woensdag 27 juni 2018
Par excellence
1.
Aan de telefoon had hij gestotterd dat hij wel naar ons toe kwam. Bij de kerk wachtten we, tot dichtbij in de verte een man verscheen die bijna capitulerend zwaaide, zijn blote voeten in slippers.
Dit was Slovenië, bereikt na een druk bemountainbiket klimmetje op kiezels in een niemandsland achter Italië.
Hij liet ons het appartement zien, dat we voor een nacht hadden gehuurd. Ik vroeg hem naar een apparaat, Bialetti of percolator voor de koffie. Ze bleken alle onnodig omdat er een elegant getuit pannetje was voor bereiding op Turkse wijze. In onberispelijk maar dus wel wat traag Engels deelde hij mee dat we elke verder nog opdoemende vraag hem onmiddellijk konden voorleggen, want hij woonde boven.
Op tafel stonden twee flesjes likeur voor de wegkapitein en mij, en twee weckpotjes zelfgemaakte confituur voor het taalkundig genie en de gourmande.
Lachend stelde hij ons gerust dat we de zoveelsten waren die het appartement niet hadden kunnen vinden én het bordje met de straatnaam hadden gedetecteerd. Het stond namelijk een kwartslag de verkeerde kant op.
2.
Slovenië, ons nieuwe begin van een reis, ditmaal door wat Donald Rumsfeld niet eens zo lang geleden het nieuwe Europa noemde – het toeristische wij zou dan bestaan uit oude Europeanen. Ik werd aan die bizarre uitspraak herinnerd door een boek met de verrukkelijke titel In Defense of Lost Causes, van de Sloveen met de misschien wel bekendste bierbuik van het land: Slavoj Žižek.
Ooit had ik de pdf op de e-reader gezet na een tip van mijn Heidegger-informant, nu was de tekst de perfecte aanleiding voor een eerste snuif van een onbekende natie die onze schakel moest zijn tussen Italië en Hongarije. Meteen golfde het landschap er groen en vruchtbaar, vol herhaling (‘repetitief’).
Sommige passages kwamen me bekend voor uit Pleidooi voor intolerantie en ik mocht andermaal meespringen op Žižeks stokpaardjes van de decafé en de groepsmasturbatie, die zich met hun nobele bedoelingen in het ravijn werpen – vlak bij Budapest zag ik op een affiche nog een kandidaat voor deze categorie: triphop-yoga.
Niet dat ik, in Hongarije dus inmiddels, het boek uit heb. Het vraagt om interferentie en adempauze van andere teksten. In Defense of Lost Causes is namelijk het tegendeel van een pageturner, hoewel ook deze Žižek-bundel vol relevante inzichten staat. Ze zijn alleen zoals de supermarkt Aldi in Slovakije gecompartimenteerd: in de Hofer (variatie, breed assortiment) en de Eurospin (gering aanbod van grosverpakkingen).
Zelfs zo’n lijvig boek toont behalve de extraverte drive de meest notoire gedaante van Žižek: van opiniegranaat. De fragmentatie verhuist vervolgens naar de lezer.
Dat In Defense of Lost Causes me een echte Žižek dunkt, betekent ten slotte dat erg veel toestanden weer een ‘exces’ verraden en de kwalificatie ‘obsceen’ verdienen. Enfin, taal die sinds de jaren negentig bij een deel van de Vlaamse intelligentsia valt te genieten.
Toch denk ik de leestip te begrijpen. Niet omdat ik in Slovenië een plaatsje ben tegengekomen dat Terapija heet, maar omdat Žižek mogelijke motieven nevenschikt van ware radicale intellectuelen als Heidegger en Michel Foucault. In hun bewogen tijd, jaren dertig en zeventig, maakten deze filosofen immers keuzes voor gruwelijke regimes die zich net aan het ontplooien waren, respectievelijk het nazisme en het Iran van Khomeini.
Volgens mij poneert Žižek dat de twee collega-filosofen een hypergevoelige antenne hadden voor systemische veranderingen, maar afstemden op de verkeerde zender. Daarmee betoonden ze zich zowaar echte, om niet te zeggen voorbeeldige mensen. In iedereen schijnt diep een wens verborgen te zitten dat alles anders wordt, om precies te zijn: rechtvaardiger. Maar bijna niemand durft de consequentie uit zijn verlangens te trekken, en pendelt dus tussen woord en daad.
De Sloveen zegt het zo: ’Logically, it all began with the Word; the Act that followed was a flailing outburst that bore witness to the deadlock of the Word. And the same goes for the Act par excellence, the divine act of Creation: it also signals the impasse of Gods ratiocinations.’
Bravoure of niet?! Ik moest denken aan een schisma dat me overviel nadat ik van Nederland in het begin van de eeuw naar België was gevlucht. Opgegroeid was ik met een protestdiagnose van Armand uit 1972:
De Nederlander is een meelzak
je kunt er op blijven slaan
hij gaat toch nooit staan.
De Nederlander is een meelzak
die niet reageert want dat is verkeerd
en bovendien hebben ze 'm dat nooit geleerd.
Armand nuanceerde zo de spreekwoordelijke grote bek van Nederlanders, die als het erop aankwam bij de grote, onmachtige meerderheid gesloten bleef. Toen viel de Muur en deed Fortuyn voor een groot publiek zijn intrede, en werd reageren het summa summarum. Verdroeg ik het niet langer dat anderen in mijn vaderland steeds luider ‘profiteur’ heetten, dergelijke expliciete omgangsvormen bleken in België eigenlijk best te worden gewaardeerd.
De omgang bestond er namelijk niet alleen uit zwijgen dat goud heet te zijn boven het zilver van het spreken, maar vooral uit een soort poëzielezen tussen de regels. Hoe vervolgens te handelen? Na enige jaren stond ik er nog verwonderd bij toen een koffieliefhebber een Senseo kreeg aangeboden, daarop antwoordde ‘Dat is heel vriendelijk’ en er niets gebeurde. Dit antwoord bleek Vlaams voor: ‘Nee, bedankt.’
Later leerde ik dat sollicitatiebrieven nooit de woorden ‘maar’ of ‘niet’ mogen bevatten. Zoiets kende ik alleen van literaire uitgeverijen, die uitsluitend afwezen met stilte annex onbereikbaarheid bij pogingen tot contact.
Voor mij is het succes van Bart De Wever dan ook altijd te verklaren geweest uit een putdekseleffect: eindelijk iemand die het ondenkbare doet door onwelgevallige dingen ‘gewoon’ te zeggen.
Jeetje, door de (onvoltooide) lectuur van Žižek moet ik geloven dat het gevoel van burgers te België dan te vergelijken valt met dat in de Sovjet-Unie onder Stalin. Een ‘empire of signs’, waarin men elke formulering moet decoderen om de actuele partijlijn te achterhalen.
Zou het? Wat doet koffie in een land waar je eindeloos kunt fietsen tussen achterover hellende, om staketsels gewonden hop? Ten gunste van Duvel of Chimay of Westmalle, zoals we in Italië pomodori aten uit Nederland en in Hongarije paprika’s uit Marokko?
3.
Een tweede welsprekende compagnon de route – elk excuus om te lezen is er eentje - zocht ik in de historische laaglandse Balkannoloog A. den Doolaard, van wiens uitgebreide oeuvre ik alleen de vooroorlogse novelle Wampie ken. Maar die heb ik als puber dan ook verslonden. Als ik me niet vergis verving deze auteur volgens de geschiedschrijving de pen door de vuist.
Den Doolaard is minstens gaan gelden als man van de daad. Oei, mag dat wel van de afdeling reflectie? Voor zijn Europese boeken pleegde hij ter plekke vooronderzoek, zo gretig dat de kennis die hij opdeed een alibi werd voor zijn reisdrift.
Ik raadpleegde voor de gelegenheid zijn memoires Ogen op de rug waarin ook foto’s zijn opgenomen, bijvoorbeeld van Den Doolaard op de fiets van zijn tijd die paard heette. Hij ziet zijn calvinistische jeugd als reden voor fysieke uitbraken die een reis nu eenmaal vereist (Polet pleegde ze in de geest). In dit boek graaft Den Doolaard zich een kloof met onder meer de cerebrale Ter Braak, die op feestjes altijd in een hoek zou zijn blijven zitten.
Van ‘intellectuelen’ lijkt Den Doolaard überhaupt niets te willen hebben. Naar zijn overtuiging handelen ze niet alleen zelden, het ontbreekt hun bovenal aan empathie, zodat elke andersgezinde hun ‘blanke handjes’ ziet en niets openhartigs zal delen. Dat beweert Den Doolaard in een fragment over wat uiteindelijk de Deltawerken zouden worden waarvoor hij, vlak na de oorlog, beduidend minder ver van huis hoefde. Toch presenteert hij ook Zeeland als een buitenland.
Wat sprak Den Doolaard over de grens? Hij blijkt in elk geval het Frans goed te hebben beheerst. Op onze beurt passen we ons aan bij de tweede taal die onze gastbevolking spreekt. In Italië, waar de honderdduizenden televisienetten louter de landsspraak gaven en dus nasynchronisatie scheen te moeten, was dat heel soms Engels; in Slovenië, waar het Engels juist van het scherm spatte, voerde die lingua franca altijd de boventoon.
In Hongarije lijkt er zelfs bij jongeren niets te bestaan buiten de eigen taal. Een triomf voor Orbán? Er is sporadisch, in toeristische oorden, wat Duits voorradig. Maar het houdt niet over, uitgerekend bij zo’n unieke taal als het Hongaars, waar tej melk is en bor wijn. Wat te doen als supermarkt Penny drie soorten gehaktbrood verkoopt waarbij van geen enkel vermeld ingrediënt chocola te maken valt? Voor de zekerheid van de wanhoop vroeg ik aan de vakkenvulster of ze English spoke – en ze antwoordde in het Nederlands.
Wat ontwaarde Den Doolaard onderweg? Zelf weet de provinciestedeling in mij vanmorgen het gekwetter op een logement op de vierde verdieping aan ‘vogels in de bomen daar beneden’. Maar de wegkapitein wees een halve meter boven me, waar vijf zwaluwnesten waren. Bij de zogenaamde studeerkamergeleerde Ter Braak leidden buitenlandse verblijven dan weer tot cultuurfilosofie over de prijs van de koffie op toeristische pleisterplaatsen, terwijl wij hebben gezien dat je op het San Marcoplein in Venetië beter je wrap stevig vasthoudt tegen de meeuwen.
Ter Braak hoort vooralsnog bij de overwinnaars van de literatuurgeschiedenis, Den Doolaard niet en evenmin Dirk Coster, voor wie hij wel sympathie koesterde en wiens ethische aanblazingen reacties verwekten van Ter Braaks buddy Du Perron (vent) waarna Binnendijk (vorm) zoiets als moderne Noord-Nederlandse letterkunde deed ontstaan. Zichzelf presenteerde Ter Braak als het slimme jongetje dat slecht is in sport en hij rangschikte, laatdunkend, Den Doolaard bij veelgelezen verhalenvertellers zoals Antoon Coolen. Hun zwakke, vermeend reactionaire reputatie is nooit hersteld.
Heden leeft de plotvertelling vooral elders voort. Met de vraag “wat zou er nu weer gaan gebeuren” in betaaltelevisiereeksen, met de vraag “wat gebeurt er werkelijk in de wereld” in de journalistiek.
Van het laatste type bracht de e-reader me onlangs het boek Een jaar met Trump, waarin Ine Roox haar portret van de VS samenstelde op basis van losse reportages, met interviews op locatie. Een helaas nogal overbodig boek, mede omdat er niets aan veranderd is ten opzichte van de originele krantenstukken. Hun professionaliteit krijgt door de serieschakeling vol overlappingen iets machinaals.
Den Doolaard werkte eveneens als journalist, zonder Roox’ neiging tot exemplarisme van enkelingen. Hij schiep personages binnen een wens tot realisme, waarbij hij karakters zelfs poëticale gezichten wilde verlenen. Voor de spiegel van hun ziel wendde hij zich ironischerwijs tot historische schilderijen. Ik vind dat althans ironisch, omdat Den Doolaards vooronderzoek ook meer of minder roekeloze ervaringen verzamelde.
Voor De grote verwildering, een roman over de beklimmingsstrijd rond de Mont Blanc, ging hij zelf de recordhoogte in, zo bewust amateuristisch dat hij bij naderend onweer het gevoel krijgt alsof ‘een onzichtbare schoonheidsspecialiste mijn wenkbrauwen aan het epileren is’ en hij zijn pikkel hoort zoemen. Koket noemt hij zich dan ‘knettergek’, maar letterlijk klopt het natuurlijk wel.
Eigen ervaring deed Den Doolaard in zijn jonge jaren tevens op als boekhouder bij de Curaçaose Petroleum Maatschappij, die van de grootste winsten trachtte zo min mogelijk belasting af te dragen. Zo verklaart hij zijn weerzin tegen het kapitalisme – toch wat anders dan facebook-likers of twitterandi die een ‘goed kritisch stuk’ onder elkaar aanbevelen.
woensdag 6 juni 2018
Kostbaar
1.
Met een laattijdige
boeking hebben we de hand weten te leggen op de beste plaatsen voor de ferry
tussen Spanje en Italië. Hun prijs was zo hard gezakt dat ze de goedkoopste
bleken.
De oversteek duurt
bijna een dag en blijkt berucht omdat ze wordt bevolkt door scholieren op hun
jaarlijkse culturele uitje. Vooral ’s nachts, de zonnebril op het achterhoofd, maken
ze de stemming wat te weinig beschaafd, wil het gerucht, waartegen de
bootmaatschappij zich expliciet indekt.
Nadat we de fietsen
hebben mogen parkeren tussen vrachtwagens tillen we alle elf tassen plus tent
op onze vermoeide lichamen, waar de stuurtasjes met gewichtig materiaal al aan
bungelden.
Twee dekken hoger wacht
personeel, dat ongelovig kijkt naar ons team waar de
gourmande nauwelijks achter de tent te ontwaren is. Een
controle van onze tickets activeert drie gerants die het gerei van ons trachten
over te nemen. Het zijn Aziaten.
Ik verzet me,
beschaamd te worden aangezien voor een vermogende wereldburger of koloniaal.
Maar de gourmande en het
taalkundig genie worden onmiddellijk ontlast van hun draagwaar en
drentelen verbaasd achter de gerants van wie er een de tentzak zo onhandig
vastpakt dat deze valt.
Het trio vuurt in een
verstaanbaar Engels vragen op ons af. Ze gaan daar mee door als we in de suite
zijn aangekomen. Omringd door belachelijke luxe weten we niet meer te
antwoorden dan ja en nee, en mijn schaamte slaat om in boosheid over de
onvermijdelijke geste de gerants een fooi te geven. Ik zou hun bij wijze van
spreken alles willen schenken, maar niet voor het dragen van bagage.
2.
Het deel van de reis
dat we door Italië maken is tegelijk een tocht langs kunst. Namen, mythes en
commentaren omringen ons. Dit hadden we kunnen weten, maar niet dat er met ons
een camper- en caravan-nomadische populatie van gepensioneerde Nederlandse,
Duitse en Engelse koppels maandenlang vakantie houdt die de tijd voor zichzelf
hebben en voldoende geld om haar in zonniger oorden te spenderen.
Het zijn ten jongste
babyboomers, die de opleiding hebben gehad om, bijvoorbeeld, Italiaans-Nederlandse
literatuur naar waarde schatten. Ze zien de allusies. Het geheel van
westers-mythische verhalen die potsierlijk ‘de joods-christelijke cultuur’
wordt genoemd hebben ze op het gymnasium ingegoten gekregen. Zij hebben echt
bagage.
In de roman Spoo Pee Doo (2016) van Dimitri Verhulst
die ik gratis op de e-reader lees, zit een ander menstype verscholen. Het piept
aan de oppervlakte bij een meisje dat aan de ik-figuur haar nieuwe tatoeages
laat zien. Ze zegt dat dit Keltische tekens zijn, duidt hun betekenis maar zegt
ook dat er veel meer betekenissen in omloop zijn.
Op een of andere
manier link ik dat type aan de formatie van de nieuwe Italiaanse regering, waarbij
zich met de figuur van kandidaat-premier Conte, vijfsterrenist, een man opwierp
die beweerde afscheid van de oude politiek te gaan nemen. Van ‘de elite’ die,
corrupt als ze heet, alles zou laten zoals het is.
Ik meende meteen
Fortuyn te horen, en zag ijdele ministers al vechtend over straat gaan. Contes
woorden vatte ik op als populistisch. Alsof machthebbers vanzelfsprekend
moordenaars zijn!
Wel fietsen we door
Midden-Italië waar de wegen pericoloso
zijn (dit woord kent de liefhebber van Nederlandse bellettrie waarin een
internationale trein voorkomt). Ze lijken nog het meest op appelpannenkoeken
met rozijnen, ook in onverlichte tunnels waar fietsers samen met auto’s in gedreven
worden.
We horen dat iedereen
hier al sinds mensenheugenis over klaagt, maar dat er niets verandert. Tegelijk
kunnen ‘fietspaden’ die zijwegen of carports kruisen binnen vijf meter borden dragen
die hun eind aankondigt en daarna hun begin. Lucratieve overheidsopdrachten!
Toen Conte zijn
opdracht teruggaf omdat de president weigerde een minister van Lega Nord te
aanvaarden die luidruchtig tegen de EU is, zou ‘de elite’ zelfs zichtbaar zijn
opgestaan tegen ‘de’ democratie. Maar als het de kandidaat-minister ernst was
had hij die positie opgegeven. Politiek is toch gediend met een geloofwaardige
praktijk? Reden waarom het kiezers toch nooit om poppetjes mocht gaan?
Wellicht moet ik mijn verkeers-vergelijking
uitwerken. Er is niet alleen infrastructuur, ze wordt ook gebruikt. Er bestaat
zoiets als een elementaire verantwoordelijkheid van weggebruikers die burgers eveneens
zijn. Maar we ervoeren slechts automobilisten in een triomfale
onverschilligheid tegenover fietsers, voortdurend claxonnerend.
In Venetië had een kofferdrager
voor een ongetwijfeld prestigieus hotel op zijn steekkarretje een fietsbel
gemonteerd die hij driftig doorstappend over de stegen liet afgaan. Op
verkeerslichten is het rood beduidend groter dan oranje en groen, alsof de
bestuurder extra moeten worden geattendeerd op iets wat schier onmogelijk is:
even stoppen. Eigen ego immer eerst? Pas bij Ferrara ondervonden we hoffelijkheid
in het verkeer, toen ons voorrang werd verleend op een zebrapad.
Op de camping van datzelfde
Ferrara, waar mannen hun toilettassen staken in zakken van Albert Heijn,
maakten we meteen kennis met een heuse afsluitbare stalling voor fietsen. Zoals
dat gaat met vertalingen van vertalingen, lazen we daarover: ‘Fietsgarage is
vrij’.
Minder dan Italië-kenners
of economen als Paul De Grauwe vroeg de formatiecrisis om inzichten van schrijvers,
suggereerde
onlangs Salman Rushdie. Gegevens over de
aard van de mens en vertrouwen in de waarheid zouden een effectief tegengif
tegen cynisme kunnen bieden.
Terecht mopperde
Maxim Februari daarop dat literatoren en filosofen zo andermaal een
‘ons’ van betere mensen zouden doen ontstaan. Toch toonde Rushdie zich opgelucht
dat het negentiende-eeuwse exclusieve westerse wij, dat de waarheid in pacht
had, meerstemmiger en rijker is geworden door de Kelten van dienst, die
makkelijk allochtoon of derdewerelds heten.
Bovenal lijkt alles me
beter dan analyses van tactische steekspelen, waarin spelers niet eens integer
kunnen zijn. Zoiets verdient de waarheid niet.
3.
Roelof
ten Napel beweerde onlangs iets opmerkelijks. In de uitdrukking ‘Ik
vrees dat’ zag hij een proeve van koketterie. Maar ik hoor er Engels in,
beleefdheidsfrasering, zoals het taalkundig genie, haar ontbijtbuikje net vol,
tegen haar zus die de abrikozenjam zoekt: ‘Ik vrees dat je die niet meer gaat
vinden’.
Ten Napels bewering stond
in een lange verdediging van de geëngageerde dichteres Dominique De Groen tegen
recensent Willem Thies die haar, mede op basis van zelfportretten, had beticht
van narcistisch nepengagement. Een dolzinnig argument, dat zich ent op
auteursintenties en dat integriteit in de uitverkoop zet.
De dichteres reageerde zelf ook, in nog meer woorden, en bereikte een bij mijn weten zeldzaam
effect. Eerst werd mijn pijngrens bereikt door gul gebruik van (afleidingen
van) de term ‘misogynie’. Daarna vuurde De Groen meer semi-automatische begrippen
af die weinig meer betekenen.
Terwijl De Groen pleitte
voor een niet-algemeniserende beoordeling die zich verre houdt van ‘sterk
gegenderde aannames over mij’, toonde haar taal zich geleend
en onpersoonlijk. Er waren me althans te veel frases die ik ontelbaar vaak
elders heb gelezen:
Het ergste is nog dat hij zijn
lezing presenteert als objectief en vanzelfsprekend in plaats van de aannames
die zijn lezing informeren te expliciteren.
Met zijn giftige karikatuur van
een ijdele, pronkende, poserende jonge vrouw schrijft Thies zich in in een
lange, lelijke traditie waarin vrouwen systematisch worden aangevallen op basis
van hun uiterlijk en stijlkeuzes om zo gedelegitimeerd en op hun plaats gezet
te kunnen worden.
De vraag stelt zich waarom Thies
zich in zoveel bochten wringt om mij krampachtig te proberen ontmaskeren als
‘witte, gepriviligieerde westerling’, terwijl mijn bundel zelf mijn privilege
expliciet problematiseert. De ambiguïteit van mijn positie, mijn
medeplichtigheid en mijn verknooptheid met het systeem vormen net één van de
belangrijkste uitgangspunten van mijn bundel.
De enige levensvatbare vorm van
engagement is er daarom volgens mij één die de eigen positie expliciteert, die
de contradicties en ambiguïteiten die ieder van ons belichaamt onder ogen ziet,
en die iedere claim van onschuld of neutraliteit in vraag stelt.
En hoewel ik mijn eigen positie
problematiseer, betwijfel ik niet dat er geargumenteerd zou kunnen worden dat
ik de lijn af en toe overschrijd.
Eerder dan appropriatie aan de
kaak te willen stellen lijkt Thies het discours van social justice te
willen kapen voor zijn eigen doeleinden: om zijn onfrisse argumenten een
sociaal bewust laagje vernis te geven en ze zo te valideren.
Ik heb de hyperlinks
even niet bij de hand, maar er bestaan sites die op commando taal genereren. Er
vallen naar hartenlust onoriginele zinnen mee te maken door combinatie van
zinsdelen die clichés uit één register oplepelen.
Bij al die
goedbedoelde en sympathieke pogingen zich teweer te stellen met tweedehands
taal preekte de dichteres ook nog voor eigen parochie:
Het voordeel van dit gebruik van
paraleipsis, overigens ook een geliefde stijlfiguur in het discours van de alt
right-beweging, is natuurlijk plausible deniability. Thies heeft
me nooit écht beoordeeld op mijn uiterlijk, hij heeft louter op zeer gedetailleerde
wijze aangegeven hoe een hypothetische lezer dat mogelijkerwijs zou kunnen
doen. Om een zekere Donald J. Trump te citeren, die om de haverklap
gebruikmaakt van dit retorische trucje: (…)’
‘Preken voor eigen
parochie’ is een versteende metafoor, maar in dit volgens mij representatieve
citaat proef ik katholicisme. Ben ik door mijn tijdelijke gastland beïnvloed
(en door de e-lectuur van Van
der Plas’ Het Rijke Roomsche Leven)? Voor de crypte van de heilige Franciscus in Assisi kan men bij
de ingang kaarsen kopen die men ter plekke niet mag ontbranden maar tien meter
verderop moet deponeren in een kartonnen doos – en de dienstdoende non die maar
ongebruikte koopwaar aan het verplaatsen is.
Grandioos. De heilige
beheerste onder meer de taal van de vogels, zijn zelfbenoemde nazaten weten
vliegensvlug geld te verdienen.
Abonneren op:
Posts (Atom)