Toen hij daarna zijn plannen op de televisie ontvouwde, wist theatermaker Erik Vos zich gekwetst door diens arrogantie. ‘Laat deze staatssecretaris van Cultuur Sophocles’ toneelstuk Antigone er maar eens op nalezen, of een voorstelling daarvan proberen bij te wonen.’ Had Vos zijn slotwoorden evengoed tot Schauvliege kunnen richten, de teneur was helder: hoge kunst verdraagt geen barbaren. Maar mogelijk is deze evenmin gediend bij mensen die termen als ‘diepgang’ en ‘zinnelijk genot’ uitstoten, en berust kennis van het veld veiliger bij ambtenaren.
Andersom valt op dat de maatschappij zich incompetent verklaart die kunst te begrijpen, en ermee gemoeide subsidies veroordeelt. Ze worden niet ervaren als ontwerpen voor bruggen waarover burgers en kunstenaars elkaar kunnen ontmoeten, maar als explosieven voor intellectuelen annex academici die op een eiland soortgenoten willen treffen. Even vicieus heten argumenten pro hun unieke kunstenaarschap die, en op dit aambeeld hamert Geert Wilders’ PVV, slechts toetsing binnen de eigen kring velen, conform de reclame Wij van WC eend adviseren WC eend. Bovendien vertrekken ze bij dit hovaardige complot tegen het volk vanuit een illusie als ‘kwaliteit’. Lollig dat die geloofskwestiebevinding een wetenschappelijk fundament heeft (Bourdieu, bepaalde typen postmodernisme).
Minder lollig dunkt me niet-aflatende kritiek op subsidiebeleid via het internet. In theorie is dat de juiste plek omdat iedereen daar zich kan uitspreken, ware het niet dat er vooral collateral damage aangericht wordt. Het bulkt er van de zogenaamd compromitterende feiten over tot achter de komma onthulde wereldvreemde linkse zakkenvullerij, inclusief namen van ongetalenteerd geachte gesubsidieerde kunstenaars ofwel van vermeend corrupte commissieleden. Zelden geeft het onderbouwde betogen of exploten van, ja, kennis. Van politici kun je nog volhouden dat ze als publieke figuren slachtpartijen mogen slikken, van privé-personen niet. Volgens mij volstaan beroepsprocedures om te protesteren – wie de openbaarheid misbruikt, mag uitgesloten worden van subsidies.
Dit laat onverlet dat het complottheoretische gamma van ‘belangenverstrengeling’ tot en met ‘nepotisme’ glinstert; het Nederlandse taalgebied is klein en de incrowd te Vlaanderen neigt naar het claustrofobische (en kan zowel terecht bij het letterenfonds als de minister). Eigenlijk zouden functionarissen computers moeten laten combineren uit een poule van specialisten, voor wie een burgerplicht geldt in voortdurende roulatie. Zij vormen teams met uiteenlopende achtergronden en leeftijden. Eén wetenschapper, een vertaler, één auteur die al subsidies heeft gehad, enz. Louter recensenten zouden niet voor de functie in aanmerking hoeven te komen, omdat zij in een literaire klimaat dat van representaties en overaanbod aaneenhangt al hun stem laten horen. Bij dit alles kan de wederzijdse onwetendheid van Nederland en Vlaanderen worden benut door uitruil, om bij gelijke competentie een bevooroordeeldheidspercentage te verlagen.
Ondanks discutabele trekken van het internet als medium is het leerzaam kennis te nemen van reacties op stukken die een zeker kosmopolitisme bepleiten. Ik herinner me een kunstenares die verklaarde de dag na de geboorte van haar kind met het hele gezin trots alweer het vliegtuig naar New York te hebben genomen. Mijn triestheid vervloeide in verbazing over de comments. Ze wasemden afkeer: belastinggeld gaat op aan toestanden waaraan binnen de landsgrenzen amper lol wordt beleefd – en de betalers zijn slachtoffer. Wel hebben zij kennelijk alle tijd om luiwammesen van repliek te dienen. In België gloort dit sfeertje steeds scherper na elke kanttekening bij het separatisme van Bart De Wever. Het betoog van dienst ontvangt niet alleen een vloed aan verontwaardigd commentaar en blijkbaar bedreigingen, het zou ook accentueren dat Vlamingen altijd het onderspit delven.
Toch snap ik die reflex: amper bekomen van rooms-katholieke bemoeizucht wordt de massa nu gezalfd door seculiere paters. Deze keer is alles ‘oubollig’ en ‘eng’ in vergelijking met hun ‘open vizier’. Dit steekt helemaal indien een fils à papa of een kabinetsveteraan de nog te bekeren provincialen uitnodigt in hun comfortabele tempel, die immers volledig wordt bekostigd door hen.
Dat de zich slachtoffer wanende aanklagers economisch in een gunstige orde vertoeven, zeker in verhouding tot ‘de kunstenaar’, hoeft niet gezegd. Ze beleven het anders. En ook daarvoor valt begrip op te brengen: zoals er een benepen aantal, gedragsverwante Bekende Laaglanders is in televisieprogramma’s, zo regeert het Matteüseffect in de kritiek-, opinie- en voordrachtsbranche. Dat er onderwijl algemene desinteresse heerst voor heel wat kunstvormen, is wel degelijk iets om zich zorgen over te maken, temeer daar dit niet per definitie aan ‘de massa’ ligt. Het schijnt tot sommigen maar niet door te dringen dat het algemene misprijzen voor hun daden niet wijst op kritische prikkels die van hun kunst uitgaan.
Anderzijds is zwelgen in een flagrant gebrek aan Anklang evenmin goochem. Men zou zich juist aangespoord mogen voelen het kunstwerk scherper te positioneren. Dit moet misschien inhouden: meer elitair. Afstand tot de gemeenschap is geen probleem, wanneer het kunstwerk die afstand legitimeert in plaats van het onbegrepen genie. Maar aan bakkers vraagt niemand wat het nut is van brood bakken, dus waarom aan schrijvers wel waarom ze schrijven? Vanwege hun voorrecht, dunkt me, dingen te maken die rechtstreeks nut ontberen. En als tegenwicht voor collega-flapdrollen die bijdragen aan ‘het publieke debat’ door op opiniepagina, radio of televisie of – laat ik mezelf niet wegvegen – op een blog zelfs over de prijs van het brood meningen te plengen.
Het zou van realiteitsbesef getuigen indien auteurs zich niet zozeer defensief als wel bescheiden opstellen. De wereld draait heus door zonder hen. Dat nare zinnetje moet, met respect voor hun families, neergeschreven tegen mythes van ‘beschaving’ en ‘verdieping’ dat auteurs visionairs zijn met bovengemiddeld empathisch vermogen.