woensdag 12 augustus 2009

De paden op

Vreemd genoeg begon iemand niet te smalen toen ik, onderweg, vertelde van Antwerpen te zijn verhuisd naar een provinciestad. Grinnikend werd een verbetering gediagnosticeerd. Gewend voor benepen en profaan verklaard te worden – wel door bewoners van Antwerpen, die zelf in gehuchten zijn geboren – heb ik de verplaatsingstijd onder meer benut om te overwegen wat die grote stad toch minstens even dorps maakt als Amsterdam, zonder aan te sturen op het per zelfacclamatie bruisende cultureel klimaat dat zo claustrofobisch aandoet.
Wel wenste ik iets over het begrip ‘beschaving’ uit te denken, in een wijdere betekenis dan van gymnasiasten die met mes en vork kunnen eten. Wellicht clichématig, maar spoedig daagde het wiel als prototype en toen, tunica propior pallio est om met Van Dale te spreken, de fiets. Het had me jaren geleden al in Wenen gefrappeerd en ditmaal, pedalerend door bijv. Groningen en Bremen, wist ik wederom dat het kon: veilig door een grote stad je route vinden, nu met een aangekoppeld karretje waarin het taalkundig genie en haar op straffe van snoep en oranje ballonnen te bestijgen piespot.
Wie in Antwerpen de fiets neemt is zacht gezegd een waaghals. Inwoners snappen niet dat er een ander privé-vervoermiddel dan de auto kan bestaan. Na een fietser daarmee van de weg te hebben gereden snauwen ze hem toe in een herkavelingspapoeaans. Natuurlijk worden zij geholpen door de infrastructuur die niet bepaald op de tweewieler is ingericht. Voor zover er paden zijn eindigen zij even abrupt en willekeurig als ze beginnen. Over bordjes met pijlen en cijfers tot achter de komma voor specifieke wijken, zoals in Bremen, zwijg ik maar (en dus niet uit beschaving).
Voorspelbaar is dat vervoerstechnisch de stad, en bij media-uitbreiding Vlaanderen, beroering wekt vanwege de Lange Wapper. Onbesproken bij dat toekomstige tracé blijven echter de vooronderstellingen. Bijvoorbeeld dat het milieu vervuild mag worden door auto’s die worden bezet door één persoon terwijl er plaats is voor vier. Of dat, voor het stroomlijnen van de tweeverdienerseconomie, huishoudens onbelast meer dan één auto kunnen voeren. Ik zou denken dat op hen extra kosten voor schappelijker varianten zijn te verhalen. Er is niet zozeer een mobiliteits- als wel een mentaliteitsprobleem.
Ditmaal ligt het naar mijn stellige overtuiging niet eens aan de postideologische branding van de stad dat een veel groter schandaal bedekt blijft. Het tracé dient namelijk in het centrum de oude leien te ontlasten die al meer dan vijf jaar worden heraangelegd. Bij die renovatie is op unieke wijze rekening gehouden met fietsers: niet. Zij kunnen nimmer rechtdoor, zoals vroeger, maar moeten auto- en tramparcoursen overzwenken. Aan het begin van dit project verongelukte prompt een fietser en het is mij niet bekend wat de stand nu is; hoe dan ook zijn de nieuwe leien behalve origineel vooral inefficiënt in hun bestrijding van de overbevolking.
Verbazend dunkt me dat uitgerekend jonge intellectuele stadsbewoners, de een nog snediger en polyglotter over de wereldpolitiek dan de ander, dit niet lijkt te deren. Een enkeling heb ik zelfs het leienfietsontwerp horen prijzen. Die visie is louter te verklaren uit een onbekendheid met de fiets als ervaringsleverancier. Kosmopolitische Antwerpenaren zullen er ongetwijfeld gekruide verhalen over weten, maar in het dagelijks onderhoud moet dat ding voor hen zoiets opwerpen als het bereiden van een warme maaltijd – overlaten aan de middenstand of aan de papa en de mama. Vanuit die optiek wordt de onnutheid van het vervoermiddel onderstreept door een lekke band.
Ik kreeg er eentje toen ik een dag in Antwerpen woonde en op zijn Hollands dacht de stad via de leien te kunnen verkennen. Parijs-Roubaix kende ik slechts van televisie.
Aan de oude leien, die een fijn gemurmel van autobanden veroorzaakten, bewaar ik sowieso dierbare herinneringen. Woonachtig ter hoogte van het kruispunt voor de Nationale Bank was er elke middag vanaf vijf uur een fenomenaal gekrioel te aanschouwen doordat het volledige gemotoriseerd verkeer (diverse trams en ontelbare auto’s) gestaag vastliep. Maar na enig arrangeren wist elk miertje uit de hoop zijns weegs te gaan.
En is het in mijn huidige provincieplaats beter? Vervaarlijk klinkt het motto ‘stad in volle vaart’. Er wordt naar gestreefd het centrum zo bereikbaar mogelijk te houden. Dit schijnt te moeten betekenen dat auto’s er diep in kunnen penetreren, terwijl de straten niet bijster breed zijn. Gisteren trachtten twee tegenliggers naast elkaar, luid knorrende beesten achter hen, de bestuurdersraampjes open, met gesjor aan andermans stuur doorgang te verkrijgen.

1 opmerking:

  1. Ook andere wegen zijn weleens verstopt. Zou je mij willen mailen.

    SK te B.

    BeantwoordenVerwijderen