vrijdag 21 januari 2011
Anders
Lucide gaf Jeroen Mettes ooit duiding aan het fenomeen van ‘de melancholie van de mode: het allernieuwste verschijnt in het licht van zijn toekomstige achterhaaldheid’. Dat verklaart gelijk de sommen geld voor reclame: het prille moet wel inslaan als een bom, voordat de consument in zijn vertrouwde shellshock steken blijft. Ik zie dat ook aan iets volstrekt onschuldigs als, zeg, koffie: de pr voor allerlei blitse machines, met pads of cups, heeft vruchten afgeworpen, maar een nagekomen bericht over hippe producten voor 2011 wist dan toch dat filterkoffie zijn comeback gaat maken: ‘We druppelen onze zelfgemaakte koffie door de papieren filter met een ouderwetse percolator’.
Op de kwalificatie ‘ouderwets’ kom ik nog terug, geinig is dat de dienstdoende trendwatcher niet lijkt te weten wat een percolator behelst – Mettes zou hier wellicht extra melancholie in aangetroffen hebben. Zijn observatie wordt trouwens onderstreept door Beroemde Doden. Denkend aan Bobby Farrell, bijvoorbeeld, zie ik pirouettes door mijn brein schoepen. De eerste keer dat mij dat in herinnering werd gebracht was toen ik een iets oudere vriend zag dansen, die evident door Boney M. was gegaan. Daardoor besefte ik meteen een paar jaar later in dat vak te zijn gekneed door Saturday Night Fever (door beelden van de hits uit die grootse film die destijds ordinair was, mede omdat de Bee Gees ‘commercieel’ geworden waren).
Modes komen en gaan, heet het. Vermoedelijk beweegt men vooral zijn dada’s, aangeleerd of onbewust gekopieerd. En omdat men eerder zal dansen dan creatief met technologie omgaan, kan ik vervolgens nog een voor mij bepalend beeldverhaal opdissen: The Singing Detective. Daar waren de jongste gadgets een walkman en een tekstverwerker, met een zwart scherm dat geelwitte letters weergaf, te bewaren op vijf-en-een-kwart inch floppies.
Pure prehistorie! Maar met de cruciale technologische vernieuwing, de computer, ben ik niet opgegroeid. Mij dunkt dat dit ervaringsfeit de perceptie stuurt. De televisie is mij wel van jongs af vertrouwd geweest, en Neil Postman, geboren in 1931, allerminst. Hij is ook bijna een generatie ouder dan de babyboomers, die dit medium zo aan het eind van hun puberteit gemeengoed zagen worden en wier kwantitatief prominente cultuurkritiek überhaupt weinig met ‘de treurbuis’ aan kon. Postmans legendarische Amusing Ourselves to Death. Public Discourse in the Age of Show Business, dichtkittend vertaald als Wij amuseren ons kapot. De geestdodende kant van de beeldbuis, loog er zo mogelijk nog minder om.
Postman ageert niet zozeer tegen televisiepulp, als wel tegen wat het medium zelf van waarde vindt. Bovenal acht hij de televisiecultuur geen mode, maar een ideologisch verschijnsel, een levenswijze. Hij benadrukt dat het nooit onderwerp was van discussie, laat staan dat erover gestemd is. De (westerse) wereldbevolking heeft domweg om te gaan met de structurele gevolgen. Zo’n contrast tussen de enorme invloed van een technologie en haar ‘verzwegen’ ideologische premissen detecteert ongeveer tezelfdertijd, maar wat introverter, Ulrich Beck voor het milieubeleid, kernenergie, et cet.
Zulk pessimisme, dat in modetermen ook ‘retro’ is omdat het bij alle veroordelingen van het heden simultaan vaak een historische periode idealiseert, verwekt zelden populariteit. Tenzij commercieel, bij een plotseling massale groep lezers die de auteur niet in eerste instantie wil bereiken. De beoogden proeven in het openbaar hooguit enige ridiculiteit, die een auteur, indien hij zijn nostalgie koppelt aan realisme, incalculeert. Da’s deprimerend, temeer daar er altijd een meer of minder expliciete oproep tot actie in de kritiek is vervat. Achteraf valt wel te zien in hoeverre deze voorliep op of deelde in een tijdgeest.
Het frappeert hoezeer Postmans afkeer, inclusief retoriek en dichotomie, raakt aan wat nu over het internet wordt gezegd. Maar wellicht denk ik dat mede vanwege mijn ambivalente omgang met ‘de computer’. Het ding is mij, inderdaad, zeer genegen als hulpmiddel bij het schrijven, meer dan als internetleverancier. Zo’n basis bevordert de wonderlijkste mentale stramheden. Amper ontsnapt bijvoorbeeld het naar eigen overtuiging hypercunning bedachte password aan het allerergste simplisme. Zelf vind ik het wel troostvol beperkt te zijn als elk ander. Het maakt de zo veelvuldig geworden toeschrijvingen van actualiteit radicaal relatief. Met speciale gevolgen voor de categorie En dan nog dit. Zo hoeft magische gebedsgenezing niet echt meer va banque de eigen doelmond te bewaken voor een brilstand tegen haar lifestylevariant.
Normaliter wordt deze gedragslijn verbonden met ‘openstaan voor’, maar mij lijkt ‘rekening houden met’ adequater. Zoals Bill Clinton, toen hij zei dat Sarah Palin als presidentskandidaat serieus genomen mag omdat we een politiek tijdperk betreden waarin regeringservaring een minpunt kan zijn. Dat is inderdaad niet onmogelijk, maar iets om niet graag te accepteren, al was het omdat men dan een vanzelfsprekendheid plots als mode moet erkennen. Het ambacht wordt ontdaan van zijn bestaansvoorwaarde, zelfs geen kwestie van economie maar van strategie.
Ik ervaar mezelf dan niet eens als een niche maar gewoon als een product dat shuffles met de tijdelijkheid serveert die niet te verklaren zijn vanuit de ballast van een referentiekader. Waar zijn we nou gebleven? Terloops zegt Postman dat grotschilderingen à la Altamira met jachttaferelen helemaal niet de praktijk lieten zien, maar een diepe wens tot uitdrukking brachten.
De laatste stap op dit gedachtepad dat zich verwijdert van de mimesis, doet mij suizelen. Wat te doen met de alledaagse omgang? Niet alles is verifieerbaar en gaat evenmin per definitie om uiterlijkheden met performatieve status? Wij denken met onze Verlichtingsachtergrond en -kritiek een zeker cultureel begrip opgebouwd te hebben, in de wetenschap van de dunheid van dat ‘laagje vernis’. Juist die overbewustheid demonstreert de afstand tot het barbaarse, een winst van de evolutie. Toch? ‘Aardigheid en vriendelijkheid zijn niet alleen aangeboren eigenschappen, zij moeten ook worden ontwikkeld en dat gebeurt alleen als zij in de mode zijn’, wist Nadjezjda Mandelstam.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
@'[...] dat filterkoffie zijn comeback gaat maken: ‘We druppelen onze zelfgemaakte koffie door de papieren filter met een ouderwetse percolator’.'
BeantwoordenVerwijderenOnlangs nóg iets ouderwetser koffie gezet, toen we bij m'n schoonvader die mooie Napolitaanse koffiezetter van Alessi (die terugreikt tot de 19e eeuw) niet langer - met radeloosheid gemengd - visueel hebben bewonderd, maar hem effectief in gebruik hebben genomen.
Dat hij geen papierfilter nodig heeft, is niet alleen papier bespaard, maar bespaart je ook de papiersmaak. De koffie smaakte én zacht én aromatisch.