Ooit, in De gezel, heb ik een gedicht geschreven dat zo eindigt:
Rond de waxine joeg bombast. Onder dek bevoelde hij
zijn fontanel. Parelmoer op geschubd dak. Borstelde
licht, vanwaar die nervatuur. Koud was het morgen,
beleefdheid van een nader jaar bijgehaald, of de heg
diende gesnoeid – gesnoeid in een aanwas van weten.
Die fontanelpassage is beroerd, zal gelezen of gehoord zijn. Inmiddels zijn aan mijn vaderlijk oog twee fontanellen voorbij getrokken. Ik heb geen trek die zogezegd ware werkelijkheid in enigerlei poëzie te vangen. Wel valt het besef niet te loochenen dat die fontanellen een gevoel hebben verwekt ‘waarvan ik niet wist dat ik het in me had’. Dat het nogal apart was, blijkt ook hieruit dat gewenning uitblijft omdat een volgende aanblik mij ondersteboven krijgt.
Laatst zag ik hem opnieuw, bij onze gourmande, een uitsparing in de nog schaars begroeide hoofdhuid. Het frappante is dan wat eronder aan het gebeuren is – het beweegt daar in een vast ritme. Men ziet het hart kloppen. De aanblik maakt, in elk geval mij, glashelder dat je kind leeft maar niet voor altijd.
Het Verraad van de Wereld. Simpel.
Het staat me niet bij eerder te zijn doortrokken door zo’n extreme angst. Het is ook immer denken en overleggen om de verontwaardiging gedempt te krijgen dat zo’n fontanel niet gelijk het slot erop gooit. Los van het feit dat een moeder geboortekanaaltechnisch nog minder zou lachen, zal het voorzorg wezen: een baby die leert kruipen en lopen, slaat zo frequent met zijn hoofd tegen de vloer dat een gesloten schedel louter schervenglinstering zou vertonen. Slimme meid wel, de natuur. (Ronduit magnifiek is de ontdekking dat de fontanel zich moet hebben afgesloten. Van het taalkundig genie staat me althans bij dat ze steeds verwoeder pogingen deed om te springen en maar niet van de grond kwam – tot op de gelukzalige dag van de lift off de schedel, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, potdicht was gegaan.)
De godsgruwelijk gore kinderhonger in Afrika blijft in alle opzichten ver weg, maar de al snel als ‘apocalyptisch’ bestempelde wind- en regen- en hagelhoos die gisteren een bezoek bracht aan Pukkelpop, moet behalve de aanwezigen hun ouders hebben getroffen. Vanaf het bericht dat er zes doden zouden zijn gevallen, had redelijkheid geen vat op de makers van de 60.000 festivalgangers. De verwaarloosbaarheid van de kans dat jouw kind tot de ongelukkigen behoort, zal niet als zodanig zijn ervaren.
Ook werken punten en komma’s niet echt meer, valt er een lettertje weg en zo.
Het is een raar soort ironie dat uitgerekend in een tijd van zoveel geavanceerde middelen tot communicatie de techniek zowel mee- als tegenwerkte, waardoor het karretje van de ratio definitief in de poep vastliep. Ouders die informatie van het internet wilden halen, kregen per minuut meer griezelbeelden van YouTube en dergelijke. Persconferenties die de gemoederen tot bedaren wilden brengen door met voorlopige feiten op de proppen te komen, pakten aldus averechts uit. Achterhaald! En bovenal: door de noodsituatie was er tot gsm’s, die het verlossende woord konden geven, niet of nauwelijks door te dringen.
In de absoluut niet arcadisch te noemen tijd van paard en wagen was wellicht uren later op basis van geruchten iets gaan rondzingen. De bezorgde ouder had niet eens de mogelijkheid zijn kind persoonlijk te bereiken. Niet gek dus dat geloof doorwoog in het maatschappelijk leven. En dat liedjes bezweringen konden zijn; het is slechts een kleine stap uit gospel voor de soul, maar een grote voor de secularisatie van de emoties.
Don't Mess Up A Good Thing.
Naschrift
Door het veelvoud en de prominentie van lugubere getuigenissen zou je bijna vergeten dat er ook nuchtere verslagen zijn geweest die, zonder iets af te doen aan het drama van de slachtoffers, prettig relativeren. Ook dat ressorteert onder pluriformiteit, al wordt die ervaren als taboe.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten