Mij staat bij dat ik door de eerste roman van Da capo een genre wilde verweven dat me vreemd is: sciencefiction. Zo liet ik onder meer in een spreekkamer een consul acteren met een koptelefoontje op, verbonden aan een scherm, waardoor hij allerlei signalen lijkt te krijgen. Vaag lag de inspiratie daarvoor in een krantenartikel midden jaren tachtig over Japan, waar mensen op straat al wandelende schenen te praten in eigen telefoons!
Een gen voor trendwatching ontbreekt kennelijk in mij. Die dingen zijn uiteraard gemeengoed geworden én blijven aan mij niet besteed. Voor zover dat interessant is: ik vind het eerder een voordeel dan een nadeel niet altijd bereikbaar te zijn, spreken tegen een formeel afwezige in de publieke ruimte wekt de associatie met de openbaar masturberende Diogenes en het is bij mijn weten nooit bewezen dat de straling die rondzingt bij het bellen met een gsm gezond is (zelf word ik liever doof van een mp3-koptelefoon).
Gisteren werd ik echter gemaand zo’n Personal Jesus te omhelzen. Tijdens een retour Holland met de internationale trein die, voor ervaringsdeskundigen business as usual, zowel op de heen- als op de terugreis bleek ‘afgeschaft’, was een telefoontje vanaf het station aan het thuisfront gewenst. In Holland bleek dat niet meer mogelijk.
Ik realiseerde me ineens hoe het straatbeeld is veranderd. Nog eerder dan hondenpoep verdwenen de hoofddeksels – politieke partijen die hun pleidooi voor normen en waarden trachten te onderstrepen met het betekenisloos geworden woord ‘respect’, kunnen niet verhinderen dat er generaties opgroeien voor wie de uitdrukking ‘daar neem ik mijn hoed voor af’ ongeveer middeleeuws Kerklatijn is. Daarna hebben sigaret, sigaar en pijp eraan moeten geloven. Je ziet ze nog wel, maar na een campagne voor de algehele gezondheid op aarde tot in den eeuwigheid dreigt voor hun dragers het paria- annex martelaarschap.
En nu zijn dus de telefooncellen op het station foetsie. ‘Misschien dat u er bij het postkantoor nog vindt, als u die weg inslaat en dan na vijfhonderd meter…’ De ratio zal uiteraard zijn dat deze dingen onnodig zijn geworden omdat de overgrote meerderheid van de treinreizende bevolking een telefoon op zak heeft; in de snit van jassen en broeken wordt daar sinds jaar en dag zelfs rekening mee gehouden.
Het punt is dat de strijd tegen nicotine van overheidswege is gevoerd. De bekommernis om het welzijn van niet-rokers steekt daarbij schril af tegen de vanzelfsprekendheid waarmee steeds meer zendmasten in het (stedelijke) landschap opduiken om mobiel bellen mogelijk te maken. In deze observatie ben ik, als voormalige zware gebruiker bekend met een genot dat mij bij de gsm niet deelachtig is mogen worden, vermoedelijk niet objectief. Daar gaat het ook niet om. Wel dat je als burger het recht hebt daartegen te protesteren. Dan ageer je tegen bemoeienis, wat mij een even neoliberaal standpunt lijkt als de idee dat door privatisering mensen zelf kunnen kiezen en dat dit hen gelukkiger maakt. Zowel bij de NS als bij de PTT, ooit staatsondernemingen, is dat werkelijkheid geworden. Door een simpele faciliteit als een telefooncel werd weer eens bewezen hoe tergend moralistisch de vrije markt is.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten