Misschien is het ergste nog de onverschilligheid tegenover motieven. Je principe is te heilig. Zodat je wel moet overgaan tot veroordeling van geweld. Dat gebeurt nogal eens, ook in kringen waartoe je roepingshalve schijnt te behoren. Misschien moet het ook te vaak gebeuren en maakt het moe steeds het debat open in te gaan. Er is voldoende stof in de klassieken om je weigering elegant te legitimeren.
En de aanvechting toch op te staan, en te gaan zitten, enz.
Jens Christian Grøndahl probeert in Rode handen door een reconstructie van één RAF-gewelddaad inzicht te krijgen in wat revolutionairen destijds heeft bewogen. En: hoe er nu voor hen mee om valt te gaan. Duizelingwekkende vragen, alleen al door de voortgang van geplogenheden en denkkaders:
‘Als ik de kranten van toen teruglees, kan ik niet begrijpen dat ik de tijdgenoot van Hans Martin Schleyer en Andreas Baader was (…) De gebeurtenissen aan het eind van de jaren zeventig leken ver en onbegrijpelijk toen we er vijftien jaar later op terugkeken, alsof we zelf die afstand niet hadden afgelegd door het leven dat respectievelijk haar leven en het mijne was geworden. Maar al toen het net was gebeurd, maakte iedere afzonderlijke gebeurtenis in al haar rauwe werkelijkheid de indruk uit een afgrond omhoog te steken. Ik begreep niet hoe mensen die niet zo anders waren dan ik, in staat waren de benodigde koelbloedigheid en wreedheid op te brengen.’
Dit zegt het naamloze mannelijke hoofdpersonage, wegens een toevalsgeschiedenis met ene Sonja die zelf door willekeur kort aan de periferie van de RAF stond. Toch wil zij veel later naar een proces tegen twee mensen die dus eventjes, en zonder dat dit benoemd werd, medestrijders waren. Ze staan terecht voor de moord op een bankbeambte, tijdens zo’n overval die de RAF pleegde om de lopende uitgaven te dekken.
Een van de twee, de vrouw Angela, ontplooit voor de rechtbank nog dezelfde houding en hetzelfde expliciet ideologische taalgebruik. Ze begint een verklaring voor te lezen die weigert de premissen van de bijeenkomst te erkennen. De vragen van de aanklager beantwoordt ze niet en ze leest door. Uiteindelijk wordt ze al tegenstribbelend uit de zaal verwijderd.
Het tafereel wekt bij het publiek lachlust op. Van de familie van het slachtoffer staat vermeld dat ze een ‘onpolitiek verdriet’ vertonen. Angela’s tirade geldt als ‘een nostalgisch citaat, een soort politieke kitsch’. Daarbij de uitleg dat de nazi’s tegen wie zij zich destijds kantte al dood zijn (sic) en dat de argumentatie niet langer in het model van de wereld past dat alles zou moeten verklaren. ‘Je denkt dat je het begrijpt, terwijl Gudrun Ensslin, Andreas Baader en UIrike Meinhof nog steeds onbegrijpelijk zijn. Zijn die misschien nog niet lang genoeg dood?’
Sociologisch worden RAF-strijders geduid als ‘een generatie die als eerste had beleefd dat meer mensen welstand bereikten dan ooit tevoren en toch dachten ze in volle ernst de arbeidsklasse te vertegenwoordigen in haar gewapende opstand tegen het kapitalistische systeem. (…) Het moest allemaal anders en ze begonnen bij zichzelf in een soort ideologisch exorcisme, maar waarom?’
Inderdaad gnuift het van pretentie om met onomfloerste veralgemeniseringen namens anderen te spreken. Steven Pinker signaleerde dan weer een recentere hebbelijkheid van intellectuelen die slang inzetten om de schijn van betweterigheid te vermijden. Voor hem vergelijkbaar met politici, uitkeringsgerechtigden en studenten die onder druk van officiële documenten verheven onnozelheden blijken te openbaren.
En toch.
Een documentaire over de Cito-toets deed me van de bank veren. Ik had het al eens gehoord, maar het blijkt geen uitzondering dat aan Hollandse kindjes vanaf twaalf les wordt gegeven in het Engels omdat een ‘zesjescultuur’ niet volstaat. Van mij mogen gestaalde termen dan in hergebruik.
Even grote bibbers bezorgde mij de euroliberale goedkeuring aan initiatieven als Uber wegens innovatie: ‘Je zou het kunnen vergelijken met de strijd tussen de gildes en de massaproducenten die de stoommachine introduceerden in de negentiende eeuw.’
Of dat een ketenboekhandel een lenteactie houdt onder de naam Primaverba, ingeleid door de gedelegeerd bestuurder met de bewering 163.000 boeken in huis te hebben. Te bestellen uiteraard. ‘Ons gespecialiseerde personeel maakt de beste selectie van het moment en zet die mooi in de kijker’.
Zulke onomkeerbare fenomenen doen me geloven dat het niet geheel zinloos is om studie te maken van en lering te trekken uit ‘de jaren zeventig’. Wel ondervind ik zogeheten accentverschuivingen in mijn fascinaties. Sinds ik vader ben, frame ik nevendrama’s, te beginnen bij de RAF.
Ook naar aanleiding van Wer Wenn Nicht Wir, die de historische ontwikkeling tot het geweld uitvouwt en daarbij aandacht heeft voor Ensslins ex-man Bernwart Vesper. Mij gaf deze film de meest ongewenste prikkels bij kind-ouderscènes: als dominee Ensslin zijn dochter moet laten gaan, en als Gudrun per telefoon aan haar ex adviseert hun zoon weg te geven.
Wat was dat toch in de seventies? Guido Ceronetti krijgt in zijn bizarre en aangrijpende boek De stilte van het lichaam (1979) de kieren in zijn studeerkamer niet gedicht. Zodat er fragmenten ontstaan als:
- ‘Gebeurd in Belfast. Het kan zo ver komen dat men uit een rijdende auto op een loslopend meisje van anderhalf schiet, uit algemene politieke haat tegen de bewoners van die wijk. De schutter acht zich vast en zeker een strijder.’
- ‘Een psychiater over Baader-Meinhof: “Zij zoeken hun heil in een paranoïde houding, die hen blind voor de realiteit maakt omdat zij alles om zich heen als smerige manipulatie beschouwen.” Op dit punt zijn zij niet blind, en toch kan de mens het sluimerende kwaad niet zien en tegelijk ontkomen aan de bestraffing, bestaand uit een algehele verblinding en verdwaling, als hij niet een geïnspireerde ziener en vooral een atleet is die het kwaad heeft overwonnen en zich immuun ervoor heeft gemaakt alvorens zich aan het visioen over te geven. Voor Arjuna werkt het visioen van de god onder het aspect van de verschrikking louterend, hij blijft een krijger en rechtvaardig man; voor iemand als Baader betekent het oplichten van een tipje van de sluier een mentale schok.’
En toch. In een glazen bol ziet politicoloog Bart Maddens een breed front ontstaan. Het zou zich gaan verenigen rond twee thema’s: veiligheid en belastingen. Rolluiken neerlaten! Wat er verder waar ook gebeurt, is jouw zaak niet meer. Wegens bemoeizucht?
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten