1.
De grens van Aragon naar
Catalonië staken we buiten medeweten over. Tot nog toe had een sterk gewijzigd wegdek
– zoals tussen België en Nederland – het sein gegeven in een andere provincie
te zijn beland. Wel frappeerde ons meteen een Ruta de Orwell, of was dat beroepsmisvorming.
We waren gewend
geraakt aan plukjes urbanizatión, wat
eufemistisch leek te duiden op gated communities. Al doorfietsend greep de verstedelijking
onmiskenbaar om zich heen. Catalonië leek vooral welvarender dan wat we in het
zuiden hadden gezien, meer geïndustrialiseerd ook.
Dus was het wachten op
het tegendeel. In Barcelona hield een man met boodschappenkarretje halt bij
elke afvalbak; hij leek tuk op bezems, moppen en borstels. In Sitges
inspecteerden een moeder en zoontje tegenover een verbluffend breed gesorteerde
supermarkt de vuilcontainers. Na een kreet zijnerzijds sprong het jongetje er
net niet helemaal in (mama hield zijn benen vast).
Een paar dagen eerder,
in een supermarkt van dezelfde keten, te Lleida, oogde ‘gaspacho’ plots krijgshaftiger
in het kostuum van ‘gaspatxo’.
Uiteindelijk hadden we
bijna bij het begin kunnen weten Aragon achter ons te hebben gelaten. Op de
huizen van elk dorp of iedere stad de menigvuldige vlaggen met het opschrift si.
2.
De camping van Sitges was
hyperverzorgd. Terrasjes en stoepjes werden meerdere malen per dag aangeveegd,
sanitair gepoetst: ‘Si us plau, ajudeu-nos a mantenir netes les nostres
instal.lations’. Op die inwendige punt na leek Catalaans wel Frans.
Doordat de camping zo
overgeorganiseerd was, waren we des te meer verbaasd dat er nergens een overkapping
of picknickbank te ontwaren viel. Een zachte manier om kampeerders zonder tafel
of stoel in de richting van het restaurant te manen? Het bleef regenen en we
hadden al eten gekocht, bederfelijke waar.
De wegkapitein
ontdekte op het terrein een onverhuurde ‘bungalow’, op
de overdekte voorplaats waarvan een plastic tafeltje stond. Daarop bereidden we
ons avondmaal. De gourmande keek van buitenaf toe, omdat ze zich ongemakkelijk voelde wegens
geen recht op de gelegenheidsruimte en de steeds dreigende mogelijkheid dat de
huurders kwamen. We begonnen te eten, gezeten op een vlondervloer.
In de motregen bleef de
gourmande, lepelend van het bordje in haar handen. Ze schaamde zich zo
zichtbaar dat het besmettelijk werd. Voor het eerst sinds onheuglijke tijden
voelde ik een zinnetje: ‘Wat zullen de mensen wel niet denken’. En hoewel ik weiger
te sneven onder de veronderstelde blik van de ander, moet ik erkennen dat al
tijdens het koken mijn bewegingen zich hadden verhaast en dat we nu sneller aten
dan gewoonlijk.
Terwijl de gourmande
koppig onoverdekt doorat, groeide onze genegenheid voor haar even exponentieel als
haar schaamte voor ons. We besloten ons dessert in de tent op te eten.
Weinig later kwam ik
in de afwasruimte. Door een wit behuifde poetsvrouw werd ik vriendelijk begroet,
wat zij en haar collega’s ’s ochtends eveneens hadden gedaan bij hun betreden
van de toilet- en doucheruimte. Het was dat ze bezems en emmers bij zich
droegen, hun hele voorkomen deed me veeleer denken aan dat van verpleegsters.
Maar wat zie ik
precies? Als witte man bijvoorbeeld, zoals Nadia
Fadil wil aantonen met een foto van Miroslava Duma:
Zie ik werkelijk,
zoals Fadil stelt, eerst wit dan zwart – en daarmee mijn eigen bevoorrechte positie
of zelfs superioriteit? Bedrieg ik mezelf of een verhoopte lezer als ik geloof dat
ik, in elk geval bij dit voorbeeld, beide non-kleuren tegelijk waarneem?
3.
De e-reader bracht me
twee geweldige Nederlandse boeken, waarin Curaçao een mentaal decor vormt. Beide
verschenen in de jaren zeventig, zijn ze zoals dat heet brandend actueel, in hun
demonstratie van verschillende maten van rechthebbendheid. Ze schreeuwen om een houding
en om oordelen die waarlijk onafhankelijk zijn. Bovendien wekken de boeken de
indruk uit de losse pols te zijn geschreven, zonder schema’s en
intertextualiteit. Maar waarom wil ik zoiets naïefs meedelen (achterop mijn
notitieblokje staat ‘contains recycled content and is recyclable’)?
Frank Martinus Arion
vertelt in Afscheid van de koningin (1975)
zijn verhaal grotendeels met dialogen. Vertellersteksten en personagegedachten
bevatten veel minder ‘ideologie’ dan de directe rede. In die technische bijslijping
zijn achtergrondartikelen verwerkt, wat tamelijk naturel kan omdat de
hoofdpersoon een geëngageerd journalist is.
Zo kan er uitgebreid
kritisch commentaar komen op de achtergestelde positie van en onwetendheid over
Afrika, op standbeelden voor koloniale helden als Coen,… Blanken blijken zich amper
bewust van beperkingen terwijl zij ze etaleren.
Afscheid van de koningin doet aan identiteitspolitiek
zonder de witte pedanterie van tegenwoordig. Het boek blijkt slecht
ontvangen, voelde juist te weinig aan als roman en veeleer als
pamflet.
Regelrechte antipathie
wasemde Kees Fens, onder de heeresmaïaanse titel ‘Tante Nel gaat in ontwikkelingshulp’ die, vrees ik, meer
zegt over de politieke inzichten van de recensent dan over zijn dan al
voltrokken afscheid van de autonomistische literatuurbenadering. Ik moet denken
aan een recent bericht over een beer
die door zijn dierentuin was meegenomen op een trip. Zou er in dit geheel van actoren (dier-bewakers-passanten) zich iemand
helemaal vrij hebben gewaand?
De Curaçaose auteur Frank
Martinus Arion is helaas louter bekend van zijn grootse debuutroman Dubbelspel, en bleef in de toch wat koloniale
Nederlandse canon ‘allochtoon’, hooguit iemand die je niet echt kunt weigeren.
Zoals Afscheid van de koningin zegt
van een oer-Hollands nevenpersonage: ‘Aangetrouwde familieleden kunnen bij
ingrijpende gebeurtenissen of de hoofdrol spelen, of ineens weer de vreemdeling
worden, die ze eigenlijk zijn’.
Het andere boek dat
mijn bewondering wekte was De dagen van Olim
(1971) door Miep Diekmann. Zij staat geregistreerd als jeugdauteur, met
ongenuanceerd linkse opvattingen die volgens die catalogisten horen bij die
tijd.
Door hedendaagse ogen
gaat De dagen van Olim over MeToo, en
dan nog in de etnische variant. Een Curaçaose bediende die blijkt aangerand
door een Nederlandse militair lacht, ‘de gemakkelijkste manier als je bruin was
om de mensen niet kwaad te maken en toch niks te hoeven zeggen.’ Zelfs
solidariteit door taal is lastig, scholieren die op school Papiamentu spreken
krijgen straf.
Ook Diekmann heeft
slecht nieuws voor makamba’s, maar
anders dan Arion was ze wit en sneed haar boodschap in eigen vlees. Mij bevalt
het verder dat zij, geboren in 1925, sympathiseert met de protestgeneratie.
De dagen van Olim heeft eveneens een
technisch aardigheidje, in het middenstuk. Het eerste deel is een jeugdroman,
vooruitstrevend voor zijn tijd wegens expliciet seksuele onderwerpen. Dan komt
het middenstuk dat documentair is, uit het archief van Diekmann. Het stelt met
terugwerkende kracht de
hoofdpersoon Josje van de jeugdroman laconiek gelijk aan de auteur.
Het derde en laatste
deel toont de auteur in de tegenwoordige tijd die, weergekeerd naar Curaçao,
politiek en relaties evalueert. Het maakt van het boek definitief een werk voor
volwassenen. Ben ik nu echt zo kinderachtig die correctie te willen plegen? Bij
de jaren zeventig horen voor mij de reeks Het
aanzien van, en ik weet bijna zeker dat precies in een deel over dit
decennium een geïllustreerd stukje staat over een Japanse soldaat, aangetroffen
in een oerwoud. Hij wist niet dat de oorlog al zo’n kwarteeuw voorbij was.