vrijdag 5 april 2013

Het gebloemde schortje


Leefde Frans Kellendonk nog maar! Een sloganeske, gratuite wens die mij nochtans vaker in bezit neemt. Maar ik zie patentschisma’s en verslindende hilariteit al aankomen indien de auteur, die toen de dood hem bij zijn lurven greep de zaak-Duinmeijer aan het onderzoeken was, de samenleving van nu met zichzelf zou confronteren. Toch wordt hij bij alle gezangen van juf Hosanna over de Nederlandse literatuur node gemist.
Ditmaal was de aanleiding voor mijn verlangen Vader van God van Martin Michael Driessen. Eindelijk kon ik die roman tot mij nemen. Ik wilde dat vanwege berichten over de thematiek, een innemend interview met de auteur, maar ook, voor zover ik de penose in mij kan inschatten, om de juichende reacties te toetsen uit zowel Nederland als België. Amusant boek inderdaad, buitengewoon vaardig gestileerd, met kennis en eruditie, schitterend onderwerp – en tot op de laatste seconde ironisch.
Is er na Kellendonk een of ander taboe op ernst ingetreden? Opgave van mij, meligmaker, zonder twijfel behept met het virus van de Hollandse lulligheid. Zou ironie een handje helpen bij het wegpoetsen van etnie? Dat men er voor alles de ingebakken moralist mee tracht kwijt te spelen? De laatste tijd beseft het taalkundig genie dat ze onderdeel is van een familie, waarin ieder een mama en papa, opa en oma heeft (gehad). Ook stelt ze zich om de haverklap voor met een handdruk, een ‘aangenaam’ en het uitspreken van haar hele naam. De gourmande treedt in haar voetspoor door te verklaren wie ‘ikke bent’, en spreekt het allemaal nog niet perfect uit – maar goed genoeg om mij in te wrijven dat beiden mijn achternaam dragen, met alle reflexen van dien.
Mogelijk is me iets ontgaan, maar ik raak niet verontrust door Vader van God, waar slapstick zich doorlopend uit de groteske inborst lijkt los te willen worstelen. Daarom beviel me de armetierige seksscène tussen God en de prostituee Rachab heel goed, en komt ze allerminst in aanmerking voor een longlist op dat vlak. Er strijden dan even twee christelijke uitersten tegen elkaar, mededogen en leedvermaak.
Onbedaarlijk weet Driessen te vertellen met de formule ‘Dit is wat er gebeurde:’. Ik stel me voor dat dit in vertaling zo’n boek is waarom juf Hosanna met reden van een internationale bestseller zou spreken.
Het relatief hoge leestempo hangt behalve van de vaardigheid van Driessen af van de zich bij mij opdringende kwestie: wanneer begint hij nou? Wanneer geeft hij gevolg aan de eenmalige interpunctie in zijn formule: ‘Dit is, wat er gebeurde:’(p. 41)?
Het is lastig de vinger te leggen op wat mij, zoals dat in België zo fraai heet, op mijn honger laat zitten. Laatst zag ik de film La Luna uit 1979. Daarin balanceert Roberto Benigni als gordijnophanger onweerstaanbaar lollig op een trapje. Een cameo, dacht ik, tot het besef daagde dat dit een van zijn allereerste films was. Toch prettig dat de clownacteur het uiteindelijk gedurfd heeft als regisseur zijn punt te maken.
Waar aan kunst ethiek en esthetiek verklonken zijn geraakt doordat, uitzonderingen niet te na gesproken, voorlopigheid, voorbehoud en onbeslistheid er aangenaam geuren, heeft ironie speciale geloofsbrieven. Kan in Nederland cultuurkritiek nooit iets anders zijn dan een afgeleide van satire? Ik meen dat dit tot heden een punt van discussie blijft, waarbij Gerard Reve de stamvader is van een ironie die alles vrij lijkt te willen laten. Diens zware meningsverschil met Mulisch rakelde Eep Francken kortelings in de bundel Strijd! op, met als conclusie dat de afstand door overdrijving en stijl zo groot is dat men gewraakte passages nooit serieus kan nemen. De kwestie is dan wat er overblijft.
Op zichzelf breekt Driessen mogelijkheden open, door (volgens het interview vanwege een voorval in eigen leven) de schijnwerpers te richten op Jozef, het wat onderbelichte personage dat in de Bijbel onder Hoger geweld de berustende ambachtsman mag uithangen. Nadat hij zijn intro bij wijze van kadervertelling langs het personage God heeft laten gaan om dan het relaas van Jezus en Jozef te doen, stapt Driessen terug. Een niveau hoger, om met God de cirkel rond te maken. Het gemelijke oordeel van de protestantse krant, ‘meer slim dan spiritueel’, wordt dan even komisch is als de stoere garantie van katholieke zijde dat er geen blasfemie te bespeuren valt.
Naar mijn idee vernietigt de ironie weer alles. Dat is des te opmerkelijker omdat conform het interview de auteur juist radicaliteit nastreeft en mij een Kellendonk deed beloven, die over de opzichtige vertelcapriolen in Mystiek lichaam zei: ‘Echt het achterste van je tong laten zien kun je nooit, maar ik heb ’m in dit boek wel een flink eind uitgestoken’.
Proef desgewenst zelf Driessens slotscène met de huishoudster die ook nog Bartje heet:

(…) ‘Weet je trouwens dat dat gebloemde schortje je erg leuk staat?’
‘Meneer Adonai’, antwoordde zijn huidhoudster, ‘voor dit soort frivoliteiten ben ik te oud.’
Maar Hij niet.
‘Ik niet!’ lachte God.
Ik niet.


Beroepsdeformatie wellicht, maar technisch intrigeert de slotzin me nogal. De verteller zit oncontroleerbaar dicht op de huid van de concrete auteur. Dat gebeurt vaker, zonder dat het zeker is of het achterste van de tong zich toont of dat die tong juist wordt uitgestoken.
Misschien komt het doordat ik onlangs Panorama Mesdag heb bezocht (die van nok tot vloer de illusie van kunst overigens hoger dan hoog houdt), dat ik bij de slotzin van Vader van God moest denken aan een roman over Mesdags neef Gerrit van Houten. Zo besluit immer de epiloog van Het dikke hart van Tonnus Oosterhoff:

‘Veel feiten zijn verdraaid, verzonnen en verzwegen: de personen in deze geschiedenis hebben niet of heel anders bestaan. De ware historie en dit verhaal zijn van elkaar gescheiden door een dikke wolk leugens.
Waarom dit zo is weet ik niet.’


Niet.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten