Zelfs als men weet dat het om een faketekst gaat, lezen ze toch door. Tot het punt dat de hele tekst weer opnieuw begint. Dit is faketekst. Deze tekst wordt later vervangen door de uiteindelijke tekst, die nu nog niet bekend is. De faketekst is dus een tekst die eigenlijk nergens over gaat. Het grappige is, dat mensen deze toch vaak lezen. Zelfs als men weet dat het om een faketekst gaat, lezen ze toch door. Tot het punt dat de hele tekst weer opnieuw begint. Dit is faketekst. Jij nog koffie? Deze tekst wordt later vervangen door de uiteindelijke tekst, die nu nog niet bekend is. De faketekst is dus een tekst die eigenlijk nergens over gaat. Het grappige is, dat mensen deze toch vaak lezen. Zelfs als men weet dat het om een faketekst gaat, lezen ze toch door. Tot het punt dat de hele tekst weer opnieuw begint. Dit is faketekst. Jij nog koffie? Deze tekst wordt later vervangen door de uiteindelijke tekst, die nu nog niet bekend is. De faketekst is dus een tekst die eigenlijk nergens over gaat. Het grappige is, dat mensen deze toch vaak lezen. Zelfs als men weet dat het om een faketekst gaat, lezen ze toch door. Tot het punt dat de hele tekst weer opnieuw begint. Dit is faketekst. Deze tekst wordt later vervangen door de uiteindelijke tekst, die nu nog niet bekend is.
(Na een kennismaking klinkt soms ten afscheid: ‘Zullen we eens afspreken om ergens te gaan koffiedrinken?’ Mag daaraan in deze context geen verplichting kleven, het zegt wel dat het eerste treffen voor herhaling vatbaar was én dat de voorgestelde drank woorden faciliteert. Meer woorden, leuke en trefzekere, want alles kan nog alle kanten op. Koffie weet die ban echter eveneens te breken wanneer de stemming ongemakkelijk is, of verlegenheid een ruimte in bezit neemt, men zich moet instellen op volkomen onverwachte, a.h.w. paradigmatisch nieuwe feiten – bij een tekort aan woorden.
Hoe ook, het decor zal niet snel een bruin café zijn dat, bij dubieus koffiepeil, geschikter is om het geanimeerd op een zuipen te zetten. Wel een grand café dat, met alle lifestylekloterij van dien, enige onberispelijkheid wil ademen, opties, belofte. Ik kan daarom niet helemaal instemmen met filosoof Awee Prins: ‘Wat rest ons, weeskinderen van de waarheid, kinderen van het uitgesloten derde, post-moderne “marge-kramers” van dat wat is? In een helverlicht grand-café nipt de hedendaagse mens, met niet anders te vrezen dan een zachte dood, aan een campari-soda, terwijl op het podium onder een grote palm het combo Peggy Lee and the Metaphysics “Is that all there is?” speelt.’
Bovenstaand fragment is trouwens een bij de aanbouw van websites voor het woordbeeld gebruikte Lorem Ipsumtekst. Klank- en contaminatiegevoeligen horen daar ‘lorum’ in, te verklaren uit delirium, een staat van woordbalkerij die exclusief door drank wordt veroorzaakt. Thans sluiten wij zulke oren voor het feit dat slappe koffie in het Noord-Brabants ‘loerie’ blijkt te heten.)
donderdag 26 maart 2009
zondag 15 maart 2009
Raatmoment (1)
Misschien had Julius Caesar het helemaal niet op zijn moordenaar Brutus voorzien maar fouilleerde hij zichzelf met zijn uitspraak ‘tu quoque’. Zo leek althans de hypothese van lekkerbek annex belovend taalkundige Stien K. (2), toen zij haar ouders taart en chocola zag eten en opsprong en riep: ‘Jij ook!’
dinsdag 10 maart 2009
God terror
Mocht je vandaag nog in het paradijs raken, neem
je de heggenschaar mee? Het maal moet bereid en
pottenkijkers dienen gediend. Ook heeft snoei op
veel plaatsen uitnemende papieren (bij de grens).
Krijg jij dus een apart gevoel van binnen als god
je aankijkt? Talm niet langer en pak de appelboor.
Onder friendly fire breng je ieder tot de volmaakte
extase. Want begrijp ik het goed dat je je zo kan
vereenzelvigen met zo’n beetje elke medemens,
begrijp ik het goed? Dan te weten hoe lang god in
het vak zit en zo zijn cool verliest. Bloody shame
blijft zijn deel. Sinds wanneer speelt hij de hobo?
Gesteld dat hij buigt, zou je hem wassen, ook daar
waar het komt? O wreedheid van het mededogen.
maandag 2 maart 2009
Ulrike (3)
Van Hitler naar Mao: lijken de kinderen op hun naar de mestvaalt verwezen ouders? Mei ’68-bashingreflex! Het is dat hij ouder is dan babyboomers, of er was actuele bewijslast: de brandstichtingslegitimatieadvocaat zwoer de RAF af, ging voor neonazi’s werken en ontkent nu de Holocaust.
Dit is niet eens het begin van een beschrijving van de leden, hooguit guilt by uitvergroting. Oké, had alle koffie bij het opstellen hun theorieën, waarbij populisme uitgesloten was zodat ook ‘functioneel tijdrovende en wezenlijk luxueuze vulwoorden’ verdwenen tot er niet zozeer uitgebeend als wel stukgedacht proza ontstond, in de praktijk niet hun hersenen gespoeld? Voor hen waren door napalm besmeurde Vietnamese kindjes restloos te vergelijken met Joodse kindjes in het getto. Dit via omstandige redenaties; met Hitler had Baader gemeen dat hij oeverloze monologen kon houden. Zou daar een zeker dichotomisme in zijn opgedoken?
Wederom sluimert ironie en retoriek in mijn taal. En vergelijkingen zijn gevaarlijk want nooit sluitend en dus altijd tendentieus. Oorsprong van het tu quoque-argument? De vraag dan wat er tegen dichotomie is, behalve dat ze nu impopulair lijkt (op dit punt van de geschiedenis, waar Aust zijn oorspronkelijke, meer dan duizend pagina’s tellende RAF-boek uit 1986 heeft bekort tot nog geen zeshonderd, ‘speciaal voor een internationaal leespubliek’). Vervolgens het antwoord toetsen aan nuance, daadkracht en wellicht aan een fatsoenlijk stilzwijgen dat daar vaak bij hoort.
Waar sprak Baader UM aan met ‘liberale hoer’? Mijn hypothese: in een laboratorium voor een sensationeel experiment om de wereld te verbeteren, met deze kanttekening dat de wereld tegelijk het laboratorium was dat er ten behoeve van de voortgang van het experiment onmogelijk even toe kon doen.
In Brechts revolutiedrama De maatregel – de andere RAF-favoriet naast Moby Dick – walgde UM van het citaat ‘Welke laagheid beging je niet, om de laagheid te verdelgen’. Ze maakte in de gevangenis notities, die de leiding, vals maar logisch vanuit de kadaverdiscipline, in kopie verspreidde: ‘zelf allang een smeris zijn in het psychische mechanisme van macht en onderwerping, van angst en je vastklampen aan de instructie. Een schijnheilige trut uit de heersende klasse, zo zie ik me gewoon’.
Thans lieve kijkbuiskinderen toch een vergelijking.
Rijmt de UM-gehoorzaamheid aan het bevel ‘Kut, zet eens koffie’ met een getuigenis van Anja Meulenbelt over haar leerjaren? In een trotskistisch studiegroepje ter gezamenlijke lezing van Het Kapitaal: ‘Het werd altijd laat. De discussies hadden de neiging te verzanden in debatten over de relatieve ruilwaarde van een emmer water in een woestijn. Theo neuzelde maar door, zijn vrouw zette koffie.’
In Margarethe von Trotta’s film Die bleierne Zeit (1981), gebaseerd op het leven van Ensslin, valt de onwankelbare terroriste Marianne midden in de nacht het appartement van zus Juliane binnen met twee collega-revolutionairen die al rokend koffie bestellen. Ogenblikkelijk gaat Marianne koffiezetten, mede tot genoegen van Juliane’s vriend. En in de aflevering ‘Kunst oder Leben (1970)’ uit Heimat 2 is de explosief emotionele Helga RAF-lid geworden en schuilt met drie collega’s in het appartement van haar vroegere bijna-vriend Stefan. Ook die mannen houden zich bezig met roken en worden eet- en drinkgewijs in de watten gelegd door de revolutionaire.
Stoffeert koffie sociaal uit routine? Dan zou het vanzelfsprekend zijn dat de drank door de moeder wordt bereid (species UM)? Workaholic, sterkekoffieverslaafde en communist Egon Erwin Kisch liet zich de complimenten welgevallen voor zijn gastvrijheid in de roaring twenties te Berlijn, waar hij onderdak bood aan ballingen aller landen, in welk kader Nico Rost voor een lyrische schets vaststelde dat Fräulein Gisl steeds maar weer nieuwe koffie moest zetten. Met zijn vaste medewerkster en minnares Gisela Lyner zou Kisch op zijn oude dag trouwen.
Dit is niet eens het begin van een beschrijving van de leden, hooguit guilt by uitvergroting. Oké, had alle koffie bij het opstellen hun theorieën, waarbij populisme uitgesloten was zodat ook ‘functioneel tijdrovende en wezenlijk luxueuze vulwoorden’ verdwenen tot er niet zozeer uitgebeend als wel stukgedacht proza ontstond, in de praktijk niet hun hersenen gespoeld? Voor hen waren door napalm besmeurde Vietnamese kindjes restloos te vergelijken met Joodse kindjes in het getto. Dit via omstandige redenaties; met Hitler had Baader gemeen dat hij oeverloze monologen kon houden. Zou daar een zeker dichotomisme in zijn opgedoken?
Wederom sluimert ironie en retoriek in mijn taal. En vergelijkingen zijn gevaarlijk want nooit sluitend en dus altijd tendentieus. Oorsprong van het tu quoque-argument? De vraag dan wat er tegen dichotomie is, behalve dat ze nu impopulair lijkt (op dit punt van de geschiedenis, waar Aust zijn oorspronkelijke, meer dan duizend pagina’s tellende RAF-boek uit 1986 heeft bekort tot nog geen zeshonderd, ‘speciaal voor een internationaal leespubliek’). Vervolgens het antwoord toetsen aan nuance, daadkracht en wellicht aan een fatsoenlijk stilzwijgen dat daar vaak bij hoort.
Waar sprak Baader UM aan met ‘liberale hoer’? Mijn hypothese: in een laboratorium voor een sensationeel experiment om de wereld te verbeteren, met deze kanttekening dat de wereld tegelijk het laboratorium was dat er ten behoeve van de voortgang van het experiment onmogelijk even toe kon doen.
In Brechts revolutiedrama De maatregel – de andere RAF-favoriet naast Moby Dick – walgde UM van het citaat ‘Welke laagheid beging je niet, om de laagheid te verdelgen’. Ze maakte in de gevangenis notities, die de leiding, vals maar logisch vanuit de kadaverdiscipline, in kopie verspreidde: ‘zelf allang een smeris zijn in het psychische mechanisme van macht en onderwerping, van angst en je vastklampen aan de instructie. Een schijnheilige trut uit de heersende klasse, zo zie ik me gewoon’.
Thans lieve kijkbuiskinderen toch een vergelijking.
Rijmt de UM-gehoorzaamheid aan het bevel ‘Kut, zet eens koffie’ met een getuigenis van Anja Meulenbelt over haar leerjaren? In een trotskistisch studiegroepje ter gezamenlijke lezing van Het Kapitaal: ‘Het werd altijd laat. De discussies hadden de neiging te verzanden in debatten over de relatieve ruilwaarde van een emmer water in een woestijn. Theo neuzelde maar door, zijn vrouw zette koffie.’
In Margarethe von Trotta’s film Die bleierne Zeit (1981), gebaseerd op het leven van Ensslin, valt de onwankelbare terroriste Marianne midden in de nacht het appartement van zus Juliane binnen met twee collega-revolutionairen die al rokend koffie bestellen. Ogenblikkelijk gaat Marianne koffiezetten, mede tot genoegen van Juliane’s vriend. En in de aflevering ‘Kunst oder Leben (1970)’ uit Heimat 2 is de explosief emotionele Helga RAF-lid geworden en schuilt met drie collega’s in het appartement van haar vroegere bijna-vriend Stefan. Ook die mannen houden zich bezig met roken en worden eet- en drinkgewijs in de watten gelegd door de revolutionaire.
Stoffeert koffie sociaal uit routine? Dan zou het vanzelfsprekend zijn dat de drank door de moeder wordt bereid (species UM)? Workaholic, sterkekoffieverslaafde en communist Egon Erwin Kisch liet zich de complimenten welgevallen voor zijn gastvrijheid in de roaring twenties te Berlijn, waar hij onderdak bood aan ballingen aller landen, in welk kader Nico Rost voor een lyrische schets vaststelde dat Fräulein Gisl steeds maar weer nieuwe koffie moest zetten. Met zijn vaste medewerkster en minnares Gisela Lyner zou Kisch op zijn oude dag trouwen.
Abonneren op:
Posts (Atom)