Wel volgens de vroege Bart De Wever, van zijn eerste opinieperiode bij De Standaard: ‘Het is niet onze schuld dat de boeken van het progressieve schrijversgild, dat ons kennelijk uitspuwt, meestal een roemloos einde wacht bij De Slegte. Integendeel, de Vlaamse deelstaat zorgt voor een Fonds voor de Letteren waarvan de ons-kent-ons van het schrijversgild zich kan bedienen.’ Het idee is hier dat zulke auteurs een autonomie met een januskop verwierven: professionaliteit op kosten van de belastingbetaler, niveau volgens de peergroup. Ook uit menige literaire site stijgt deze visie op. Ze kent een rare kruising van frustratie (over de onbereikbaarheid van de happy few) met leedvermaak (over gebrek aan publiek succes). Ik zag haar eveneens in Gospels en psalmen:
je herkent de dichter aan zijn kwaliteitsjas en het brandgat
de schoft schiet sneller dan zijn subsidiegever
middenin een gesprek kan hij ineens gaan verzitten en een kattebel krabb’len op de rekening die jij
betaalt hij declareert
Dat Erik Jan Harmens in die bundel de naam van een ouderwetse wereldverbeteraar tot driemaal toe verkeerd spelt, zal opzet zijn. Want zulke spot ontspringt uit het gelijk van de vrije markt, waarop het subsidiestelsel een correctie wil zijn die voor criticasters een cadeautje voor arrogant en wereldvreemd gemompel is.
De vrije markt bepaalt het geüpdate schrijverschap dat De Wever, door de bundeling van zijn columns waaruit ik citeerde, evengoed ingesloten heeft. Het beantwoordt de vraag: doe iets balsturigs dat elitarisme met populisme vermengt en dat zich onderscheidt van wat er bij onze concurrent voor de doelgroep gebeurt. Daarbij doet het altijd wat potsierlijke onderschrift ‘schrijver’ een (vanuit de psychologische roman of de romantische kunstenaar geprojecteerd?) dieper menselijk doorzicht en ‘creatieve oplossingen’ vermoeden, én garandeert het dat het betoog niet serieus genomen hoeft. De G.B.J. Hiltermannen van vandaag compenseren het statusverlies van literatuur met hun imago; een mening van zo’n merknaam is pas compleet met een fotootje. ‘Hoe het werkt’ was laatst prachtig zichtbaar in een reportage over de Muur met Geert van Istendael. Tijdens interviews met betrokkenen maakte hij, zijn vingers in close-up, potloodnotities.
Zo valt er misschien nog iets te verhelderen aan het raadsel van de actualiteitswaarde. Door het charisma kan iets dan wel gedateerd worden verklaard, de aura moet die performatief conserveren. Voorbeeld: het wegzakken van de historische moord op Van Gogh vijf jaar na dato. Terwijl de politiek kan ‘zwichten voor de publieke opinie’, worden merknamen hooguit seculiere paters. Voor zover ‘het maatschappelijk debat’ bestaat, hebben zij er niets mee te maken. Opinisten die invitaties voor beleidsaanpassingen verwachten: het villakind dat niet begrijpt dat het van Sinterklaas geen zusje krijgt.
Kunst blijft een geloof, maar ook de hernieuwde interesse voor zingevingsvraagstukken laat het brood niet in het lichaam van Christus veranderen. Geëngageerde fictionele teksten, waar de spreekwoordelijke vis niet in verpakt wordt, zijn bij verschijning even doofstom. Door hun complexiteit is hun boodschap niet in de vereiste 750 woorden te proppen. Een uitgebreidere versie, in het onontkoombare interview, duwt de persoon van de auteur dan weer voor zijn tekst.
Deze ruwe bewegingen grijpen plaats tegen de achtergrond van een survival of the fittest in de uitgeverswereld. Met de literaire agent als outsourcekracht gaat aanwas gepaard met kaalslag in de oudere, minder marktconforme regionen. Het spectrum aan posities overziend kan er een natuurlijke censuur optreden. Daar is geen sprake van, stelde een opiniepaginacoördinator. Hij achtte het ‘intellectueel oneerlijk om te gewagen van een Berufsverbot. Ik ben er maar weinig tegengekomen met intellectuele kracht, stilistische brille, en doorzettingsvermogen die hun stukken niet kwijtraakten – ook in de traditionele media niet’.
Die pertinentie stond op een site die de op het publieksformat geschoeide literaire kritiek wil doorbreken. Het zal uit zijn functie voortkomen dat de coördinator dit platform ‘het belangrijkste project van het Vlaams-Nederlandse literatuurbeleid van de laatste vijf jaar’ noemde, zonder er meteen voor gewonnen te zijn: commentaar op krantenpraktijken wordt snel ‘gratuit’ en ressorteert dan onder naïef cultuurpessimisme. Bovenal leek hem, naar de logica van de vrije markt, het aantal hits op de site de graadmeter voor het succes.
Toch ontwaarde hij veranderingen in printmedia. Volgens hem zijn ‘beschouwers’ vervangen door ‘gidsen’. De laatste aanduiding lijkt rooskleurig. Een gids leidt in Parijs belangstellenden langs vele plaatsen. In printmedia gaat de tour echter exclusief naar Euro Disney. Uitgeverijen investeren tussen hun talloze producten in enkele dingen waarvan de kans op succes zonder return het grootst is. Media zijn dan niet alleen voor de advertenties hun verlengstuk; bij de vijf van de honderd auteurs die simultaan aandacht krijgen worden de ‘literair journalisten’, om de beeldspraak op te pakken, fellowtravellers.
Zelf zou ik trouwens evenmin vrolijk geweest zijn indien slechts het Louvre werd aangedaan. Mocht dat ooit zijn gebeurd, dan valt toe te juichen dat dat voorrecht opgeheven is. In de grote boze wereld was het al idioot genoeg dat deze vanuit Arabië gesponsorde instelling protest aantekende tegen de nieuwe buur McDonald’s. Eerder was ze overstuur geraakt van nog zo’n barbaar, wiens vestigingsplan een petitie wist te ontlokken en die op verzoek ruimhartig catalogi en dergelijke neerlegde in de gewraakte vestiging die er immers toch kwam. Maar ten slotte werd deze Starbucks ietsje minder barbaars bevonden.