dinsdag 28 augustus 2012

Dennenvla

Albert Camus wist het: ‘Wie begint te denken wordt meteen ook verteerd.’ Wie ben ik om het daarmee oneens te zijn? Lastige vraag, waar ik even over moet denken. Intussen ketst mijn standby-stand het wereldnieuws in de Lage Landen wel terug. Het wordt al enige tijd beheerst door intimidatie. Voor haar documentaire Femme de la rue had de jonge Sofie Peeters op straat in Brussel een camera meegenomen die registreerde wat haar zoal werd toegewenst door de mannelijke medemens, veelal werkeloos en allochtoon.
Het debat waaide over naar Nederland en een nieuwe impuls aan dit gebed zonder eind gaf onbedoeld het alom populaire weekblad Humo, dat op zijn website fotoseries publiceerde van het sinds vorig jaar eveneens in Nederland bekende Pukkelpop. In plaats van regenachtig en winderig was het er nu bloedheet, wat sommige bezoeksters had gebracht tot aangepaste kledij. Zij stonden vervolgens op de site als bikinibabes, en daar was alweer een opiniestuk dat zich afvroeg of autochtoon België zoveel correcter was. Het stuk vermeldde ook een blogbericht dat veel besurft werd, wat tot een nieuwe poging leidde. En de hoofdredacteur van Humo voelde zich genoopt tot een verantwoording, waaruit bleek dat het woord bikinibabe een alliteratie bevat. De site wiste de foto’s.
O dennenvla o Gore-Tex. In 1971 bracht de toenmalige pacifistische partij onder het motto ‘ontwapenend’ een fameuze verkiezingsposter – die niet op Facebook schijnt te mogen – waarop een blote dame en een koe afgebeeld staan. Dolle Mina maakte daarop, onder het motto ‘onthullend’, een plaatje van een koe en een blote man. Daar zit een verhaal achter dat is verteld na het overlijden van de dienstdoende pin-up. En hoewel het moralisme me niet ontgaat, bespeur ik, in tegenstelling tot de aangrenzende tijdsdiagnose van een gebrek aan humor, ook enige vrolijkheid.
Wat gebeurde er in de tussenliggende decennia? Ik begin me zo langzamerhand geïntimideerd te voelen door wat Stine Jensen in Dag vriend! – onder dankzegging aan de Franse socioloog wiens werk ook in het Engels verkrijgbaar is – muntte met de term ‘intiem kapitaal’. Dan gaat het me amper om de jingle bells van een strippokerende prins, maar het strekt zich evengoed uit over, hoe nobel het doel ook, foto’s van kankerlongen op sigarettenpakjes.
Misschien voel ik me geïntimideerd door het vele van hetzelfde. Canetti kon in 1960 klagen dat hij zich vanuit huis deelnemer wist aan openbare executies, maar dat was nog slechts vanwege de krant. Hoe vaak er na het overlijden van Neil Armstrong niet diens menigvuldig onderzochte woorden bij het betreden van de maan zijn rondgetoeterd! Hoe vaak de foto van het nog lachende gezicht van de van mishandeling beschuldigde kickbokser, zijn tanden nu als edele delen! Ik word er extra landseigen van. Onzin, de paradox zal evengoed elders postvatten, bijvoorbeeld bij het kennisnemen van WikiLeaks, laat staan van het lot van Bradley Manning: tegengesteld aan de suggestie van nabijheid raakt de gemeenschap immers op grotere afstand.
Die sensatie sluit aan bij ander nieuws in de Lage Landen. Het betrof een nieuw boek van psychoanalyticus Paul Verhaeghe. Niet voor het eerst koppelt hij groter wordende verschillen in inkomsten aan extremere gevoelens. Dit ondermijnt volgens hem de gemeenschapszin, die moet worden heruitgevonden. Nu zou neoliberale competitiedrift leiden tot depressies.
Dat er maatschappelijk wat veranderd is, staat als een paal boven water. Tegen de wens van de reclamesticker op onze brievenbus ontvingen wij een folder over de broodshop van de toekomst, te bezoeken ‘wanneer het u past’, omdat het zelfbediening is. Zou daar een happy few te vinden zijn die geen tijd heeft om brood te halen, of juist mensen die meerdere banen moeten vervullen om rond te komen? Tegenover die automaten staat bij ons in de wijk nog een bakker, waar je weliswaar niet met de pinpas kan betalen maar die wel verbonden is aan de school en die lekkers brengt op straatfeesten. Er hangen soms rouwadvertenties van klanten.
Bij Verhaeghes detectie van verticale afstanden ontbreekt volgens mij een belendend facet: de aanwas van horizontale verbanden in netwerken, nu ook zichtbaar. Er zijn vele gemeenschappen ontstaan, die op sites als Facebook in LinkedIn gekwantificeerd zijn in friends en connections. Daar ontmoet het Verhaegheboek wellicht de intimiteitskwestie, want wie of wat laat de beheerder van zo’n account toe om de kring te versterken? Mogelijk hangt zoiets af van een van de tips die Jensen gaf voor sociale netwerken: ‘Voordat u iemand een vriendschapsvoorstel doet, vraagt u zich eerst af: kan ik hem of haar gebruiken? Is hij of zij nuttig voor mijn leven?’ Deze instrumentele visie verklaart en passant waarom ideologie of principe zo impopulair of passé is. Het zijn feitelijk gelegenheidsgemeenschappen, met neoliberale items als ‘nieuwe uitdaging’ en ‘deskundigheidsverzoeken’.
Het zal bovenarcadisch zijn, maar mij dunkt het van een verademende consequentheid dat Verhaeghe niet op die sites valt aan te treffen. Dichter Alexander Skidan suggereerde al dat dit ideale tijden zijn om bruggen te leggen voor poëzie door de eerbiedwaardige traditie van desubjectivering te politiseren. En bijvoorbeeld de Occupy-beweging bewijst dat netwerken ook ingezet worden voor bovenpersoonlijke doelen.
Wel zijn Verhaeghes bezwaren tegen het neoliberalisme onherroepelijk verbreid dankzij het neoliberalisme. De psychoanalyticus heeft door inspanningen van zijn uitgever zijn boek kunnen samenvatten in een opiniestuk, waarna op hetzelfde podium de ene reactie na de andere kwam. Daarnaast was er een interview onder en boven de grote rivieren. Het boek van Verhaeghe wordt zelfs meteen op fondsniveau voor vertaling gepromoot in China. Zijn ruimte is veroverd, op basis van competitie met andere pas verschenen titels. Kennelijk lagen zijn ideeën deze week het best in de markt.
Ook knipoogde afgelopen weekend de cultuurbijlage van De Standaard onder het motto ‘Het najaar uitgekleed’ naar de Humo-Peeters-affaire. Het had 4 bladzijden veil voor acteur Dirk Roofthooft die zijn visie op de vrouw vertolkte. De tekst had op 1 pagina gekund, maar er moesten uiteraard wel wat foto’s bij. De man was half ontkleed. Dolle Mina heeft bewezen dat dit beter kan, denk ik.

dinsdag 21 augustus 2012

Gutbürgerlich (4)

Heinrich Böll bundelde in de jaren zeventig opiniestukken in Einmischung erwünscht. Klinkt die titel nu bespottelijk? Böll vestigde onder meer aandacht op bizarrerieën en consequenties van de voedselmarkt. Met name dat er voor de productie van vlees veel graan nodig is, omdat dieren eerst moeten groeien. De ratio herkennend van een toespraak uit 1974 door Schmidts voorganger Willy Brandt, beroept Böll zich op een tijdschriftartikel met dit voorbeeld: 8 pond graan is nodig voor 1 pond vlees. Dat lijkt een conservatieve schatting. Of ga ik te veel uit van het heden, waar de verhoudingen tot het niet echt rijkelijk beschikbaar blijvende water zijn: een kilo rundvlees op 15.000 liter water? Door omstandigheden ken ik ook cijfers van een ander product: voor 1 kopje koffie (20 centiliter) moet 140 liter water vloeien. Maar ik vrees dat zulke getallen weinig indruk maken, helemaal op een CEO: ‘In het bedrijfsleven kennen we leugens, grote leugens en statistieken.’ En het middenkader?
Vooral schetst Böll een ongebroken historische lijn van ongerijmde in- en export. Tijdens de Ierse hongersnood, midden in de negentiende eeuw, voerde het geplaagde land zoals bekend boter, vlees, graan en gerst uit, niet het minst naar Engeland, eigenaar. Vervolgens zaten de meeste vleeseters in de jaren zeventig nog exclusief in het rijke Westen. Voor de aanbouw van hun genot werden veevoer en kunstmest binnengehaald uit arme landen, liefst tegen afbraakprijzen. Bij wijze van ontwikkelingshulp gaat, smaalt Böll, een miniem deel van de winst retour – ware caritas.
Tegenwoordig is, tussen aanhoudende gevechten om het pre- of postkapitalistische been, de tegenstrijdigheid in de verhoudingen nog overzichtelijker. Er leven bijna 1 miljard mensen in extreme armoede, van wie meer dan twee derde boeren en boerinnen zijn.
Zulke feiten sterken mijn hereditair moralisme, waarmee ik regels van Koen Peeters over een fietstocht langs de Ruhr melancholiek kan vinden, maar jeukend:

Forellen die zwommen om gegeten die worden. Hoe ze die
doden: scheppen, een doek erom en zacht met een houten
knuppel slaan. Zacht maar hard.
Het is niet goed om alles te zien en te weten, te eten.


Allicht stuurt mijn moralisme mijn waarnemingen en relazen. Kwestie van Zuordnungsvoraussetzungen. Dit super-Duits jat ik uit Staande receptie. Daarin constateert Jos Joosten verrassend dat het mythische succes van Nederlandse literatuur in Duitsland ‘consumptievertalingen’ geldt – werk uit de canon is er goeddeels afwezig. Een bij de oosterburen succesvol auteur als Nooteboom had zich ook op het land gestort, terwijl Nederlandse auteurs zich van oudsher meer op de eigen cultuur zouden richten.
Joosten stelt de vraag of die houding provinciaal is. Zo geredeneerd zou, hoewel onderzoek naar de Celan-vertering in de Lage Landen een balans laat zien, België aantrekkelijker zijn wegens kosmopolitisme (uit zelfhaat). Daarnaast mag Staande receptie naar aanleiding van kritieken op Günter Grass’ Im Krebsgang introspectie en debat in de Nederlandse pers missen, het signaleert er wel een Europese gerichtheid. Volgens mij wil kaaskopkunde zelfs de toestand in de hele wereld bestrijken.
Onlangs zag ik in een koelkast een schaaltje afgedekt door een kliekjesbadmuts, een rond stuk plastic waarvan door de omtrek een elastiek loopt. In mijn ouderlijk huis kon zo, als restant van de maaltijd, een gekookte aardappel dagenlang bewaard blijven. Soms aten we die op, nevenschikkend (nooit conform de huidige recycling verwerkt in een ander gerecht), maar vaker vond de kliek, zeker in een volgestouwde koelkast, alsnog de weg naar de vuilnisbak.
De actie-in-tweede-instantie bevestigde het sexy instinct dat bewaren idioot was. Toch cirkelde ergens een besef dat, al was het omdat, hoe basaal routineus ook, geen van de gezinsleden had omgekeken naar de materie onder de kliekjesbadmuts, weggooien niet betaamde. Verder staat mij in deze categorie het gorgelen van de gootsteen bij, wanneer melk werd weggegoten omdat hij over de datum was. Dit gegeven – een van de meer of minder kwestieuze verschillen – is in pasteuriserend én steriliserend België onalledaags. Nu weet ik binnen een straal van dertig kilometer twee automaten aan boerderijen waar die verse waar kan worden getapt. De analoog aan het populaire ‘hoeveijs’ verwachte naam ‘hoevemelk’ zwicht onder ‘rauwe melk’.
Is dit de zoveelste aflevering van Opa vertelt? Je hoeft geen Feuerbach-pagina open te slaan om te beseffen dat eten de sleutel is bij vragen van micro- tot macroniveau. Onlangs was er een documentaire over jonge vrouwen ‘in een zoektocht naar wat hen gelukkig maakt’. Ik vond de ene nog innemender dan de andere maar kon geen toegang krijgen tot wat ze beweerden, zodat ik een relaps kreeg naar mijn tienjarigheid bij het aanschouwen van het nummer ‘Girls’ door Moments and Whatnauts. Twee beelden uit de documentaire deden mij echter opveren. Eerst was er de vrouw die dineerde achter de schermen van haar laptop en smartphone. Daarna was er de vrouw die boven haar bord een hardplastic verpakking opentrok en daaruit een salade kieperde, een potje met kruiden en een flesje met dressing.
Beide activiteiten hebben een rendement dat de kliekjesbadmuts ambieerde. Maar zij zijn existentieel, terwijl ik verkleefd geraakt ben met het potentiële. Een briljante variant daarop leek me te worden gepresenteerd door een ecologisch zelfbedieningsrestaurant, dat klanten liet betalen naar rato van het gewicht dat ze op hun bord schepten. Wel was het brute pech dat bijna niets mij smaakte. Dan wordt de prijs ook voor mij een bezwaar, benevens de vreugdeloze aanblik van voedsel met de aantrekkelijkheid van gegratineerd krantenpapier.
Dan mag men mij Mac noemen. Hopelijk wordt de drie keren per week dat de momenteel geplaagde clarissen vlees op hun brood schijnen te mogen eten, opperkeurslagerkwaliteit geserveerd. Als ons eerste gerecht na de Belgische grens gepasseerd te zijn: tongrolletjes in mousselinesaus, waar wat garnalen doorheen zwommen.
‘Maar daar zit toch helemaal geen vlees in?’
‘Snap je nu hoe fantastisch het was?’

maandag 13 augustus 2012

Gutbürgerlich (3)

Geloof boeken niet. Na Jeroen Kuipers’ Het andere Duitsland. De voormalige DDR, 20 jaar na de val van de Muur had ik me op het ergste voorbereid. Hij vermeldt iemand die een held en pionier was met een fietstocht door het voormalige Oostblokland (toen ontwikkelingshulp nog niet zo ter discussie stond). Paden bleken echter aardig bewegwijzerd, er was redelijk wat accommodatie en, natuurlijk, het eten viel best mee. Zijn dat nuances, te vinden in de bundel van Niemöller, die brede assortimenten verse westerse waar citeert én de klacht Oost-Duitse mosterd niet meer te kunnen vinden en het te moeten stellen met chemische smaak? Ligt de waarheid in het midden? Het wemelde van de koffiezaken, waar tot aan de tuitjes opgepoetste machines je in de verchroming van je portemonnee aanstaarden en een bestelling in het ‘to go’-genre werd beantwoord met een schenking uit een warmhoudkan.
Ook de rondgetoeterde, door statistieken nochtans tegengesproken waarschuwing voor het gevaarlijke alledaagse leven op straat viel in Duitsland lastig te bevestigen. Maar mogelijk zullen medeburgers op hun beurt roepen: geloof statistieken niet. In zijn studie Wat een hufter! die hier al eens ter sprake kwam, legt Bas van Stokkom uit dat bij hoger opgeleiden ‘vervaging van normen’ en bij lager opgeleiden ‘criminaliteit’ een item is. Hij schreef dit voor de inburgering van Twitter dat, zoals reacties op Zomergasten onderstrepen, het verschil tussen die groepen onklaar heeft gemaakt.
Feiten ruimen bij de trending topics van het gemoed snel het veld voor beleving. Zo schijnen ouderen en vrouwen zich het onveiligst te voelen, terwijl jongeren en mannen het vaakst slachtoffer zijn van criminaliteit, en dan niet in slaapsteden waar de grootste angst zou heersen. (Volgens Brinkgreve en Van Stolk hadden wat in de jaren negentig ‘kansarmen’ heette, angst en wantrouwen voor wat zich buitenshuis afspeelde. Men plooide zich terug op het gezin.)
‘Criminaliteit’ blijkt bovenal een metafoor voor ellende en geklungel, zeker in tijden van verkiezingen gretig gebruikt in partijprogramma’s. Buitentekstueel wel toegenomen is nochtans agressie, vooral in de vorm van bedreigingen. Zou tegen dat geweld wegkijken nog immer de remedie zijn? Een bezoek aan Duitsland kan heilzaam wezen. Vriendelijk dat men daar is! Vaker is gesignaleerd dat je nog geen twee seconden op je kaart kunt turen, of je wordt al aangesproken met een waarachtig hulpaanbod.
De werkelijkheid is wellicht ook een kwestie van geluk: in hartje Berlijn vergat ik mijn fiets op slot te zetten, merkte ik na twee uur. Maar geluk is met de domme, weet het spreekwoord. Of dwing je geluk af, volgens meritocratische wetten? (Van huis uit signaleert, dus nog geen twintig jaar geleden, ontwikkelingen in Amerika waar huiver voor sociale daling heerste. Ook al had men betamelijk gestudeerd, deze investering hoefde geen vruchten af te werpen. De dwang tot presteren groeide, maar Brinkgreve en Van Stolk verzekeren dat er in de Lage Landen wel een vangnet is bij werkloosheid en ziekte.)
Terug thuis bood een glimp op de toekomst een jochie dat in de slagerij zijn gratis plakje vlees naar zijn moeder bracht die er uit haar tas een sandwich mee belegde. Is dat milieubewust, slim en hoort zo’n moeder tot hen die Van Stokkom tot hoger opgeleiden rekende? Of wordt juist van de nood een deugd gemaakt? Er zijn steeds meer statistieken te geloven of te verwerpen, in een keten van te financieren fenomenen. De glimp kan refereren aan het gewicht van ‘kinderen van werkende ouders’, aan kosten van de gezondheidszorg en het type verzekering
Hegeliaan Feuerbach schijnt aan de basis te hebben gestaan van de niet te ontlopen these dat man ist was mann isst. En wat men er zoal omheen bedenkt? Zelden zo’n voorbeeld van een postideologische naam getroffen als in de Nederlandse website frietopia. Ik stuitte erop bij een winkel in Vlaamse Friet, verkocht in de gewichtsklassen Schanulleke, Urbanus en Obelix. De laatste figuur stamt inderdaad uit een gebied ten zuiden van de grote rivieren, maar ik denk dat Vlamingen vreemd opkijken wanneer ze voor een grote portie meer dan 4 euro moeten neertellen.
Ik snap dat het product Vlaamse Friet de laatste decennia nogal wat betekent te Nederland, en het een markt- en smaakcorrectie wil zijn op de ‘patat’ die onder een rode lamp vandaan gehaald werd. Die past niet meer bij de huidige lifestyle. ‘Patat’ valt onder hetzelfde gamma als het ‘broodje kroket’ (persoonlijk eet ik bij wijze van homeopathie liever satékroketten uit de muur). Of als de ‘appeltaart’ uit de diepvries, op gezicht gebracht door een spuitfles slagroom.
Wat willen we zien? Door Niemöllers boek loopt bij de geïnterviewden een dubbele constante: een aversie van het naziverleden die zich uit in de benaming van de Muur als Antifaschistische Schutzwall, plus de bewering dat ze al het gruwelijks dat in DDR gebeurde ‘niet hadden geweten’. Zeker in het kluwen van de hereniging moeten gevoelens complex zijn geweest. Tegenover het communisme signaleert Niemöller een soortement ondanks-alles-principe: amper uit te bannen geloof in de idee, waarbij een structureel bedrijfsongeval heeft plaatsgevonden tijdens het ‘overplanten in de werkelijkheid’. De constatering dat theorie en praktijk niet echt parallel liepen gaat een paar fases voorbij de dialectiek. Maar zelfs door de dag waren er gunstige voorwaarden: vakantiekampen vanuit het bedrijf, vast werk voor iedereen en, opmerkelijk, een ecologisch aandoende recycling tot en met vuilverwerking van andere landen.
Vergelijk dat laatste eens met een – voor Twitter te lange en genuanceerde – uitspraak van de West-Duitse bondskanselier Helmut Schmidt uit 1976: ‘Niemand zou zich moeten laten beïnvloeden door de geleerden van de Club van Rome die ons verteld hebben dat we allemaal weer terug moeten naar het eenvoudige bestaan. Daar zijn we niet voor gekomen, en daar werken we ook niet voor. Diogenes kon in zijn ton leven en was daarmee tevreden. Maar hij was een filosoof, en dat zijn wij allen meestal niet.’
Geloof rapporten niet, zei Schmidt feitelijk. Geen wonder dat hij tegenkanting kreeg.

dinsdag 7 augustus 2012

Gutbürgerlich (2)

Helga Aufschrey arriveert na een omweg in haar geboortestad Dülmen. Als gezegd schrijven we 1962, de Muur stond er net, en vaderlief haalt haar van het station. Volgens hem worden de aanhoudende rellen tussen jeugd en politie in Helga’s schier immense studiestad München veroorzaakt door ‘tuig’ en ‘nozems’. Helga weet dat Hermann Simon er iets mee te schaften heeft, een muzikant op wie ze half en half verliefd is.
Ze zwemt met twee jeugdvriendinnen, gaat met hen naar de film, eet in hetzelfde koesterende gezelschap een broodje brat- of bockwurst en loopt, in dit gat te Westfalen, Hermann tegen het lijf. Al liftende naar Sylt is hij gestrand in Dülmen, waar hij een slaapplaats zoekt. Hij is reeds de deur gewezen door Helga’s inwonende grootmoeder.
Boven een banketbakkerij waar een van de vriendinnen werkt, mag ‘het verfijnde heerschap uit München’ verblijven. De drie vrouwen voeren hem slagroomtaart en wijn, terwijl hij piano speelt en, om de bewijzen van de politionele interventies te balsemen, van zijn bovenkleding wordt ontdaan. (Door te eten stijgt de stemming werkelijk, net als in Schultze Gets the Blues , waar de uitheemse muziek des hoofdpersoons Oost-Duitse vrienden pas overtuigt na het eten van jambalaya ‘uit Louisiana’). Voordat het tafereeltje trekken krijgt van een orgie, valt Helga flauw.
Daags erna wordt ze 23, wat in familiekring wordt gevierd. Bij een etentje is het voedsel zo traditioneel dat de à l’improviste de politesse uitgenodigde Hermann diep moet nadenken wanneer hij het voor het laatst, tot genoegen, gegeten heeft. In een domesticatiepoging wordt hij geacht ook hier piano te spelen. Van een van Helga’s vriendinnen krijgt Hermann een seksueel aanzoek.
Het sfeertje komt DDR-achtig over. Dan baseer ik me op de oral history die Joost Niemöller vlak na de hereniging bedreef in Over de Muur. Oostduitse levensverhalen. Een deel van ‘het systeem’ wordt er onder meer aldus uitgeduid, dat eten existeert bij de gratie van een beperkte kring, ofwel het werk ofwel de familie. Memorabel aan het interviewboek, en te verbinden met zeker deze Heimat-aflevering, is eveneens de schaamte van de partijen voor elkaar, drüben.
De feestmaaltijd wordt gedomineerd door een demonstratief alcoholzuchtige grootmoeder. Doordat Helga even vulgair haar familie voor bekrompen uitmaakt, komt het gezelschap niet toe aan de koffie, die geen overlap vertoond zou hebben met het brouwsel uit de vakliteratuur op basis van stro, drop en geblakerde bonen. Ze vlucht naar de bovenverdieping, vastbesloten zich te laten ontmaagden door Hermann. De kamer van Helga, enig kind, is intact gebleven, en de fauna aan knuffels contrasteert met het lingeriesetje dat ze, tot verbazing van Hermann, aangetrokken heeft. De prominente aanwezigheid van de grootmoeder frustreert een intiem samenzijn.
Buiten lijkt een zondvloed gaande. Desalniettemin vlucht Hermann, die met het vrouwenaanbod kop of munt heeft gespeeld, en gaat in op de avances van Helga’s vriendin. Zij was verpleegster, ontmoette een gynaecoloog en maakte met hem een tweeling. Behalve ervaren is ze elf jaar ouder dan Hermann. Na de daad bakt ze varkenslapjes en wordt melancholiek.
