donderdag 28 juli 2011

Tiens


Terwijl de wereld, na een aarzelende start, ontzettend zijn best doet om de slachting in Noorwegen van sociaaldemocratische jongeren door een meneer die in een legitimerend manifest tekeergaat tegen cultuurrelativisme, multiculturaliteit en marxisme niet politiek te duiden, en al helemaal niet in termen van links en rechts, zodat individuen en ideologieën met verwante ideeën het debat kunnen framen, deed The Lost JFK Tapes: The Assassination, gisteren op de Belgische televisie, mij beseffen dat er een halve eeuw geleden andere liedjes gezongen werden. Deze documentaire, die de hele moord op Kennedy chronologisch met regelmatig onbekende (amateur)beelden navertelt, laat bijvoorbeeld een televisie-interview met een officier van justitie zien. Een dag na het voorval weet deze niet alleen zeker dat Lee Harvey Oswald de dader is die sowieso in zijn uppie handelde. Hij maakt ook zijn eis alvast publiek: de doodstraf – tot nu toe, zegt hij voldaan, heeft de rechter 23 van de 24 keer die suggestie van hem overgenomen.
Van begin af wordt Oswald door alles en iedereen ‘de communist’ genoemd.

maandag 25 juli 2011

Moody

Had Amy Winehouse een aanleiding voor haar finale levenscocktail? Bijvoorbeeld de ijselijke moordpartij te Noorwegen? Eén individu dat zichzelf kennelijk zo weet te overtuigen dat niemand er meer toe doet, anders dan als object van een gelijk – je zou voor minder aan de zuip gaan. Wel appelleerde die daad aan twee driften waar je niet chic over hoeft te doen: peilloze bewondering voor het stellen van een daad en dito angst om knettergek te worden.
Gestaag had de man de autonomie van zijn geluk zien tanen, dat pars pro toto scheen voor de gemeenschap. In Twee opvattingen van vrijheid suggereert Isaiah Berlin dat onaangelengd liberalisme, in de geest van John Stuart Mill en Benjamin Constant, aan wereldverzaking raakt, een anarchistische mentaliteit, aan een elitair snobisme ook misschien. Wel is dat type liberalisme, met de eis van een maximum aan niet-ingrijpen en minimale maatschappelijke eisen, weggelegd voor zeer weinigen. Ze wensen hun intellectuele en ambachtelijke potentie volledig te ontplooien. In de praktijk, zegt Berlin, is men bereid water bij de wijn te doen voor artikelen als veiligheid, status, welvaart, macht, deugd, eeuwig leven. Daarbij doet individuele vrijheid er minder toe. Volgens Berlin is men voor dat doel zelfs bereid zich aan strenge wetten te onderwerpen, zolang men het gevoel heeft betrokken te zijn bij een collectief dat alleen niet verstoord mag worden.
In hoeverre dat gevoel overeenkomt met de werkelijkheid of met een waan, zal wel de vraag zijn. Voor de beantwoording daarvan lijkt psychologisch doorzicht vereist. Mij zou het boeien om de tot nu toe bekende berichten over en teksten van de Noor te toetsen aan de topos van de studeerkamergeleerde. Deze werkt immers ook vanuit een isolement en ontwikkelt daarbij ideeën. Maar waar dan het besef groeit steeds meer te weten over steeds minder en er ruimte komt voor bescheidenheid, lijkt bij de Noor expansie opgetreden via de meest diverse bronnen. Schijnbaar bevestigden die steevast wat hij zocht, zodat hij waarlijk overal verstand van blijkt te hebben gehad.
Vooralsnog ziet het ernaar uit dat de Noor, die in de puberteit moet hebben kennisgemaakt met het zo ongrijpbare internet, zijn zekerheden allerhande van het web heeft geplukt. Indachtig de studeerkamergeleerde roept dat een recent onderscheid op, gemaakt door Allesandro Baricco. In zijn veelbesproken De barbaren zet hij de filoloog, die onder het juk van concentratie graaft naar betekenis en inzicht, af tegen een user, die surft tijdens een verstrooiende reis ervaringen. Met zo’n overzichtelijke voorstelling van de wereld weten zelfs werkwoorden wat zogenaamd diepzinnig, respectievelijk oppervlakkig is.
Meer treft mij een toon, mogelijk mediumgebonden, die ik in vele postings en comments ben gaan herkennen. Dat is de bravoure waarmee fenomenen en gebeurtenissen opgeladen worden met een bijna immer negatieve mening, niet zozeer beargumenteerd als wel in een logica van politiek incorrecte humeurigheid gekoesterd. Niet het delen van die mening maar het meedoen met die logica, inclusief waarden over het vele dat niet zou deugen, laat vervolgens gemeenschappen ontkiemen.
Op het meer dan 1500 pagina’s tellende manifest van de Noor, vlak voor zijn daad gepost, heb ik een test gedaan. Na berichten dat hij een tyfushekel had aan de Frankfurter Schule doorzocht ik het document op dat trefwoord. Het frappeerde terstond dat er niets minder dan walging werkzaam was, wat toch opmerkelijk is voor iets zo ouds dat ook nog eens stamt uit de filosofie. Verder ging die walging voortdurend een alliantie aan met politieke correctheid. De vanzelfsprekendheid zit dan in een complotteuze werking van die twee tegen alles wat ooit goed zou zijn geweest:

‘Political Correctness is not at all about “being nice,” unless one thinks gulags are nice places. Political Correctness is Marxism, with all that implies: loss of freedom of expression, thought control, inversion of the traditional social order, and, ultimately, a totalitarian state. If anything, the cultural Marxism created by the Frankfurt School is more horrifying than the old, economic Marxism that ruined Russia. At least the economic Marxists did not exalt sexual perversion and attempt to create a matriarchy, as the Frankfurt School and its descendants have done.’

Op de gok toetste ik vervolgens ‘Derrida’ in en, warempel, ook die bleek de lul, met hetzelfde brandmerk:

The contemporary Western European and American literary field is awash in “isms:” Marxism, Freudianism, feminism, and so on. Most of these are the academic cousins of what is called in the common culture “Political Correctness.” Literary theorists take their particular brand of criticism and apply it to literature in an effort to find self-affirmation in a “discovered” meaning of the text. (…) These “cultural critics,” so named because they critique literature based on the point of view of a particular culture, arose in the 1960s, but their schools of criticism only truly began to pick up steam with the arrival of the school of deconstruction in the 1970s. The works of the father of deconstruction, Jacques Derrida, began to be translated from the French by American professor Gayatri Spivak in the mid-1970s, a time when the U.S. literary scene was ripe for its influence. The economic Marxists were alive and well on Western European and American campuses, and the cultural critics were still being fed by the radicalism of the times. Feminists had gained a foothold in the earlier decade, but they had in their meagre arsenals only a vague feeling of repression. What they lacked was philosophical backing – the courage prompted by having their own logos. The arrival of deconstruction from France provided that philosophy. (…) Once they realised the power of this school of thought, the cultural critics embraced it readily, for here they discovered a method of attack on the traditional interpretations of literary works. They used deconstruction to remove traditional meaning and replaced it with new meaning. That meaning was the Political Correctness that infests [sic] our society today. (…) The intelligentsia had forgotten its literature in its haste to promote its politics. Unfortunately, that has not stopped the cultural critics from indoctrinating this new generation in feminist interpretation, Marxist philosophy and so-called “queer theory.” (…) The reliable saviour of the intelligentsia is the common man and his common sense. Common sense dictates that words do mean things, and as deconstruction posits otherwise it will be relegated to the margins of society. Sadly, its effects will linger on – it has given a sense of validity to cultural criticism and established a marketplace for its ideas.

Ik begon met me voor te stellen dat Amy Winehouse zulke systemen tot zich liet doordringen. Dat zal belachelijk zijn. Onlangs, in de door hun kwantiteit soms wat industrieel aandoende terugblikken, tien jaar nadien, werd een beetje meesmuilend gedaan over het feit dat Herman Brood vlak voor zijn zelfmoord een krant wilde lezen. ‘De economische pagina zal hij er niet op hebben nageslagen.’
Nou ja goed, stel dat Winehouse geen oog heeft gehad voor het Noorse drama, dan voel ik me ontslagen van de nergens voorgeschreven plicht de toch wel weer curieuze ontvangst ervan na te lopen. En me zelfs even tot de betreurde te bepalen. Wat een geweldige zangeres! Fijnzinnig spleetje tussen haar voortanden! Uitputtend is gezegd dat ze nu behoort tot de 27 Club met wellicht nog niet geheel ontbolsterde popmusici die op die leeftijd, door een te gretige belangstelling voor drank en drugs en dergelijke, overleden zijn. Maar louter bij haar en bij Jimi Hendrix en Janis Joplin ben ik werkelijk benieuwd en hoopvol over wat ze nog hadden kunnen maken, vanwege dezelfde toenadering tot jazz.
Des te leuker dunkt het me dat Winehouse op haar debuut Frank een versie gaf van ‘Moody’s Mood For Love’. Dat is een instrumentaaltje, niet van de firma die de kredietwaardigheid van landen in harde letters weet te taxeren maar van saxofonist James, waarbij achteraf tekst is geschreven. De waarschijnlijk bekendste vertolking is van George Benson, op zijn zalige sensilube-elpee Give Me The Night, die Winehouse moet hebben gekend. Destijds was van synthesizers vooral de pitchbender in zwang, een wieltje waarmee tijdens solo’s tonen werden bijgebogen als waren toetsenmannen bluesgitaristen. Precies dat wieltje lijkt mij Amy Winehouse’s grootste inspiratie – ik ken geen zangeres die zo virtuoos traploos weet te schakelen in een melodie. Evengoed in ‘Moody’s Mood For Love’, maar dan begeleid door een reggaeritme. De dialoogvorm van het nummer, waarvoor traditioneel de hulp van een derde ingeroepen wordt, neemt ze geheel voor haar rekening. Wat een gedecideerde vrolijkheid.

vrijdag 22 juli 2011

Signalement

Meer dan gemiddeld, zoals dat heet, was mijn belangstelling voor de verzamelbundel Beste buren. Daarin berichten ervaringsdeskundigen uit België over Nederland, en dito Nederlanders over België. De korte inleiding gaat zo van acquit: ‘We spreken dezelfde taal en we kopen kleding, boeken en shampoo in dezelfde winkelketens.’ Het eerste deel van de nevenschikking lijkt me onjuist. Inzake het tweede ervaar ik dat INNO en Bijenkorf, FNAC en Selexyz niet in beide landen zijn te bezoeken. Wel trachtte de Colruyt vergeefs de Bioplanet in Nederland te introduceren en opende Albert Heijn een filiaal in Brasschaat, met een aanbod voor de daar samengetroepte Hollanders en niet voor autochtonen. Het type lezer dat ik ben slaat dan in dezelfde inleiding het enige genoemde paginanummer erop na – dat niet blijkt te kloppen. Welk idee draagt de inleiding eigenlijk uit? Er worden ‘evoluties’ waargenomen: eerst zou Nederland gidsland zijn geweest, daarna zou België zijn geëmancipeerd. Dit is een notoir verhaal. De premisse is het failliet van de multiculturele samenleving. Alleen is dat geen feit, maar het door onze kennisvergaring sijpelen van een consensus vanaf het begin van de eenentwintigste eeuw. Inmiddels werd die consensus door Sarkozy, Cameron en Merkel geratificeerd en krijgt ze nu niet erg rechtvaardige alternatieven. Immigratie raakt halfslachtig, terwijl ze voor het behoud van de West-Europese levensstandaard onmisbaar is. Beneden de rivieren worden irreële taalvoorschriften bedacht die ondanks hun nationalistische intenties meer draagvlak krijgen. ‘Nederland en Vlaanderen zijn weer naar elkaar toe aan het groeien’, concludeert de bundel vooraf. Ook dit is veeleer een geloof, wellicht te verklaren uit de missie van de opdrachtgever van de bundel, en uit de context waarin deze opereert. Onlangs was er tussen de landen bonje over het inunderen van de Hedwigepolder, in verband met het uitdiepen van de Westerschelde dat gevolgen heeft voor de Antwerpse haven. Deze belangenstrijd geeft een meer waarheidsgetrouwe indruk van de verhoudingen, waarbij gedogen (een term die verankerd is aan het Nederlandse drugsbeleid?) het hoogst haalbare lijkt. Daarvoor geeft de bundel zelf overigens bewijs, doordat meermaals de rare onmogelijkheid wordt aangestipt om als laaglandse immigrant te stemmen waar je woont en belasting betaalt indien je de nationaliteit niet hebt. Overigens zit hier ook de Europese Unie ingewikkeld te wezen: het met lappen tekst gepaard gaande statuut van de ‘grensarbeider’ laat onverlet dat men zich in de buurlanden apart moet verzekeren (over pensioenen durf ik niet eens te spreken). Ook door ogenschijnlijk genuanceerder een kloof tussen de twee landen te signaleren, doemen er kansen voor griezelige gemene delers, die in de recente literatuurgeschiedenis enormiteiten opgeleverd hebben als ‘de Belgen zijn beter’. Ik heb me bij het doornemen van Beste buren menigmaal in de ogen gewreven dat een keur uit de artistieke wereld doodleuk voorbijgaat aan het basale onderscheid van taal. Omdat het vooraf werd uitgeschakeld? Op dat negeren is een spreekwoordelijke uitzondering, Joke van Leeuwen in misschien wel de meest adequate bijdrage aan het geheel – die twee jaar geleden reeds werd gepubliceerd. Het eveneens bestaande stuk van Charlotte Mutsaers maakte terzijde duidelijk dat een eigen stijl in deze verzameling vervreemdend werkt. In meer opzichten domineren de essenties. Ja, Willem van Zadelhoff rakelt het taalfacet op, maar schijnbaar om nominaties die hij wel en niet misliep op te voeren. Dit is extra treurig door de presentatie van de auteurs, niet op grond van wat ze hebben gedaan maar volgens het ingeburgerde hyperventilatieschema van welke prijzen ze gewonnen hebben. In dit geval dus een herhaling, die wellicht de grondslag van dit boek is. Ondanks het veelbelovende item van de ‘stedenbouwkundige principes’ op de achterflap van Beste buren schrijft op Benno Barnard na niemand over de verschillende ruimtelijke indelingen. Daaraan valt toch zoiets als de hoogte van de plafonds te relateren. Minstens een halve meter verschil zal geen weerslag hebben op karakters?! Absoluut in verband met de publieke ruimte staat het fietsbeleid, dat opnieuw alleen Joke van Leeuwen aanraakt. Het dreigt nochtans een hoogtepunt te krijgen doordat in België nieuwe wetten en verkeersborden gaan komen waarna het gepermitteerd is om voor een rood stoplicht rechtsaf te slaan. Wel lezen we tig keer het cliché van de Nederlandse pindakaas in de kofferbak, van de auto dus, naar Frankrijk Vakantieland, maar over specifieke etensbereidingen geen woord. Noch over de wijze waarop de bakker zijn brood verpakt. Sinds ik in België woon choqueert het me pas echt dat er aan gene zijde plastic zakken aan te pas komen die worden afgesloten met een plakkertje uit een soort niettang, dat slechts valt open te krijgen door verruïnering van de zak en dus de versheid principieel aantast. Dit is naar ik vrees het ‘narcisme van de kleine verschillen’ waar de bundel zich tegen afzet. Mis ik dus de gave van het kosmopolitisme? Ooit vermeldde dit blog mijn ontdekking, aan de andere kant van de wereld, ‘een Europeaan’ te zijn. Later zat ik heel wat dichterbij, op een terras in Zundert, toen een club van bejaarden binnen pedaleerde voor de classic koffie met warme appeltaart. Na het eerste woord door hen stelde ik vast: uit deze streek ben ik afkomstig. Wat Marc Reugebrink in de bundel ‘geboortelijkheid’ noemt. In Breda zelf waan ik me na al die jaren een toerist, tot er dialect opklinkt (dat ik helaas niet kan spreken). Doordat ze niet in mijn paspoort staan, zijn mijn kinderen nog even exclusief Belgisch. Het zal mij benieuwen welke van de twee nationaliteiten ze op hun achttiende zullen kiezen. Nu ja, mochten ze Hollander willen worden, dan zou me dat verbazen. Of niet: het zou een statement zijn. Tot slot nog even erkennen dat Beste buren me onbedaarlijk aan het lachen heeft gebracht met de afbreking ‘Fah-rrad’. En het is niet de maniakale landsmoralist maar de schoolmeester in mij die er voorts op wijst dat dit boek typografisch een cappuccino met cacao is. Kennelijk is het verschil tussen insprong en tab irrelevant, en kun je in een betoog net zo makkelijk witregels invoegen als verwijderen. Naschrift Dvd's van Nijntje laten de taalkeuze uit 'Nederlands' of 'Vlaams'.

zondag 17 juli 2011

Uit de nachtwakersstaat (test)


Dit is een onsamenhangend gezicht 
Dit is een samenhangend gezicht 
Dit is geen gezicht

maandag 4 juli 2011

Middelmatigheidsmilities

Het neologisme van Jeroen Mettes had ik verdrongen, maar in een recente recensie werd het, zonder tussen-s, opgeduikeld en ‘treffend’ genoemd, waarna prompt de getroffene terugmepte. Ineens dacht ik te begrijpen waarom de protesten tegen de bezuinigingen op cultuur een sof waren. ‘Middelmatigheidsmilities’ voelt hetzelfde aan als steun zoeken voor ‘de beschaving’: de al dan niet geschapen ander is onder de al dan niet ironische zelfverheffing geschoffeld. Een affiche bij die manifestatie dat hint naar een beruchte oneliner, staat hierboven. En de vele reacties op de toespraak van Ramsey Nasr leken niet zozeer door de behandeling van het object losgemaakt, als wel door de etalering van het subject. Wie het vanzelfsprekend vindt respect te krijgen voor zijn artistieke praktijk noemt degene door wie hij zich bedreigd weet geen ‘onderknuppel’. Het is wellicht gek dat ik dat suggereer. Volgens de wetten van het literaire bedrijf en de organisatiepsychologie hangt aan mij het merk ‘meedogenloze polemist’. Maar polemiek vereist een vlijmscherp mes voor één moment, geen laveloos geslinger met een goedendag. Mijn idee ontspruit dus niet uit een of ander fatsoen. Simpel moet afgewend dat artiesten vooroordelen over zichzelf bevestigen, die neerkomen op grootheidswaan. Het zou niet voor het eerst zijn dat een corrigerend bedoeld standpunt over kunst en politiek ontaardt in potten die ketels verwijten. Der kunstenaars superioriteit is bovendien op geen empirie gestoeld, en zou beter kunnen worden vervangen door het, naar ik vrees oprechte, besef dat ‘het volk’ hem niet nodig heeft, laat staan interessant vindt. Waaruit bestaan die vooroordelen verder? De kunstwereld zou er eentje zijn waar ons ons kent. In mijn branche is dat niet waar, maar ook niet helemaal niet waar. De lijnen kunnen soms wel erg kort zijn en om buitentekstuele redenen krijgen boeken geen gelijke kansen. En aangezien hun makers ongevraagd bloot staan aan interessanterige ‘feiten’ van derden, is het misschien beter te stellen dat ons ergens ons kent. Economisch regeert de redelijkheid evenmin. Menig onrendabele auteur weigert een bijbaantje en een substantieel aantal boeken blijft buiten de verkoop omdat juist genoemde derden er gratis aanspraak op maken. Men zou de gelaakte ander ook kunnen gebruiken om de hand in eigen boezem te steken en wat realiteit toe te laten. De dreigende decimering van literaire tijdschriften, die mij zeer aan hart zou gaan, ook omdat juist democratisch het getal geen absoluut criterium kan zijn, hoeft dan niet te worden omgeven door mythomane reflexen. Net als in de grotemensenwereld wordt de expertise er vooral geoutsourced aan een netwerk, en de core business van de tekstredactie is niet uitputtend. Het klopt dat er dingen in verschijnen die niet meer in boekvorm worden uitgebracht, maar wiens verdienste is dat? Wel valt het te snappen dat de overheidstoorn zich precies op deze institutie richt; ze is de laatste waar nog enigszins een gemeenschapsgevoel heerst, een gatekeeperschap optreedt en dus niet iedereen (‘elke halve zool’, tikte ik bijna) schrijver is. Comfortabel is belangeloosheid, het geloof dat je je ‘zuiver’ om de tekst kunt bekreunen en deze daarmee recht doet want ‘met dat gedoe eromheen houd ik mij niet bezig’ et cetera. Dit is de realiteit niet meer! Ik herinner me, in 1998, Literatuur en moderniteit door Ruiter en Smulders besproken te hebben, en daarbij vinnig te zijn: waar bleef die literatuur nou en waarom al de schetsen van het mettertijd cynischer wordende gedoe daaromheen? Zover was ik toen dus niet, te erkennen dat het zover was. Maar het in het licht van de actualiteit meest symptomatische dat Ruiter en Smulders beschreven was toen al oud. Het betreft de bondige reactie van Henk Spaan op een vernietigende esthetische kritiek van Jeroen Brouwers: ‘Gesubsidieerde fluim.’ Is er veel veranderd? Ik denk het niet. Hooguit is het tenentrekkend getuige te moeten zijn van de afwikkeling van het verhaal. Geldt dat trouwens evengoed voor het door advocaten gesloopte DSK-kamermeisje in New York, inzake het subsidiewezen leek het een dieptepunt dat de voorzitster van de Raad van Cultuur aftrad. Natuurlijk bedankt de staatssecretaris haar dan uit de grond van zijn hart voor bewezen diensten en respecteert hij haar keuze – heette dat ooit niet repressieve tolerantie? De stap terug past in zijn ideale scenario. Het was getorpedeerd indien dat terugtreden op een principiëler moment was gekomen. Nu heeft het iets van een verongelijkt kind dat haar zin niet krijgt. Was de wens de vader van de gedachte, of is er reële hoop gekoesterd, door old boys van VVD of CDA, iets aan de plannen van het kabinet te kunnen veranderen? Waarschijnlijk ligt het aan de verstrengeling van cultuur en media dat de protesten tegen het voorgenomen beleid onevenredig veel aandacht hebben gekregen. Minder vertekend kun je zeggen dat de politiek uitvoert waarvoor is gekozen. Voor de sloop in de cultuursector, die met meerderheid van stemmen is aangenomen, had geen enkele partij naast een obligaat protest enig alternatief. Door de angst voor ‘ideologisch’ te worden versleten ontbreekt het aan een verschiet. In Mettes’ neologisme pretendeerde het achtervoegsel ‘militie’ het tegenovergestelde, door letterlijk een avant-garde te willen zijn. En voor zover de hand niet in eigen boezem gaat, zou boven oncreatieve zelfingenomenheid beheersing te prefereren zijn. Door tegenstrijdigheden aan te wijzen in de nieuwe subsidiepolitiek, originelen te schetsen van ‘populistische’ voorkeuren (liefst zonder de ander onwetend te noemen), oorzaken van de weerzin op te sporen… Jezus, ik kan een praktijk beginnen als pater! Of dat een trend kan worden is mij duister, maar zeker is dat de protesten tegen het kunstbeleid averechts uitpakten. Wel kwam Jezus het graf uit, terwijl men het nu voor zichzelf gegraven heeft. Overigens snap en ervaar ik wel degelijk dat er kwaliteitsverschillen zijn. Innemend aan Mettes vond ik dat hij, ook wanneer hij niet getergd werd door mensen die hij met zijn neologisme stigmatiseerde, bij al zijn inzichten ook de plank mis kon slaan, maar daar gaande de commentaren verantwoordelijkheid voor opnam, eveneens bij de middelmatigheidsmilitiesposting.