zondag 26 september 2010

Bestaande ficties (2)

Het verdichte Dorp aan de rivier lijkt zo’n speelbal van het lot, dat de kastelein herberg De Koffiekan omdoopt tot café Moira. Er heerst meer een Gemeinschaft dan een Gesellschaft. Hoofdfiguur Tjerk van Taeke heeft van beide kazen gegeten. Als dokter wordt hij vanuit Friesland gekatapulteerd naar de Maasvallei – en neemt zijn wereldse kennis mee, plus een principienreiterei die als primitief of geacheveerd kan worden opgevat. Het eerste zit tot in zijn fysiek ingebakken, hij lijkt een oermens. Zijn bovennormale krachten blijken vooral bij bevallingen. ‘Hij dronk een tas koffie, want drànk, enen borrel, dronk hij nooit als hij bij een vrouw kwam voor een verlossing, dat zijn dingen, die merken de mensen van hem op. Zij zeggen: laat hem maar eens lelijk doen, hij meent er niks af.’ Wel heeft hij ’s avonds graag een goed glas bloedrode wijn bij het lezen van wereldliteratuur van Vergilius over Erasmus naar Voltaire. Bovenal rookt hij sigaren, ook tijdens die fameuze bevallingen, zonder dat de askegel eraf valt! En als de dokter zelf moet geopereerd, thuis aan een abces in zijn nieren, wenst hij geen verdoving maar drinkt hij cognac uit een eucharistisch aandoende schaal en rookt hij dus een sigaar. Hoe staat het ondertussen bij de autochtonen? Als een molenaar de familie van zijn knecht gaat verwittigen van diens zelfmoord zit ‘het hele huishouden aan de koffie’. Bij het tragische nieuws neemt vader een hap uit zijn boterham en zit moeder ‘met een komke koffie in de geheven hand’. Andere dorpelingen weten dan weer dat koffiezetten een ‘een pleizierig en gezellig ogenblik’ verwekt, ‘die geur doet goed en kalmeert de zenuwen’. Voordat de indruk ontstaat dat de dokter zo’n geweldenaar is dat hij boven de partijen staat, moet opgemerkt dat hij zijn lieve vrouw ziet sterven aan een ongeneeslijke ziekte. Als ‘verstokte vrijdenker’ begraaft hij haar lijk in de tuin en gaat de kunstmatig verzwaarde kist naar het plaatselijke kerkhof. Na haar dood houdt hij zijn oudste zoon per brief voor: ‘Gij hebt het voorrecht op een klein dorp geboren te zijn, gij zult eens zien, hoe ge later daar altijd meer aan zult gaan hechten, vergeet het ouderlijke huis niet, denk veel aan uw overleden moeder, en word een màn’. Het frappeert overigens dat in het hele dorp geen meneer pastoor opduikt; er is wel een horde nonnetjes die voor van alles en nog wat bidt zonder dat daar in café Moira dankbaar op geklonken wordt. Door de bank was het kennisnemen van dit boek (en het herlezen van Kinderen van ons volk, waarin de pure agrariërs ‘de dampende koffie uit hun gebloemde kommen’ nemen en meneer pastoor Vogels een ‘tas koffie met kleine slurpslokjes’) een ervaring die me zeer veel minder nostalgisch stemde dan de essays en kritieken van Ter Braak. Doordat het nog altijd heikele item plot een bijzondere rol in Dorp aan de rivier speelde? Bepalender dunkt mij het taalgebruik. Wat een zogeheten geloofwaardig personage behelst, is mij altijd een raadsel geweest, maar de zinnen die Coolen zijn figuren laat slaken hebben iets authentieks. Tegelijk is dat een belachelijk oordeel omdat ik slechts een vage voorstelling heb van het dialect in kwestie. Toch vertelt precies dat zintuig me dat iemand als Robert Anker in gemraad slasser d.d.t. kunstmatige dorpstaal hanteert: ‘Wij doen het met een verken glijmt de boer’. Dat moet bewust door het realisme heen willen gaan, in de kern van het stereotype als het ware. In overige taaluitingen die in deze bundel als dorps worden gepresenteerd valt ook veel diversiteit te ontdekken: Achterhoeks, Limburgs, Gronings, Brabants… Die taal, wil ik beweren, is uitgesproken gewelddadig omdat zij zelf geweld aangedaan is. Ik zie althans de raakvlakken, de wonden (of de ook gebruikte slang, om een multiculturalisme mee op te roepen, ongeloofwaardig hip is, kan ik niet beoordelen omdat dit zich naast mijn talig reservoir annex universum beweegt). De wereld die Anker schetst brengt dat geweld rechtstreeks in de nabijheid van seksualiteit, waardoor het een politiek principe wordt. Het is een open vraag of lezers dat intentioneel niet of wel willen kennen. Kwakzalf of antidotum? En wat is precies de ziekte? Met de blik op de vraagzijde zal die het failliet van het Grote Verhaal heten, zij het dat alleen al ‘socialisme’ bij de een volstrekt in tegenspraak is met wat de ander eruit opmaakt. Vanuit de aanbodzijde lijkt populisme de constante factor. Dan wemelen, aangezien ten tijde van gemraad slasser d.d.t. nog geen zoeklicht was gegaan over hoger opgeleide middenklassers met ietsepietsjes te veel geld, in Ankers kader de geest en het discours van Wilders, wiens strapatsen het elitarisme in het essay van Palmen ook zullen hebben aangescherpt. Had zij daarbij, zoals Ter Braak constant deed, de eigen positie in overweging genomen? Het gekke vind ik dat uitgerekend bij Coolen, wiens taal veeleer verzoenend mag heten, de radicaliteit het grootst lijkt. Van Dorp aan de rivier werd ook een film gemaakt, door Fons Rademakers, naar een scenario van Hugo Claus. Daarin draagt Lou Geels al de kleren van Bromsnor, al heet hij nog ‘Lou de Marechaussee’ (die bijna op het hoofd kakt van Cis den Dove, als die zich verstopt heeft na betrapt te zijn bij het stropen). De held Tjerk van Taeke doet inclusief wedervaren trouwens denken aan Max Havelaar, eveneens door Rademakers verfilmd, maar praat heel wat minder. Omdat hij een Fries is?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten