Na een jeugd, taalstudie,
weer een stuk leven, werkzaamheid in taalbranches en een zonovergoten najaarsfietstocht
door mijn geboorteland, vogelperspectievend als aanstaand vader, ontdekte ik, amper
terug over de grens in de buurt van Hoogstraten, wat mijn taal is. We waren ons
op een terras moed aan het indrinken voor de snok naar huis, toen een groep fietsbejaarden
in fluohessen onder luid gebabbel neerstreek.
Gekwek.
Mijn vermoeide
lichaam luisterde niet en maar sprong onmiddellijk op door een toonhoogte,
ritme en gelach in de pauzemomenten. Recent berichtte ik over onbegrijpelijke uitdrukkingen van weleer als
‘Dat zei m’n vrouw ook vannacht’ en daar sloot het terrasgekwek, zonder woorden
nog voor mij, naadloos op aan.
Vacuümzuigend.
Mijn ontdekking was
simultaan dat ik mijn eigen taal nooit heb gesproken omdat ik haar niet
beheers. In mijn jeugd achtten mijn ouders het opwaartsemobiliteitshalve
verstandiger elk dialect uit te bannen, waarna mijn hulpeloze soortement Standaardnederlands
tijdens de studie aan de andere randkant van het land evenmin aansloot bij de
directe omgeving, zoals ik in België taal uitstoot die ook al niet overeenkomt
met mijn biotoop (Vlamingen misprijzen bovendien zwakke imitaties).
Wat ik op het
terras in Hoogstraten meende te horen was die verboden taal uit mijn jeugd,
waaruit ik vervolgens heb geprobeerd mijn dichterlijke zwanenzang Onze
Nietzsche op te trekken. Ik vrees dat die op buitenstaanders, net als het
Vlaams, ‘sappig’ en ‘gezellig’ overkomt en waarschijnlijk een beetje dom. Toen
ik het spoor eenmaal geroken had moest ik verder, zodat ik dit landseigen in een vertaling uiteindelijk wist te lokaliseren als
West-Noordbrabants.
Het klinkt
verschrikkelijk snobby zo precies te zijn. Maar onlangs vertoonde de
geboortelandtelevisie de prachtige film Hemelrijken, die zich afspeelde rond Eindhoven en
waarvan de acteurs lof kregen voor hun authentieke taalgebruik. Mij kwam hun
Oost-Noordbrabants inderdaad niet integraal vertrouwd voor. Wel werd de hele
film ondertiteld. Zo kreeg ‘houdoe’ de verklaring ‘groetjes’, ‘doei’ en ‘tot
ziens’.
Misschien klonk
dit patois voor de doorsnee kijker als Esperanto. Uit het immens belangrijke Gutenbergproject
valt op te maken dat die gemeenschapstaal nog een beetje alive and kicking is. Bijvoorbeeld de eerste inaugurele rede van
Barack Obama, uit 2009 dus, heeft een versie in het Esperanto.
Ook voorradig in
die taal is Hendrik Consciences mij onbekende roman Rikke-tikke-tak. Daarin vindt mijn oog spoedig dit gedichtje:
Rikke-tikke-tak,
Rikke-tikke-tu!
Fero varmiĝas,
Brako leviĝas.
Frapu vi, nu!
Rikke-tikke-tu.
Rikke-tikke-tak, Rikke-tikke-toe!
IJzer
warm,
Hoog
den arm!
Slaat
maar toe,
Rikke-tikke-toe.
Het blijkt een liedje. Toevallig? Wat ik wel zeker weet is dat ik recent even
helemaal terug was thuis bij de kennismaking met een kakelverse carnavalshit uit mijn geboortestad die Hilversum blijkt te
hebben gehaald. Ik besefte andermaal dat het dan niet alleen om taal gaat, maar
evenzeer om een sublieme meligheid. Het onderwerp is veganisme, de zanger heet hoogst
voorspelbaar Peter Selie en de refreinregel luidt ‘Ik heb een gerecht met
kikkererwten maar hoemoes dà òk alweer’.
Eigenlijk toont
het liedje hogere woordgrapkunde, door etenswaren op te sommen waar een dier in
vernoemd is. Was zoiets niet de specialiteit van Battus met zijn Opperlans, of toch die van een leraar biologie te Breda? De clip serveert bovendien een specialiteit van het feest die mij nooit is geworden: meedoen. Alle
carnavalisten ogen tenminste naturel en vrolijk bij hun gehos.
En passant beslecht Selie een spellingkwestie over het
bezongen gerecht. Blijkbaar geen houmous, noch hummus, maar onomatopoëtisch
vanuit het West-Noordbrabants: hoemoes.