebben en voldoende geld om haar in zonniger oorden te spenderen.
Het zijn ten jongste
babyboomers, die de opleiding hebben gehad om, bijvoorbeeld, Italiaans-Nederlandse
literatuur naar waarde schatten. Ze zien de allusies. Het geheel van
westers-mythische verhalen die potsierlijk ‘de joods-christelijke cultuur’
wordt genoemd hebben ze op het gymnasium ingegoten gekregen. Zij hebben echt
bagage.
In de roman Spoo Pee Doo (2016) van Dimitri Verhulst
die ik gratis op de e-reader lees, zit een ander menstype verscholen. Het piept
aan de oppervlakte bij een meisje dat aan de ik-figuur haar nieuwe tatoeages
laat zien. Ze zegt dat dit Keltische tekens zijn, duidt hun betekenis maar zegt
ook dat er veel meer betekenissen in omloop zijn.
Op een of andere
manier link ik dat type aan de formatie van de nieuwe Italiaanse regering, waarbij
zich met de figuur van kandidaat-premier Conte, vijfsterrenist, een man opwierp
die beweerde afscheid van de oude politiek te gaan nemen. Van ‘de elite’ die,
corrupt als ze heet, alles zou laten zoals het is.
Ik meende meteen
Fortuyn te horen, en zag ijdele ministers al vechtend over straat gaan. Contes
woorden vatte ik op als populistisch. Alsof machthebbers vanzelfsprekend
moordenaars zijn!
Wel fietsen we door
Midden-Italië waar de wegen pericoloso
zijn (dit woord kent de liefhebber van Nederlandse bellettrie waarin een
internationale trein voorkomt). Ze lijken nog het meest op appelpannenkoeken
met rozijnen, ook in onverlichte tunnels waar fietsers samen met auto’s in gedreven
worden.
We horen dat iedereen
hier al sinds mensenheugenis over klaagt, maar dat er niets verandert. Tegelijk
kunnen ‘fietspaden’ die zijwegen of carports kruisen binnen vijf meter borden dragen
die hun eind aankondigt en daarna hun begin. Lucratieve overheidsopdrachten!
Toen Conte zijn
opdracht teruggaf omdat de president weigerde een minister van Lega Nord te
aanvaarden die luidruchtig tegen de EU is, zou ‘de elite’ zelfs zichtbaar zijn
opgestaan tegen ‘de’ democratie. Maar als het de kandidaat-minister ernst was
had hij die positie opgegeven. Politiek is toch gediend met een geloofwaardige
praktijk? Reden waarom het kiezers toch nooit om poppetjes mocht gaan?
Wellicht moet ik mijn verkeers-vergelijking
uitwerken. Er is niet alleen infrastructuur, ze wordt ook gebruikt. Er bestaat
zoiets als een elementaire verantwoordelijkheid van weggebruikers die burgers eveneens
zijn. Maar we ervoeren slechts automobilisten in een triomfale
onverschilligheid tegenover fietsers, voortdurend claxonnerend.
In Venetië had een kofferdrager
voor een ongetwijfeld prestigieus hotel op zijn steekkarretje een fietsbel
gemonteerd die hij driftig doorstappend over de stegen liet afgaan. Op
verkeerslichten is het rood beduidend groter dan oranje en groen, alsof de
bestuurder extra moeten worden geattendeerd op iets wat schier onmogelijk is:
even stoppen. Eigen ego immer eerst? Pas bij Ferrara ondervonden we hoffelijkheid
in het verkeer, toen ons voorrang werd verleend op een zebrapad.
Op de camping van datzelfde
Ferrara, waar mannen hun toilettassen staken in zakken van Albert Heijn,
maakten we meteen kennis met een heuse afsluitbare stalling voor fietsen. Zoals
dat gaat met vertalingen van vertalingen, lazen we daarover: ‘Fietsgarage is
vrij’.
Minder dan Italië-kenners
of economen als Paul De Grauwe vroeg de formatiecrisis om inzichten van schrijvers,
suggereerde
onlangs Salman Rushdie. Gegevens over de
aard van de mens en vertrouwen in de waarheid zouden een effectief tegengif
tegen cynisme kunnen bieden.
Terecht mopperde
Maxim Februari daarop dat literatoren en filosofen zo andermaal een
‘ons’ van betere mensen zouden doen ontstaan. Toch toonde Rushdie zich opgelucht
dat het negentiende-eeuwse exclusieve westerse wij, dat de waarheid in pacht
had, meerstemmiger en rijker is geworden door de Kelten van dienst, die
makkelijk allochtoon of derdewerelds heten.
Bovenal lijkt alles me
beter dan analyses van tactische steekspelen, waarin spelers niet eens integer
kunnen zijn. Zoiets verdient de waarheid niet.
3.
Roelof
ten Napel beweerde onlangs iets opmerkelijks. In de uitdrukking ‘Ik
vrees dat’ zag hij een proeve van koketterie. Maar ik hoor er Engels in,
beleefdheidsfrasering, zoals het taalkundig genie, haar ontbijtbuikje net vol,
tegen haar zus die de abrikozenjam zoekt: ‘Ik vrees dat je die niet meer gaat
vinden’.
Ten Napels bewering stond
in een lange verdediging van de geëngageerde dichteres Dominique De Groen tegen
recensent Willem Thies die haar, mede op basis van zelfportretten, had beticht
van narcistisch nepengagement. Een dolzinnig argument, dat zich ent op
auteursintenties en dat integriteit in de uitverkoop zet.
De dichteres reageerde zelf ook, in nog meer woorden, en bereikte een bij mijn weten zeldzaam
effect. Eerst werd mijn pijngrens bereikt door gul gebruik van (afleidingen
van) de term ‘misogynie’. Daarna vuurde De Groen meer semi-automatische begrippen
af die weinig meer betekenen.
Terwijl De Groen pleitte
voor een niet-algemeniserende beoordeling die zich verre houdt van ‘sterk
gegenderde aannames over mij’, toonde haar taal zich geleend
en onpersoonlijk. Er waren me althans te veel frases die ik ontelbaar vaak
elders heb gelezen:
Het ergste is nog dat hij zijn
lezing presenteert als objectief en vanzelfsprekend in plaats van de aannames
die zijn lezing informeren te expliciteren.
Met zijn giftige karikatuur van
een ijdele, pronkende, poserende jonge vrouw schrijft Thies zich in in een
lange, lelijke traditie waarin vrouwen systematisch worden aangevallen op basis
van hun uiterlijk en stijlkeuzes om zo gedelegitimeerd en op hun plaats gezet
te kunnen worden.
De vraag stelt zich waarom Thies
zich in zoveel bochten wringt om mij krampachtig te proberen ontmaskeren als
‘witte, gepriviligieerde westerling’, terwijl mijn bundel zelf mijn privilege
expliciet problematiseert. De ambiguïteit van mijn positie, mijn
medeplichtigheid en mijn verknooptheid met het systeem vormen net één van de
belangrijkste uitgangspunten van mijn bundel.
De enige levensvatbare vorm van
engagement is er daarom volgens mij één die de eigen positie expliciteert, die
de contradicties en ambiguïteiten die ieder van ons belichaamt onder ogen ziet,
en die iedere claim van onschuld of neutraliteit in vraag stelt.
En hoewel ik mijn eigen positie
problematiseer, betwijfel ik niet dat er geargumenteerd zou kunnen worden dat
ik de lijn af en toe overschrijd.
Eerder dan appropriatie aan de
kaak te willen stellen lijkt Thies het discours van social justice te
willen kapen voor zijn eigen doeleinden: om zijn onfrisse argumenten een
sociaal bewust laagje vernis te geven en ze zo te valideren.
Ik heb de hyperlinks
even niet bij de hand, maar er bestaan sites die op commando taal genereren. Er
vallen naar hartenlust onoriginele zinnen mee te maken door combinatie van
zinsdelen die clichés uit één register oplepelen.
Bij al die
goedbedoelde en sympathieke pogingen zich teweer te stellen met tweedehands
taal preekte de dichteres ook nog voor eigen parochie:
Het voordeel van dit gebruik van
paraleipsis, overigens ook een geliefde stijlfiguur in het discours van de alt
right-beweging, is natuurlijk plausible deniability. Thies heeft
me nooit écht beoordeeld op mijn uiterlijk, hij heeft louter op zeer gedetailleerde
wijze aangegeven hoe een hypothetische lezer dat mogelijkerwijs zou kunnen
doen. Om een zekere Donald J. Trump te citeren, die om de haverklap
gebruikmaakt van dit retorische trucje: (…)’
‘Preken voor eigen
parochie’ is een versteende metafoor, maar in dit volgens mij representatieve
citaat proef ik katholicisme. Ben ik door mijn tijdelijke gastland beïnvloed
(en door de e-lectuur van Van
der Plas’ Het Rijke Roomsche Leven)? Voor de crypte van de heilige Franciscus in Assisi kan men bij
de ingang kaarsen kopen die men ter plekke niet mag ontbranden maar tien meter
verderop moet deponeren in een kartonnen doos – en de dienstdoende non die maar
ongebruikte koopwaar aan het verplaatsen is.
Grandioos. De heilige
beheerste onder meer de taal van de vogels, zijn zelfbenoemde nazaten weten
vliegensvlug geld te verdienen.
4.
Het fijne van campings
is dat mensen er plots dermate veel tijd hebben, dat onder het plaveisel van
hun gedrag insecten tevoorschijn komen.
Houden reglementen daarom
rekening met hun belangrijkste afnemers? Bij de ene camping (in Umbrië) was er plots
prominent Nederlands, bij de andere (in Toscane) Duits. Beide hadden veel
woorden veil voor het kennelijke, ook op Spaanse campings gearticuleerde,
ongemak dat wasbakken gelijktijdig worden gebruikt voor afwas en kledingsopjes.
Mag niet!
En dan zwijg ik nog
over de derde speler in dit spel: de groente die schoongemaakt moet.
Waar het in de meeste
talen een verzoek betrof om gescheiden toepassingen te handhaven, opende de
Duitse versie moralistischer: ‘Es gehört zu guten Erziehung…’ Men ziet een
Germaans edelhert al briesend voor het hokje van de receptie.
Op een poster van een
andere camping, waar er eveneens een aparte bak voor het wassen voor vis was
ingeruimd, zag ik voor het proper achterlaten van het porselein in vier talen zelfs
het woord ‘civilisatie’ verschijnen. Als dreigement voor Keltische toestanden?
Recent geconsumeerd
e-readmateriaal beliefde me te wijzen op de zachte bermen van wat beschaving
wordt genoemd.
Spoo Pee Doo van Verhulst beschrijft
de teloorgang door drank in één avond van een meneer die zijn zaakjes voor
elkaar had. Die roman valt een ode aan het decor Gent te noemen (er speelt een
aanslag op Schiphol mee die de drinker niet wil waarnemen) maar is een
antiquiteitje in vergelijking met Jacques Hamelinks conceptuele, decennia
eerder verschenen verhalenbundel
De rudimentaire mens (1968!), laat staan met M. Revis’ frisse, anti-impressionistische
novelle
8.100.000 m3 zand (1932).
Deze twee boeken
demonstreren dat (wetenschappelijke) vooruitgang nou niet echt gelukkig maakt .
Revis ventileert bepaald actuele kritiek: ‘We willen sneller leven, zucht naar
afwisseling is toch niets anders dan een sneller levenstempo, en zelfs de bezinning
is sneller geworden, want één uur van stilte is voor ons een dag van
afzondering van 1000 jaar geleden.’
Hamelink presenteert
onder meer het personage Ir. Kanseliet die een oude, dove man geen aandacht
geeft in diens jeremiades over de verwoesting van een bos waar deze al zijn
hele leven woont: ‘Ik ben mijn kontaktsleuteltje kwijt. Het ligt in het bos. Ik
heb u nodig om het terug te vinden! Ik wil dat u met me meegaat! Verstaat u me?
Mijn tijd is kostbaar!’ De eerste en de laatste zin borrelen over van
dubbelzinnigheid en smeken om een metaforische lezing.
Uiteindelijk wilde Hamelink
gezegd hebben dat van technologische hoogstand de aarde ecologisch gevaar
ondervindt. Da’s fijn om zich in te prenten in tijden waarin de pas aangetreden
regeringspartij Lega Nord, dramatische beelden vanuit Lampedusa in the pocket, schaamteloos
tamboereert op het zogenaamde feit dat Italië een afvoerputje van vluchtelingen
uit Afrika zou zijn en waarin Conte meteen het zogenaamd te gastvrije EU-asielbeleid
onder vuur neemt.
Kennelijk is de aarde
onderverdeeld in secties met rechthebbenden. Eigen akker eerst?
5.
In Midden-Italië viel
ons op dat er bij winkelkarretjes van supermarkten buiten steevast één zwarte man
stond, die klanten supervriendelijk informeerde over munten die in zo’n ding
passen. Wie een tijdje later het karretje geladen naar buiten reed, werd
verondersteld het aan hem te geven zodat hij als kleine dank voor zijn
voorlichting de munt kon verdienen.
Eenmaal, in Narni,
trof ik bij de karretjes, als de spreekwoordelijke uitzondering op de regel,
een witte dame. Ze onderbrak haar telefoongesprek om me te begroeten, erg vriendelijk,
waarvan ik van mijn melk raakte. Bij wederkeer, toen ze nog altijd in gesprek
was, groette ik haar dus maar terug, waarna ze haar hand uitstak en vouwde tot
een kommetje.
Een andere keer, bij
de zwaar op de Aldi lijkende Eurospin in Umbertide, raakte ik, meteen na de
buitenlucht geproefd te hebben, in een vinniger wordende woordenwisseling met
een meneer die ons karretje probeerde af te pakken.
Ik produceerde een
drieslag:
‘Excuse me!’
‘Sorry!’
‘I’m afraid I’ll do it myself.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten