maandag 5 oktober 2015

Als er vier eendjes waren

Niet alleen Max Havelaar is een vat vol tegenstydigheids. Herman van Veen is het ook, afgaand op zijn Herinnerde dagen.
In dat tweede deel van zijn memoires ontbreekt in heel wat zinnen het onderwerp. Je kunt er ‘ik’ invullen. Techniek of formalisme? Het beoogde effect blijft bescheidenheid. Bizar is wel het boek wemelt van artikelen over en brieven van beroemdheden aan Van Veen. Valse bescheidenheid is nergens goed voor, en Van Veen heeft een imposante loopbaan – hij betoont zich zijn eigen hagiograaf.
Van een soortgelijke spreidstand getuigt zijn ijver voor het milieu. Van Veen was een early adopter. Wel kon hij door zijn vak lastig sedentair zijn. Hij beschrijft zijn optredens in binnen- en buitenland als permanent motorische reizen. Vergis ik me, of is zijn ecologische voetafdruk gigantisch? Zoals ik dit noteer, klinkt het als een verwijt dat ik, nochtans getalenteerd op dat vlak, niet wil maken.
Eindelijk eens iemand die er zelfs met overdoses humor niet in slaagt te relativeren. De werkelijkheid overweldigt hem telkens.
Iemand ook die sentimenteel durft te zijn. Jacques Brels ‘La Chanson Des Vieux Amants’ reikt in het origineel ver, maar gelukkig voor Hollanders is dat in het onverstaanbaars want Frans. En Van Veen? Inclusief scherpe randjes in Erik van der Wurffs pianobegeleiding is zijn bewerking ‘Liefde van later’ schaamteloos gevoelig. De poging van de betreurde en bekwame Thé Lau gaf veeleer een associatie met dronkenschap.
In wat ik tegenkwam over Van Veens bewerking, uit 1969, bevat ze voor vele luisteraars een sleutelzin: ‘Zo hebben we dan geleerd: je kunt altijd opnieuw beginnen’. Die notie staat niet in het origineel en is ook niet direct hetgeen waar je, zeker destijds, bij ouderen aan denkt. Wel bij de tijdgeest?



Toevallig zat ik weer Žižek te lezen, en hij heeft het over die schier avant-gardistische traditie van opnieuw beginnen. Met volle waardering. Niet verwonderlijk gezien Žižeks belegen, nog altijd actuele observatie dat links zich na de val van de Muur het kaas van het brood heeft laten eten en dat hartstochtelijke politiek alleen nog in rechts populisme te ontdekken valt.
Žižek verzet zich tegelijk tegen een andere avant-gardistische hebbelijkheid: het subversieve. Ik was blij dat lezen, omdat ze me altijd zo burgerlijk voorkomt. Wel argumenteert Žižek iets plastischer:
 
Ik kan mezelf filmen terwijl ik op een walgelijke manier zit te poepen. Dan zouden mensen zeggen dat dit subversief is. ‘Žižek is het idee van walging gaan problematiseren.’ Maar waarom zou ik dat problematiseren? Sommige dingen zijn eenvoudigweg walgelijk.

Minder onder de indruk ben ik van zijn argument dat je door het subversieve te vermijden aan de kant van de moral majority komt. Is die pragmatiek wel een prestatie? Moet je je bezig gaan houden met beeldvorming? Van Veens memoires suggereren ongewild dat zoiets, indien nagestreefd, onmogelijk is.
In 1959 had volgens Van Veen zijn hele straat een televisie, behalve zijn eigen familie. Plots, na een voor het jongetje onbegrijpelijk incident, koopt zijn vader ook zo’n apparaat. In zijn verlangen een privé-gebeurtenis te veralgemeniseren vergeet de auteur de historische context. Volgens Annegreet van Bergen in Gouden jaren was het toestel toen amper ingeburgerd: er waren er een half miljoen. Een steile opgang maakte het ding wel. Dubbel zoveel waren er al in november 1961, toen welgeteld één zender 24 uur per week geen testbeeld uitzond.
De geringe verspreiding van televisietoestellen valt wel te begrijpen. Het medium was nog een nieuwigheid, zodat de kostprijs makkelijk een modaal maandloon kon opzuigen.
Natuurlijk komen de beweringen in Herinnerde dagen van een jongetje, maar los van diens achtergrond blijft het al ongewis hoe werkelijkheidsgetrouw zijn beweringen kunnen wezen. Dat is precies ook de waarde van de tegenspraak.
Even later wordt de protagonist opgenomen in de jaren van de grote omwentelingen. Dat zou de barokke onnavolgbaarheid van sommige passages kunnen verklaren. Het persoonlijke mocht politiek zijn: ‘In het begin van de jaren zeventig waren de voorstellingen die ik speelde vooral een soort theatrale dagboeken. Zong wat me gebeurde.’
De kunstenaar hoefde misschien niet het subversieve hoog te houden, hij behoorde wel tot een underground. Zijn taak was te articuleren, gevoelens naar boven te halen. Ook de negatieve, waarbij de oorlog als moreel ijkpunt diende.
Vanuit die gedachte valt te snappen waarom Van Veen vele jaren later Wilders & omstreken complexloos vergeleek met de NSB. Het breed uitgemeten incident markeerde weer eens dat de tijdenw aren veranderd. Daarin is beeldvorming wel cruciaal en ligt de kunstenaar aan de band van het establishment of andersom.
Herinnerde dagen heeft als ondertitel Voor ik het vergeet. Deel 2. Omdat  ik deel 1 ook had gelezen vond het wel zo prettig nu in de verantwoording opgebiecht te zien dat er verhalen terugkomen. ‘Het verschil zit ’m vooral in de oudere ogen.’ Ik heb de versies niet naast elkaar gelegd, maar van een stijlverschil is naar mijn gevoel geen sprake. Zelf zegt Van Veen: ‘De boeken lussen in elkaar. Staan op zichzelf, schouder aan schouder.’ Misschien wil hij een fugatisch principe in zijn teksten brengen.
Het sterkst frappeerde mij welgeteld één van de vele motto’s en gedichtjes die de memoires onderbreken: 

Eén eendje
en twee eendjes
drie eendjes
dobberen op zee
als er vier eendjes waren
dan viel dat eentje mee. 

Naar J.H. Leopold

Ik weet dat Van Veen de bedenker is van Alfred J. Kwak, maar toch. Dit doet veeleer denken aan de brave olijkheid van de twee hondjes van Michel van der Plas, dan aan wat Leopold in zijn Nagelaten poëzie uitspookte:
 
Een scheepje en twee scheepjes,
drie scheepjes in de zee;
als er vier scheepjes waren
dan viel dat eentje meê.

Of ben ik de enige die dit een prachtig stuk saggerijnige poëzie vind? Zie ik een Middellandse Zee voor me? O, formidabele onontkoombaarheid van de wereld.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten