De Engelse casus week in die zin af, dat de spreker van dienst een naam hoog te houden had aangaande rabiaatheden over de Ander tot en met ontkenning van de Holocaust. Zo werd de kwestie van zelfcensuur verbreed naar publieksverbreiding: mochten onfrisse geluiden uit de zogeheten onderbuik van de samenleving worden gefaciliteerd? Het is boeiend de motivatie van de betreffende verantwoordelijke te lezen. Volgens hem is het aan het parlement, niet aan de staatsomroep om uit te maken of ‘the public’s right to hear the full range of political perspectives’ moet worden gefnuikt. Tot die tijd vertegenwoordigt de partij van de gewraakte spreker domweg een deel van het electoraat.
Het deed me denken aan de mooie biografie over Joop den Uyl – die me alvast leerde dat ambtenaren sloop ‘amovering’ noemen. Als voorstander van participatie had de socialistische voorman uit de jaren zeventig een boontje voor zoveel mogelijk zeggenschap bij burgers in hun werk en leven. Is die voorkeur historisch goed te verklaren (begin jaren vijftig had in Nederland 85% alleen lagere school en 1% universiteit: dat mocht wel eens veranderen), Den Uyl betwistte er wel gangbare ideeën over de kiezer mee, die in den lande waren vertolkt door socioloog W.A. Bonger. Deze wilde de moderne democratie grondvesten op het vertrouwen bij het volk, dat louter verkozenen de expertise hebben om het land te besturen. De paradox van deze outsourcing is uiteraard dat het volk kennelijk wel voldoende goochem wordt geacht de kundigste politici te kiezen.
Aldus bespeurde ik deze parallel: mag je voor anderen beslissen wat goed, en vooral wat niet goed voor hen is? En daaruit: bestaan er voor hen stemmen die je moet uitsluiten en waarom? Het gaat dan vooral om extremen. Nu is de vrees dat ze strategisch gezien te besmettelijk zijn om ze zomaar te laten horen, terwijl in Den Uyls tijd het polarisatiemodel regeerde waarin ze principieel tot uiting mochten komen – of daar notie van werd genomen, is een vraag die heden wordt gesteld. Allicht was ‘de kloof tussen politiek en burger’ toen niet zo diep. Men wist waar de politicus voor stond, Den Uyl was sowieso voor absolute openheid, en men kon meevoelen met zijn zaak. Tegelijk werd de nadruk waarmee hij zijn punt maakte gepercipieerd als drammerig. Het lijkt niet toevallig dat destijds de sympathie toenam voor zijn antagonist Dries van Agt, die juist de kronkellijn, suggestie en relativering waardeerde.
Het besef dat Van Agt een katholieke achtergrond had en Den Uyl een gereformeerde geeft het beeld van het hedendaagse Nederland door Ian Buruma in Dood van een gezonde roker extra reliëf. Deze pikt dan wel in vanaf het moment dat Theo van Gogh is vermoord, zijn verklaringen gaan mede terug op de roemruchte jaren zeventig waarin de gepropageerde politieke openheid een persoonlijk equivalent kreeg in het fenomeen assertiviteit. Zo ontwaart Buruma de ‘eis van totale eerlijkheid, de gedachte dat tact een vorm van hypocrisie is en dat alles, ongeacht hoe gevoelig het is, in alle openheid en zonder enige beperking gezegd moeten kunnen worden, die verheffing van lompheid tot een soort moreel ideaal […] Misschien ligt de wortel in het protestantse piëtisme, een reactie op wat men destijds zag als katholieke schijnheiligheid. Biechten moest in het openbaar worden gedaan. Discretie betekende dat men de waarheid achterhield, tact was een teken van oneerlijkheid.’
Zo bezien deed met het internet een protestants medium zijn intrede! De extremen waarvan we liever verschoond blijven, worden daar gedropt (met niet-aflatende ijver of routineuze onverschilligheid?). Indien ik een politicus was die ‘voeling met de achterban’ wilde houden, dan zou ik dagelijks enige uren spenderen aan het besurfen van het web. Maar ik ben geen politicus. Evenmin een gelovige, al herken ik me een beetje in het protestantisme dat Buruma schetst en voor mij een cordon sanitaire, dat zich na 1989 ondanks plichtmatige verwijzingen naar de Holocaust met de beste bedoelingen manifesteerde opdat het volk niet geïnfecteerd werd met extremen jegens de Ander, even ‘katholiek’ als onbegrijpelijk maakt. Maar dan spreek ik als Nederlander, die al jaren in België woont – en zelf een allochtoon is.