vrijdag 11 april 2014
Ik is een presentatie
Onlangs wist Antwerpen heel wat pennen, harten en maagzuur in beweging te krijgen door in een (Engels getiteld) promotiefilmpje de stad een roomblanke aanblik te geven. Indien het doel was geweest aandacht te genereren, dan kon de opzet geslaagd heten.
Beduidend minder was het multiculturalistische facet ermee gediend. Het tegenvoorbeeld, op klanken van Pharell Williams, was echter van een deprimerend optimisme: de tentoongestelde nationaliteiten waren vrolijk, dansten allemaal en waren niet bejaard.
Ik moest denken aan een imposant gedicht, dat op zijn manier ook aan citymarketing doet. Het begint zo:
Telkens moet ik van je houden,
omdat je het zo werkelijk mij
vreemde bent; even vreemd haast
als mij mijn kern (…)
De Surinaams-Nederlandse dichter Hans Faverey nam het op in een reeks ‘Persephone, herrezen’. De mythische koningin van de onderwereld is even op aarde, ten prooi aan blikken van stervelingen. Over haar weigert de dichter in algemeenheden te spreken. Het vreemde strekt zich misschien uit tot de wereld en de taal waarin hij zich moet uitdrukken. Minder schematisch dan de Antwerpse voorbeelden trekt al dat vreemde hem aan, omdat hij zichzelf evenmin doorgrondt, wat uiteindelijk ook een algemeenheid is.
Nu heeft Antwerpens neefje Mechelen eveneens een filmpje over identiteit aan de ogen van burgers en toeristen prijsgegeven. Onder het thema Vijftig jaar diversiteit valt op hoe constructief deze provincieplaats de mensheid tegemoet treedt: ‘Elke Mechelaar heeft een eigen verhaal. Elk van ons is uniek. Samen creëren we iets moois ... Mechelen, een bijzondere stad met wortels in 128 landen.’
Kwaadwilligen kunnen hier doorgeschoten tolerantie in ontwaren, van ‘de jaren zeventig’ toen er aan professioneel potverteren zou zijn gedaan. Aan het eind van dat decennium kwamen de filosofen Gilles Deleuze en Félix Guattari nota bene aanzetten met een paar mobiele wortels, die ze rizomen noemden.
Mechelen draait die beweging om, en plant de wortels vriendelijk maar onvrijblijvend binnen de gemeentegrenzen. Dat is, geloof ik, een impliciete kritiek, die door kunstsocioloog Pascal Gielen verbonden is met een ‘neoliberaal’ arbeidsethos. Daar hangt boven een tijdelijk contract wierook van heiligheid, met flexibiliteit als god. Er hoort een omgang bij die van mensen contacten en concurrenten maakt, binnen of buiten LinkedIn:
‘“Netwerken” als werkwoord houdt altijd een vorm van zelfverwijdering in. Het verhindert wortel schieten. Rizomen zijn inderdaad geen wortels. Bodemvastheid heet in de natte, vlakke wereld van het postfordisme “nostalgie”, “rigiditeit”, “inflexibiliteit”, of soms zelfs “fundamentalisme”.’
Hier toont zich een van de paradoxen rond het diversiteitsdebat. Mensen die om wat voor reden ook iets willen vastleggen, mogen rekenen op ruimhartige minachting en onverdraagzaamheid. De andere paradox is dat ze het zelf zoeken in verboden en quota, waarbij ze zich in laatste instantie beroepen op de vrijheid van meningsuiting.
Tegen die wat harteloze etiquettes toont Mechelen, pragmatisch, vooral aangezichten, eerst van allochtonen en dan van autochtonen. Hun beloofde eigen verhalen zijn down to earth, praktisch en, zoals dat in Nederland heet, gezellig.
Voor tegenstanders zal de stemming bijna te blijmoedig zijn, terwijl het taalgebruik eerder postideologisch aandoet, met daadkrachtige werkwoorden als ‘creëren’ en ‘vormgeven aan’. In de ideologische fase werden de voordelen van multiculturaliteit veeleer zalvend aan de man gebracht. Paternalistisch klonk in Nederland de dubbelzinnigheid van de aanbeveling ‘kleurrijk’.
Later werd Ahmed Aboutaleb een wel erg zwaar gemarket schoolvoorbeeld van geslaagde integratie. Hij kan amper nog namens zichzelf spreken. Rotterdam, waarvan hij burgemeester is, laat zich voorstaan op de kwantiteit van talen die er gesproken worden. Overigens vertoont deze havenstad in haar metropolische aandrift en haar houding tegenover de hoofdstad overeenkomsten met Antwerpen.
Een ander staaltje Vlaamse zelfpromotie haalde zelfs de Nederlandse pers. Een werkeloos 22-jarig meisje had bij wijze van open sollicitatie zichzelf te huur gezet op de site 2dehands.be. In een mum van tijd had ze vele reacties van werkgevers gekregen, en van de pers dus.
Nochtans vroeg ze minimaal 2250 euro per maand. Daar komt geen consultant, koppelbaas of voetballer voor uit zijn bed, en een diversiteitsambtenaar misschien evenmin, maar heel wat geschoolde arbeiders zouden ervoor tekenen.
Wilde het meisje het nog altijd bestaande inkomensverschil tussen mannen en vrouwen aan de kaak stellen? Het slinkt en soms begint het kostwinnerschap tussen de geslachten te wisselen.
Geestig was dat het meisje van de deskundigen onder aan het artikel in Nederland terstond commentaar kreeg over haar blijkbaar profijtelijke uiterlijk. De journalist meldde dan weer dat ze weinig vakopleiding genoten had, maar ‘creatief’ overkwam.
Ook dat epitheton behandelt Pascal Gielen, en wederom niet gunstig. Hij spreekt zelfs van ‘lucreatief’ en bedoelt daar onkritisch ‘probleemoplossend’ beroepsgedrag mee, dat elke politieke context versmaadt.
Het contrast was bovendien groot met een andere sollicitatiegetuigenis, ironischerwijs van een jonge Nederlandse in Vlaanderen. Met haar hadden zich meer dan honderd mensen kandidaat gesteld voor een functie die in principe één maand zou duren. Ze redde het niet.
Onlangs las ik E.F. Schumachers boek Small is Beautiful uit 1973. Het stemde pessimistisch omdat voorspellingen over blinde economische groei in combinatie met een uitputting van de aarde zijn uitgekomen.
Toch bespeurde ik vooruitgang, blijkens deze stelling:
‘Als een koper een koopje zou weigeren omdat hij zou vermoeden dat de lage prijs van de goederen in kwestie berustte op uitbuiting of andere verwerpelijke praktijken (behalve diefstal), zou hij zich blootstellen aan de kritiek zich “oneconomisch” te gedragen en dat komt erop neer dat hij in ongenade valt. Economen en anderen plegen zulk excentriek gedrag met spot, zo niet met verontwaardiging, te bejegenen.’
Veertig jaar later is onder hen die het zich kunnen veroorloven, onder en boven de Moerdijk, shoppen of statten inderdaad een topsport. Toch bestaat er nu een Fair Wear Foundation (FWF) en een Schone Kleren Kampagne (SKK).
Is het daarom tijd om een lijst aan te leggen met woorden die verantwoord succes garanderen? Ook is er de beroemdste regel uit de moderne poëzie, van Arthur Rimbaud: ‘Je est un autre’. Alleen weet ik niet of er buiten managementcongressen nog vraag is naar zieners. Rimbaud zelf zwoer de poëzie af en ging zwerven. Zou hij Persephone nog zijn tegengekomen?
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten