vrijdag 25 februari 2011
Betrapt
Grace Jones zong ooit: ‘I’ll never write my memoirs / There’s nothing in my book’. Zo is het maar net. Wel verkeer ik de laatste tijd in een Duo Penotti van sensaties waar ik niks van moet hebben.
Ofschoon af en toe iemand wat over mijn boekjes zegt, slimmer soms dan ze zijn, bespelen ze een miniem publiek en blijven ze voor alles gehuld in anonimiteit. Dat gaat al dik vijftien jaar zo. Vervelend, maar ondoenlijk? Eigenlijk vind ik het wel leuk dat mijn naam vaak verkeerd wordt gespeld, dat een vertegenwoordiger die meerdere titels van mij in de boekhandel moest hebben aangeprezen nooit van mij had gehoord, dat ik op een prestigieuze beurs mee mocht doen aan een debutantenprogramma toen mijn vijfde boek verschenen was, bij het livebesef waarvan de gepokte presentator, die weinig later een pamflet tegen culturele vervlakking het licht liet zien, zei dat hij heel benieuwd was.
Ik vind het idee zelfs charmant dat ik alle kopers van mijn boekjes ooit zal hebben ontmoet.
Toegegeven, het dunkt me geen verdienste zoet te zijn , of als kunstenaar overal een mening over te hebben zonder over de eigen branche opvattingen van ‘kleinburgers’ te dulden. Het zal allemaal wel. Vroeger ging er iets door mij heen wanneer een artiest ter gelegenheid van een overzichtstentoonstelling alom exclusieve interviews gaf met als onderwerpen: ik, mijn werk, mijn perfectionisme, mijn lijden en cultuurfunctionarissen die ‘provinciale boeren’ zijn, ‘boeren van het platteland’. Of wanneer een kwaliteitskrant anderhalve opiniepagina inruimde over beschaving en burgerschap en sociaaldemocratie door een A-merk, nadat zijn trein 9 minuten vertraging had en hij de aansluiting naar Frankfurt had gemist.
Waar het mijn eigen onderneming aangaat is er tot nu toe altijd een uitgever zo stoutmoedig geweest zich aan mijn tekstjes te committeren. Indien dat niet meer het geval is, zal ik nog pogingen tot omkoping wagen maar als die mislukken is het ook best.
Misschien is het niet mooi dat ik weinig verwachtingen heb. Ik zal tot de laatsten behoren die bij de uitdrukking ‘dat staat goed op je cv’ aan een mooi porseleinen schoteltje denken, met water erop, zodat de luchtvochtigheid oké is. Cynisch zijn mijn verwachtingen hopelijk niet, wel realistisch. Omdat ik van dichtbij heb meegemaakt ‘hoe het wereldje werkt’ en uit een recent persbericht bij een dichtbundel snapte dat ‘meer informatie’ over dat genre te krijgen is bij een e-mailadres beginnend met ‘promotie.stage’? Zeker zijn er twee momenten geweest dat mijn verwachtingen torenhoog waren. Na mijn debuut heb ik ongeveer een jaar verwacht dat ‘volgende week’ er een ‘groot stuk’ in ‘de krant’ zou staan waarin haarfijn zou worden uitgeduid hoe vernieuwend mijn poëzie was. En een decennium geleden trok ik mede naar België, omdat zich er kiene mensen hadden verzameld die het ‘allemaal anders’ wilden gaan doen.
Mijn ongeloof geldt de superlatievenemissie die het boek monddood heeft gemaakt. Voor de bewijsvoering zij verwezen naar de laatste WK. Wesley Sneijder heette zo’n beetje ‘de beste van het toernooi’, maar behoudens enige gelukstreffers kreeg hij weinig voor elkaar (assistgewijs, zijn specialiteit, leek hij zich eerder aan het spel te onttrekken, om rivaal Van Persie niet in beeld te laten komen?). Wel kadert zulke gewelddadige performativiteit, die het etiket ‘beste’ waar maakt zodra het wordt opgeplakt, in een ideologische ontwikkeling. Acteerden er in de beginjaren van de pr four-minute men, die tijdspanne duurt nu een eeuwigheid. De soundbite wordt gerekend in seconden en aantal twittertekens.
Voor mijn branche van de literatuur word ik dus niet warm of koud van ‘de beste’. Bij al die vermeende hiërarchieën borrelt in mij de slappe lach op. Voor de groten der betreffende aarde lijkt de toekomst van het vak evenmin een prangend vraagstuk.
Mijn Duo Penotti bestaat er vervolgens uit dat ik er niet in slaag correct pathetisch te roepen ‘wat heb ik misdaan’, maar er domweg lol in heb voor het eerst van mijn schrijversleven te zijn opgenomen in zo’n bundel van de VSB Poëzieprijs, onder de titel De beste gedichten. Simultaan weet ik me een kruidenier, die het zus vindt dat in die bloemlezing A meer heeft dan hij en zo dat B minder.
Niet dat het verschiet vanaf nu is gedraaid richting wereldheerschappij, maar ik ducht het wel een beetje. Er is een passage van Chris Keulemans: ‘Ik beschouwde mezelf altijd als iemand die men niet onthoudt. Een naam die zilverachtig als een gezicht achter de bomen staat en dan weer verdwenen is. Ik stelde me zonder bijgedachte voor de vierde keer aan iemand voor. Na stampvolle dagen kon ik thuiskomen in de rustige wetenschap alweer vergeten te zijn.’ De receptie van mijn werk gaf een fijne prikkel. Druk van binnenuit zette een eigenschap als luiheid soms opzij – tussen zogeheten negatieve emoties blijkt het godswonder ‘instrumenteel woedend’ te bestaan. Bovenal ambieert mijn literatuur iets, nou ja, illegaals, een ingetogen maar gis knagen.
Gelukkig valt er te rationaliseren: mijn werk zal zijn uitgekozen omdat ik voor mijn dagelijks brood teruggekeerd ben naar de poëzie-instituties. Alleen weet ik niet of de samenstelster van de bloemlezing dat weet. Ook lijkt ze me geen type voor zulke dienstverlening. Veeleer snap ik dat in haar selectie ‘grote namen’ ontbreken. Dat gaf alsnog een motief. Mijn gedichten mogen meedoen met de kneusjes of, zoals dat in Hotel New Flandres heet, humus zijn voor bloeiende flora! Eerlijk gezegd lijkt die weg naar een staat van ontbinding mij wel wat. Dan kan ik meteen voortpiekeren over het discours rond de nominaties, die als cerebraal of zelfs gevoelloos golden, hetgeen verklaard werd uit het feit dat de meerderheid van de juryleden academisch is opgeleid. Geert Wilders had zoiets eens moeten zeggen!
Overigens zouden andere juryleden andere bundels genomineerd hebben, was daar minstens zoveel kritiek op losgekomen en had een andere bloemlezing evenmin recht kunnen doen aan de kwantiteit. (Slave to the rhythm.) Toch goed dat er muziek is.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten