Zeker nu ten langen leste wetenschappelijk is bewezen dat muziek je een beter mens maakt, wordt de opinie dat deze discipline de hoogste der kunsten is helemaal mainstream. Ik onderschrijf haar dan ook van harte. Wel kost het moeite die opvatting te blijven huldigen als ik, om precies te zijn elke avond, ons taalkundig genie S. bezig zie met Het rode kippetje.
Hoewel ze niet kan lezen, draagt ze er, het boek op schoot, bijkans in trance stukken uit voor. Ook lispelt ze zinnetjes als ze aan het spelen is. Ik was werkelijk geneigd om de auteur een dankbrief te schrijven en te signaleren wat een opzienbarend geluk hij teweeg had gebracht (met zijn woorden van de olifant-koper voor de schilder-krokodil: ‘Nu begrijp ik dat jouw meesterwerk mijn leven heeft verrijkt’). Maar hij bleek al gestorven en bovendien voer de twijfel door mij in hoeverre ons taalkundig genie werd gestuurd.
Eerst dacht ik dat het bijbehorende plaatje die taal losweekte, waar ze wel amper iets van zou begrijpen. Als de woorden haar even in de steek lieten, begon ze echter met haar armen te zwaaien. Normaal doet ze dat als ze iets te warms eet, hier leek beweging de spraak te maken. Volgens de jongste theorie zou ze dan tot de rechtshandigen behoren, bij wie het motorische en het taalsysteem in één hersenhelft zitten. Daarbij dringt zich de vraag op of gesproken taal voortgekomen is uit gebarentaal.
Gecharmeerd van het idee dat er de eerste keer dat een baby zijn mond dichtknijpt en nee schudt tegen de hem voorgehouden hap een politieke identiteit ontstaat, weet ik nu eigenlijk niet goed of beweging mag worden geschaard onder ritme en zelfs in verband kan gebracht met een liedstructuur. Want S. kent met name het titelverhaal van Het rode kippetje tot in haar vezels, en dat heeft een dermate repetitieve structuur, in een vraag- en antwoordspel, dat ik het, indien dat kon, eerder tussen de cd’s dan tussen de boeken zou opbergen.
En bij de imitatiedrang die ons taalkundig genie de laatste tijd ontplooit, vooral van meisjes tussen de 4 en 24, heeft ze door haar iets oudere verwekker van het andere geslacht ook het fenomeen van het sterke verhaal en de mop in de peiling gekregen. Ze vertelt er inmiddels heel wat, in verzonnen woorden of droedels van de tong, maar met de juiste dictie, snelheid en, vlak voor de clou, pauzes. Daarna lacht ze zeer smakelijk om de door haar aangerichte eenvoudige complexiteit.
Ik besef dat dit overkomt als snoeverij van een vader, maar tracht eens bescheiden te blijven als een aankleedhebbelijkheidje van je dochter wordt overgenomen in New York en zich nu over de wereldsteden verbreidt. Anderzijds zou S. op school iemand gebeten hebben, en omdat ze ‘charmant, aimabel en vriendelijk’ is, kan het niet anders of ze is, getuige de advocatuur die zich over het geestesleven van België ontfermd heeft, een seriekannibaal. De journalistiek die bij dit spiegelvoorhouden de concurrent is, weet bovendien dat ze in haar vermeende onschuld, bijna drie jaar en wonend in een provinciestadje waar het wiel nog moet worden uitgevonden, ‘het archetype van de donkerste angst van de Vlaming’ vormt.
Maar ja, c’est le ton qui fait la musique, ook voor wie gebeten is door het nieuws. Dus laat ik het inzake het hoofdlemma in de encyclopedie van de esthetische ervaring aldus zeggen: in de kamer waar ons taalkundig genie leest, staat een cd-wisselaar voor vijf schijfjes tegelijk. Als verantwoorde ouders verdelen we daar telkens wat genres over: klassiek, jazz, pop, latin en funk. Indien de cd-wisselaar onder het lezen nu toevallig overwipt naar het laatstgenoemde genre, dan gooit ons taalkundig genie het boek opzij en gaat ze dansen.
Toch kunstdisciplines in hiërarchieën doven? Al blijft muziek voor S. de alfa en de omega, uiteindelijk zijgt ze ineen, springt op de bank en vervolgt haar verhaal.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten