maandag 11 januari 2021

Groene cafeïnemannen

 

 

Mag het ophouden – het zich beroepen op een stem van iemand die er niet om vraagt? Zou het ook mogelijk zijn iets te doen of te vinden zonder extern beginsel, van marktonderzoek tot en met moral support?

Volgens mij zijn politici ermee begonnen. Ik kan me niet anders heugen dan dat er een fenomeen ten tonele werd gevoerd dat ‘de gewone man’ heette of, zoals Ivan Heylen zong, ‘de werkmens’. Maar terwijl deze persoon niet echt een interessante of minstens een te beschaven bron bleek, inspireert hij inmiddels als geen ander omdat hij zegt waar het op staat. Nou ja, in elk geval inspireert hij officieel.

Hij, ja, want tot nader genderneutraal order dit zijn mannen.

Van Dale leert me dat het Noord-Nederlands voor de voornaam van deze figuur erg vaak unisono is geweest: ‘Jan de loodgieter’, ’Jan met de pet’, ‘Jan Boezeroen’, ‘Jan Modaal’, ‘Jan Patat’, ‘Jan Publiek’, ‘Jan Rap en zijn maat’. In die zin deed Wilders aan innovatie toen hij met het personage ‘Henk’ op de proppen kwam – van Ingrid die zijn liefde voor Anja in de schaduw stelde.

Hoe gaat deze figuur door het leven in Vlaanderen? Als Piet, Jos, Sjarel? Deze drie schieten me mede te binnen omdat ze koosnaampjes zijn voor het mannelijk geslachtsdeel, dat in Noord-Nederland ook ‘Jan’ heet (en in Duitsland ‘Johannes’, niet te verwarren met Otto). Want uiteindelijk ervaar ik al die benamingen als verkapte scheldwoorden, samengevat onder de diplomatieke uitdrukking ‘Jan-met-de-korte-achternaam’, explicieter aangeduid als de ambachtsman Lul de Behanger.

Uit Marc De Costers Woordenboek van eufemismen en politiek correct taalgebruik (2001) blijkt dat dit onderbuikhoofdstuk een vracht aliassen herbergt: Zebedeus, Bello, Gerrit, Frederik. Mij bekruipt het gevoel dat de sprekers van zulke liefkozingen niet direct onder de gewone mannen te vinden zijn, maar veeleer onder Vindicat-prominenten en Reuzegommers.

Hetzelfde woordenboek openbaart dat dit hoofdstuk een Engelse pendant kent: Big Steve, Cecil, Charlie, Fritz, Giorgio, General Custer, Harry, Jack, Jean-Claude, John Thomas, Mickey, Tommy, Willy. De wereldberoemdste doorsneeburger ‘Joe Sixpack’ verwekt dus minder dubbelzinnigheid. Maar hij was evengoed een schepping, van Sarah Palin uit de tijd dat ze kandideerde voor het vicepresidentschap van Amerika. Haar superieur John McCain sprak liever van ‘Joe the Plumber’ en verwees daarmee naar een empirische persoon, een vrije jongen die zijn handen durfde te laten wapperen.

Raar of voorspelbaar dat dit soort stereotypen voortleeft?

Nog een anonimiserende manier om zich te verzekeren van spreekrecht namens een ongekende meerderheid biedt taal in, wederom, ‘de man’ gecombineerd met een locatie. Die kan gaan van ‘op de werkvloer’ tot in de straat’ (the guy next door). Onlangs voegde Lodewijk Asscher daar een spectaculaire plek aan toe, waar ik nochtans niemand over heb zien oreren.

Misschien was de PvdA-voorman door de toeslagenaffaire wat gespannen, toen hem de toch wat bizarre aanduiding de man in de fietsenstalling ontglipte. Ze is minstens apart. Bedoelde Asscher een kantoormedewerker bij de koffieautomaat, die in precoronatijden het hart op de tong had? Of iemand met ecologische aspiraties die de auto aan de kant heeft gezet en de trein pakt in combinatie met de barmhartig niet aan het bureau geparkeerde vouwfiets, over wie Japke-d.Bouma meer kennis heeft?

Hoewel Asscher hem wilde positioneren tegenover ‘de Haagse werkelijkheid’ en dus out of the box wilde denken, lijkt me ‘de man in de fietsenstalling’ een engerd, die ter plekke collega’s opwacht om dingen uit te proberen waar ik geen woorden voor wil zoeken. Want laten we elkaar geen Liesbeth noemen, of geen Mietje: bepaalde grensoverschrijdende experimenten horen nergens thuis, op de kap van wie ook voltrokken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten