Stileert Tommy Wieringa kunstig of handig? In zijn roman Dit
zijn de namen (2013) mijdt hij verbuigingen van een persoonlijk
voornaamwoord waarvoor de taaltelefoon geraadpleegd zou moeten worden: ‘Het had
ze nooit aan iets ontbroken’. Maar ook wie de hun-henkwestie niet als gedateerd
beschouwt, wordt zo tegemoetgekomen. Die aandrang blijkt evengoed uit de verdoezeling
van het reflexief pronomen: ‘Langzaam vouwde de dag open achter hen.’
Op de Behaagschaal
van Nul tot Tien twijfelt mijn oordeel nog over beeldspraak als ‘De ataman was
te groot voor tunnels, hij zou erin vast komen te zitten als een kurk in een
fles’ en ‘Zijn hart sprong als een kikker rond in zijn borst’.
P.F. Thomése vluchtte op een andere manier naar voren
in Ik, J. Kessels (2018): ‘Jazeker,
het greep me bij de kladden. Of bij de strot. Of waar dat verrotte gevoel zich
ook verborgen hield.’ Een parodie op een vlottebabbelstijl, die hij decennia eerder had gelaakt, mede door te ageren tegen bemiddelaars die literatuur
samenvatten in andere woorden. Zo vertaalt het vertellerspersonage ‘wat in de
kantiaanse esthetica “het sublieme” wordt genoemd’ als ‘een overdonderend hete
donder’. Wanneer die dan opduikt in de gedaante van een oversekste gescheiden
vrouw, evalueert hij een lauw triootje: ‘Zo onvrij in zijn obsessieve
doelgerichtheid, zo eendimensionaal van de penis geacht, deze meelijwekkende
mannelijke machtsfantasieën. Alsof ik bang voor de hele vrouw was en haar
daarom wilde kleineren tot borsten en billen. Elke bladzijde getuigde van de
reductie van de vrouw tot object van obligate masculiene onderdrukkingsmechanismen.’
Raar is wel dat een parodie over
the top wil zijn, terwijl het citaat under the top blijft. Springend als een
kikker, of moet de kurk nog uit de fles komen?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten