zondag 31 januari 2010

Raatmoment (5)

Het overlijden van J.D. Salinger had een gouden randje: bij de talloze in memoriams werd telkens dezelfde foto afgedrukt – als verlegen, schijnbaar onbedorven jongeman. Dit scheelt nogal kiekjes waarop hij met zijn even talloze allerbeste vrienden (‘Ik mocht Jaydee zeggen’), stomtoevallig de auteur van het stukje, in een andere verlegenheid zou bevriezen.
Ware er een stabiliteitspact met de ambtenarij mogelijk, die zulke efficiency niet hoeft te onderwerpen aan interne audits of andere vergeetputten die dossier heten, omdat ze middel en doel is! Maar wellicht ben ik verkneukelend bevooroordeeld als allochtoon te België die soms een instantie bezoeken moet.
Bij mijn initiële grensoverschrijding werd een voorlopige verblijfsvergunning afgegeven als er een ziekteverzekering was en er zou een ziekteverzekering komen indien er een voorlopige verblijfsvergunning was – het helpt ongeveer de taal te spreken en niet bij elk woord uitleg het geheugen te hoeven afgrazen naar de betekenis. En na een paar keer van het kastje naar de muur mocht ik gelijk naar het loket terwijl er velen wachtten wier huid minder bleek kleurde dan de mijne. Er was nog een artiest geweest en ineens was ik ook officieel Europees onderdaan.
Later wou ik een handig treinabonnement. Daartoe formulieren en een foto. Bij het afhalen geen foto maar een paspoort. Wat ik liet zien bleek een Nederlandse kaart, terwijl het pinpasje dat ik bij de volgende gelegenheid opdiepte een internationaal paspoort behelsde, ‘het staat er in vier talen op’. Maar het eerste heet Europese Unie Koninkrijk der Nederlanden PASPOORT, een internationaal ding dat op het consulaat is te verkrijgen. Het tweede noemt zich, inderdaad in vier talen, BELGIE E+ kaart, bij de gemeente te halen als ‘document ter staving van duurzaam verblijf’ – de update van het kreukgrage papiertje dat mijn verblijfsvergunning was. Thuis werd me voorts uitgelegd dat paspoort een synoniem is van identiteitskaart en dat het internationale ding reispas wordt genoemd.
(Zulke misverstanden zonder veel gentrification zijn ook lollig omdat zaken anders lopen dan gewenst. Een lach verdient sowieso de aanbeveling om je niet belangrijk te voelen dat een absurditeit precies jou treft. De natuurwet is immers: hoe groter de organisatie, hoe minder haar werknemers iets kunnen uitrichten. Wie zich dan tekortgedaan voelt mag protest aantekenen, voor de behandeling waarvan een wachtkamer het voorgeborchte is. Steevast herbergt dat een koffieautomaat. Zo’n ding staat tevens in ‘klantenservice’ genoemde ruimtes waar op de display nummers dermate traag verspringen, dat de koffie in haar vele varianten tot de tiende graad gratis wordt afgescheiden en nergens anders naar smaakt dan naar warm water – geen oppoking van toch al geënerveerde klanten door extra cafeïne, maar een poging tot vermoedelozen.)
Zeker is dat onbegrip op onregelmatige basis een intimiderend voorrecht kan zijn. Want hoe moet dat met allochtonen bij wie Nederlands niet de moedertaal is? Return to sender, om met Elvis te spreken? Of zou identiteit iets wezen wat men voor de duur van een procedure beter vergeet?
Uit levensbeschouwelijke artikelen snap ik inmiddels dat ‘ideologisch’ een eigenschap is bij mensen van ooit die de wereld indeelden vanuit een statische visie. Dat deze constatering evengoed ideologisch is blijkt hier ‘politiek’. Een residu van de val van de Muur? Eigenlijk ken ik deze quasi-onthechtheid annex autonomie al van punkerkrakers uit de vroege jaren tachtig, die er ‘hippies’ de oren mee dachten te wassen: Save the world, fuck the system.
Dus nu ik de taal ook op schrift aardig kan volgen en uit intermenselijk verkeer waardering heb ondervonden indien het reguliere Noord-Nederlandse spreekvolume wordt gedempt kan er eigenlijk weinig stuiken. Da’s in wezen jammer, omdat er iets prettig opstandigs zit in de sensatie tijd te vermorsen.
Onlangs stuurde de dienst Burgerzaken van mijn huidige woonplaats een verzoek om een geboorteakte ‘voor bestuurlijke inlichtingen’. Fabuleus hoe de techniek dan werkt: een mailtje naar het buitenland, een scan bijsluiten van mijn eh… paspoort en twee dagen later de akte, met een factuur à 12,35 euro, in de analoge bus. Mij ontroerde het de handtekening van mijn vader te zien, zijn beroep dat exact was omschreven en mijn moeder die dan zonder beroep was maar ‘uit’ wie ik geboren bleek.
Op het gemeentehuis maakte men er een kopie van en onderstreepte daarop de namen van mijn ouders. Van mij wou men hun geboortedata weten. Toen was alles in orde en stelde ik de journalistieke hoe-wat-wanneer-en-waarom-vraag (hoeveel was al bekend).
Er was de computermelding gekomen van een ‘onvolledig dossier’. Was dat al zo bij mijn aankomst, acht jaar geleden? Ja, ‘typisch Antwerpen’ om niet alle gegevens te verzamelen. ‘Meer Nederlanders klagen hier daarover.’ Hollandsachtig vroeg ik dat ik daar de rekening van mocht betalen? Jawel, maar dit lag niet aan de gemeente. Bepaald Hollands hoorde ik mijn stem schril zeggen dat men mij ook even had kunnen bellen voor de namen van mijn ouders? Nee, dat mocht alleen per document. Konden de gemeentes dat onderling dan niet (‘uit principe’, dacht ik erbij) kortsluiten? Nee, regels zijn regels en bovendien had ik bij het betreden van het land een geboorteakte moeten overleggen. Huh? Dat te weten was mijn verantwoordelijkheid.
Voor ik het wist hoorde ik me roepen dat ik er werk van ging maken. Dat het onaanvaardbaar was dat iedereen behalve de gemeente zelf de schuld kreeg van zoiets simpels dat zo kon worden opgelost. En trouwens, de geboortedata van mijn ouders had ik hier op eigen autoriteit gegeven!
‘Weet u wat, meneer? Ik maak van die getallen allemaal nulletjes! Maakt toch niets uit, want zij zijn geen Belg en hebben dus ook geen rijksregisternummer.’ Waarvan akte.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten