
zondag 30 augustus 2009
Pim

woensdag 19 augustus 2009
Capitulaties (of gewoon de warmste dag van het jaar)?

De republiek werd in april 1950 uitgeroepen en datzelfde jaar door Indonesië neergeslagen, waarna ballingschap. Heden laat de president de onafhankelijkheidseis afhangen van de Molukse bevolking én van de Indonesische regering. Zeggenschap, vooral over de economie, acht hij belangrijker dan een politiek boterbriefje. Al voor de vakantie, toen zijn benoeming gloorde, blijkt hij die lijn te hebben uitgezet. Opnieuw in een protestants orgaan had hij verklaard dat er diverse stromingen waren waardoor samenwerking realistischer was dan eenheid. Coalities met andere volken binnen Indonesië achtte hij even nuttig.
De president wil pas ergens naar streven met steun van een meerderheid. Bij hem wint pragmatiek het van het naakte ideaal, de oplossing van de confrontatie. Nogal een verschil met ruim drie decennia geleden, toen geweld een vanzelfsprekend onderdeel van de strijd was (bezetting van een consulaat, treinkapingen, gijzeling in een school). Sterker, de president wijt het aan die era dat Molukkers nu met hun imago sukkelen en dat officiële instanties selectieve verontwaardiging uiten over andere volken door soortgelijke onrechtvaardigheden te negeren. Die status quo raakte eigenlijk ingebakken: ‘Na de opleving van de strijd in de jaren zeventig kwam er een gevoel van uitzichtloosheid’.
Toen ook vestigde Nina Hagen haar reputatie, niet alleen als virtuoos zangeres maar zeker als autonome vrouw. Antiburgerlijkheid, destijds gesmaakt door het establishment, zette de toon. Dat vrijgevochtene bulkte uit haar fameuze debuutelpee, die zo’n beetje elke muziekgenre beproefde. Dat Nederlands Dagblad haar ‘punkzangeres’ noemt, dunkt me een reductie. Maar dat beweer ik bij herbeluistering, als mij in tekst en muziek het theatrale aspect opvalt dat voortdurend neigt tot satire en stijlbreuk. Zo valt haar werk voor mij nog dieper in te bedden in de jaren zeventig van de rockopera’s en Hauser-Orkaterachtige dingen.
Vergroot ik zo het contrast met de toetreding tot de kerk? In een derde protestants medium ontwaarde een dominee een natuurlijke ontwikkeling bij Hagen. Die teleologie valt me zwaar. Het is ook zo’n cliché, met een ceremoniemeester die weet dat Nina het altijd had betreurd ‘dat ze als kind van atheïstische ouders niet gedoopt was’. Van het ene extreem in het andere – van hyperindividualisme tot verzwelging in prescriptieve collectiviteit. Wel springt op Hagens weblog deelname aan menige maatschappelijk-ecologische actie in het oog en de ironie wil dat het net genoemde medium ook een artikel had over filosoof Koo van der Wal: in excentrisch milieuengagement, zelfoverschrijding dus, bespeurt deze kansen voor een nieuwe religiositeit.
De shufflefunctie op mijn mp3-speler had me nota bene net naar de Nina Hagentijd gecatapulteerd met de zalige Molukse band Massada (beider debuten stammen uit 1978). En zo was daar het nummer ‘Unknown Destination’:
We lost our way in a fight
Let's give us a helping hand
We can sleep neither day or night
'Cause we're strangers in this land
People, where's the old relation?
People, where's our destination? (…)
People, who wants an unknown destination?
People, who wants an unknown destination?
People, you don't need it, I don't need it, we don't need it
People, where's the good vibration?
Whatcha gonna do now?
Alsof de nieuwe president hier al spreekt! De muziek geeft echter een tweesporenbeleid: gladde noorderfunk die wordt doorbroken door een lang instrumentaal jazzrockstuk dat met name de drummer niet echt kan dragen. Onbedoeld sorteert dat een folkloristisch effect, wat iets aangrijpends heeft. En gelukkig zijn er genoeg andere nummers, ‘Ibu dari adsal ku’ bijvoorbeeld en ‘Sageru’ natuurlijk, waarop de Melanesische traditie zich effectief paart aan zuiderlatin.
Even waande ik me in repetitieruimtes in een Molukse wijk uit die tijd. In de schuur van (de ouders van) onze extreem begaafde gitarist, en bij uitbreiding in de straten en op een groot voetbalveld, hing een ongrijpbaar aantrekkelijk sfeertje. Over het geweld, dat mij als beroepswatje mateloos fascineerde, werd niet gesproken. Het was muziek voor en na, Santana uiteraard én mij geheel nieuwe bands op de rand van de kitsch: Casiopeia, Gino Vanelli…
Die schuur had als voordeel dat ze dicht bij de keuken was. Maar het bleef een noodoplossing voor het wijkgebouw, waar er volop ruimte was en het geluid, in mijn herinnering, schier transparant naar onze hoofden vluchtte. Alleen was het op een dag tot de grond toe afgebrand; niemand wist hoe en waarom.
Alsof de nieuwe president hier al spreekt! De muziek geeft echter een tweesporenbeleid: gladde noorderfunk die wordt doorbroken door een lang instrumentaal jazzrockstuk dat met name de drummer niet echt kan dragen. Onbedoeld sorteert dat een folkloristisch effect, wat iets aangrijpends heeft. En gelukkig zijn er genoeg andere nummers, ‘Ibu dari adsal ku’ bijvoorbeeld en ‘Sageru’ natuurlijk, waarop de Melanesische traditie zich effectief paart aan zuiderlatin.
Even waande ik me in repetitieruimtes in een Molukse wijk uit die tijd. In de schuur van (de ouders van) onze extreem begaafde gitarist, en bij uitbreiding in de straten en op een groot voetbalveld, hing een ongrijpbaar aantrekkelijk sfeertje. Over het geweld, dat mij als beroepswatje mateloos fascineerde, werd niet gesproken. Het was muziek voor en na, Santana uiteraard én mij geheel nieuwe bands op de rand van de kitsch: Casiopeia, Gino Vanelli…
Die schuur had als voordeel dat ze dicht bij de keuken was. Maar het bleef een noodoplossing voor het wijkgebouw, waar er volop ruimte was en het geluid, in mijn herinnering, schier transparant naar onze hoofden vluchtte. Alleen was het op een dag tot de grond toe afgebrand; niemand wist hoe en waarom.
woensdag 12 augustus 2009
De paden op

Wel wenste ik iets over het begrip ‘beschaving’ uit te denken, in een wijdere betekenis dan van gymnasiasten die met mes en vork kunnen eten. Wellicht clichématig, maar spoedig daagde het wiel als prototype en toen, tunica propior pallio est om met Van Dale te spreken, de fiets. Het had me jaren geleden al in Wenen gefrappeerd en ditmaal, pedalerend door bijv. Groningen en Bremen, wist ik wederom dat het kon: veilig door een grote stad je route vinden, nu met een aangekoppeld karretje waarin het taalkundig genie en haar op straffe van snoep en oranje ballonnen te bestijgen piespot.
Wie in Antwerpen de fiets neemt is zacht gezegd een waaghals. Inwoners snappen niet dat er een ander privé-vervoermiddel dan de auto kan bestaan. Na een fietser daarmee van de weg te hebben gereden snauwen ze hem toe in een herkavelingspapoeaans. Natuurlijk worden zij geholpen door de infrastructuur die niet bepaald op de tweewieler is ingericht. Voor zover er paden zijn eindigen zij even abrupt en willekeurig als ze beginnen. Over bordjes met pijlen en cijfers tot achter de komma voor specifieke wijken, zoals in Bremen, zwijg ik maar (en dus niet uit beschaving).
Voorspelbaar is dat vervoerstechnisch de stad, en bij media-uitbreiding Vlaanderen, beroering wekt vanwege de Lange Wapper. Onbesproken bij dat toekomstige tracé blijven echter de vooronderstellingen. Bijvoorbeeld dat het milieu vervuild mag worden door auto’s die worden bezet door één persoon terwijl er plaats is voor vier. Of dat, voor het stroomlijnen van de tweeverdienerseconomie, huishoudens onbelast meer dan één auto kunnen voeren. Ik zou denken dat op hen extra kosten voor schappelijker varianten zijn te verhalen. Er is niet zozeer een mobiliteits- als wel een mentaliteitsprobleem.
Ditmaal ligt het naar mijn stellige overtuiging niet eens aan de postideologische branding van de stad dat een veel groter schandaal bedekt blijft. Het tracé dient namelijk in het centrum de oude leien te ontlasten die al meer dan vijf jaar worden heraangelegd. Bij die renovatie is op unieke wijze rekening gehouden met fietsers: niet. Zij kunnen nimmer rechtdoor, zoals vroeger, maar moeten auto- en tramparcoursen overzwenken. Aan het begin van dit project verongelukte prompt een fietser en het is mij niet bekend wat de stand nu is; hoe dan ook zijn de nieuwe leien behalve origineel vooral inefficiënt in hun bestrijding van de overbevolking.
Verbazend dunkt me dat uitgerekend jonge intellectuele stadsbewoners, de een nog snediger en polyglotter over de wereldpolitiek dan de ander, dit niet lijkt te deren. Een enkeling heb ik zelfs het leienfietsontwerp horen prijzen. Die visie is louter te verklaren uit een onbekendheid met de fiets als ervaringsleverancier. Kosmopolitische Antwerpenaren zullen er ongetwijfeld gekruide verhalen over weten, maar in het dagelijks onderhoud moet dat ding voor hen zoiets opwerpen als het bereiden van een warme maaltijd – overlaten aan de middenstand of aan de papa en de mama. Vanuit die optiek wordt de onnutheid van het vervoermiddel onderstreept door een lekke band.
Ik kreeg er eentje toen ik een dag in Antwerpen woonde en op zijn Hollands dacht de stad via de leien te kunnen verkennen. Parijs-Roubaix kende ik slechts van televisie.
Aan de oude leien, die een fijn gemurmel van autobanden veroorzaakten, bewaar ik sowieso dierbare herinneringen. Woonachtig ter hoogte van het kruispunt voor de Nationale Bank was er elke middag vanaf vijf uur een fenomenaal gekrioel te aanschouwen doordat het volledige gemotoriseerd verkeer (diverse trams en ontelbare auto’s) gestaag vastliep. Maar na enig arrangeren wist elk miertje uit de hoop zijns weegs te gaan.
En is het in mijn huidige provincieplaats beter? Vervaarlijk klinkt het motto ‘stad in volle vaart’. Er wordt naar gestreefd het centrum zo bereikbaar mogelijk te houden. Dit schijnt te moeten betekenen dat auto’s er diep in kunnen penetreren, terwijl de straten niet bijster breed zijn. Gisteren trachtten twee tegenliggers naast elkaar, luid knorrende beesten achter hen, de bestuurdersraampjes open, met gesjor aan andermans stuur doorgang te verkrijgen.
Abonneren op:
Posts (Atom)