De aflevering heet Das Spiel mit der Freiheit. Ze is in mijn herinnering gegrift als twist tussen eigenmachtigheid en noodlot. Voor mij lokaliseert Dülmen claustrobisch falen en willekeur.
Voor de vakantie werd ik eraan herinnerd – lezen is composteren – door Christine Brinkgreve en Bram van Stolks Van huis uit. Een onderzoek naar sociale erfenissen. De groepsverhalen zullen schematisch zijn, maar details dochten me geloofwaardig. Bijvoorbeeld het blinde arbeidsethos bij gereformeerden, met de hypothese dat er significant veel inwoners van het zwartbekousde Putten in het concentratiekamp stierven omdat ze niet wisten wat rusten was. Of het beheersingsideaal bij communisten, waarbij emotie als een luxe gold – een vrouw die ook anti-zielig, anti-angst, anti-zwak, anti-gezellig, anti-onmacht was…
En nu staat, nog voordat de burgemeester van Londen had beweerd dat er op de Olympische Spelen meer gouden, zilveren en bronzen medailles gewonnen gingen worden dan de bailout van Griekenland en Spanje samen, Dülmen op onze palmares! Door dezelfde Romeinse poort waar zowel Helga als Hermann de stad binnenkwam, fietsten wij in de nota bene stromende regen, op zoek naar een bakker. Die was niet snel gevonden, in tegenstelling tot boekhandels. Uiteindelijk vonden we twee bakkerijen naast elkaar.
De ene was een broodjeszaak van het type waar sommige jongeren ontbijten op chocopasta met cola. Gelet op het helse weer kozen we voor de biowinkel ernaast, die einfach genießen propageerde. Bij die leuze schoot me een lucide bewering van Helmut Lotti te binnen: dat zakenlunches onbegrijpelijk zijn, omdat eten iets is waarnaar slechts volle concentratie kan uitgaan.
Het einfach genießen kostte vanzelfsprekend wat, het dubbele ongeveer van wat de buurman aanrekende. Mij lijkt deze realiteit op termijn problematisch. Hoe kan het gezondste voedsel het duurste zijn? Economisch en productietechnisch is dat evident, maar bestaat er niet zoiets als een overheid om zaken recht te trekken? Ik ben geen principiële pragmatist en gehoorzaam evenmin beeldvorming, maar zoals het lastig uit te leggen valt dat op containerparken allerlei afval gratis mag gebracht en voor de aangifte van asbest betaling noodzakelijk is, zo hoort gezond voedsel goedkoop te zijn.
De ironie is nogal apart dat sinds Kim Jong-un aan de macht is, verbreding van het gamma in Noord-Korea bestaat uit friet en hamburgers. Als het nu nog ging om spek en bonen… À propos, gaat die goedbedoelende uitdrukking vervangen worden, nu de wereld zich aan het opwarmen blijft?
Voltooi de verhalen. Ik dacht de biowinkel te slim af te zijn door voor dat grove geld een enorm glinsterend baksel aan te schaffen, maar het bleek een (als ‘politiek correct’ aan te duiden?) fruitpourri die een nacht had geweekt in een bepaald graan met bier en yoghurt. De naam heb ik verdrongen, maar anders dan het taalkundig genie en de gourmande vond ik het heerlijk. En mijn papillen kunnen het weten, na door tabak en allergiebedwingende medicijnen jarenlang sprakeloos te zijn gemaakt.
Bijna transcendent interessant. Wat was het eerste gerecht terug in België?