zondag 18 november 2018

Wilbert Cornelissen (1958-2018)




Ver van mijn boekenkast vernam ik het droevige, maar niet onverwachte bericht. Het ging gepaard met een fraaie, bijna troostvolle beschrijving van het afscheid. Deze dichter-essayist had kennelijk de regie over zijn dood behouden.
Mij bekroop vooral het verlangen om Cornelissens dichtbundel Kinderlandschappen uit 2002 te herlezen. Dat is nu gebeurd. Hij was nog beter dan ik me herinnerde. 
Bijna in het begin weet de dichter al: ‘Er is van zo veel te veel’. En demonstreert dan een typografisch aardigheidje (de bundel is sowieso verrukkelijk vormgegeven door Chris Vermaas van Office of CC), opzwellend tussen de regels: ‘Alles? Alles. Alles.’
Kinderlandschappen had wat ik noem ambitie. Genres lopen er door elkaar, registers ook. De toon kan dan wel van episch naar lyrisch gaan en vice versa, de bundel heeft een ordening tot in getallen achter de komma. Zo bedwingt Cornelissen zowel oeverloze jeugdanekdotes (over Brabant) als taalimprovisaties. Essentieel voor dit boek is de onderbreking. Elk verhaal wordt verstoord, wat zijn volheid extra doet uitkomen.
Daarmee ervaart de lezer terzelfdertijd de hand van de dienstdoende schepper. In de reeks Istanbul weet een paragraafje bijvoorbeeld:

‘Voor een God is ’t een vingerknip om een epifanie te bewerken, ook al is ’t toeristenomzwermd. En dan zou hij jou niet zichtbaar kunnen maken! In het hotel nemen we een duik in het algengroene water. Wij drinken raki en dansen ons een buik in de nacht. Aan de bar voorspelden we dat hij, uitgerekend hij, ‘de God van Labranda’, ja juist hij, op alle foto’s zou ontbreken en al zou hij gevat zijn dan was er geen nabestellen aan.’

Dat werkwoord bewerken lijkt me cruciaal. Er staat niet bewerkstelligen, realiseren dus, maar telkens moet een scheppingsdaad bestaan uit een kleine bijstelling, een knipje hier, een verschuiving daar. Al gaat het maar om het afkorten van het tot ’t, opdat de cadans lulliger wordt en er context opdoemt uit een weke poëzie, zonder dat ze wordt veroordeelt. Ze doet mee.
Meedoen is ook het parool bij dansen. In het fragment wordt het exotische werkwoord ‘buikdansen’, dat we officieel niet vervoegen, daartoe getweeëndeeld en wederkerend gemaakt. Uit berichten rond Cornelissens dood bleek dat hij een gepassioneerd danser was en maandelijks evenementen organiseerde waarin mensen bijeen konden komen.
Zelf ben ik geen danser, maar het heeft me altijd gefascineerd te horen dat daar een leidende en een volgende partij in voorkomen die volkomen afhankelijk van elkaar zijn. Die veroordeelde willekeur zie ik terug in een aforisme uit Kinderlandschappen: ‘Bestaan is een vergrijp, de overmoed om naar het zijn te glippen en de plaats in te nemen van wie ook had kunnen zijn.’
En daar bewonder ik de bundel nog altijd om. Er zijn varianten en die varianten tellen serieus. Ik kan de combinatie van verheven en banaal opnoemen, van melig en gesofisticeerd – maar deins terug voor de indruk dat er dan een poëticaal programma regeert. Terwijl er gewoon wordt geleefd, tegen de klippen op.
Voor Cornelissens volheid is het noodzakelijk om te blijven verzamelen en het apocrief materiaal in de bewerking een zetje te geven. Zonder relativering, zonder snobisme:

‘Bij één wiel is er al Fiets, maar nog niet genoeg om het evenwicht zelf aan de fiets toe te vertrouwen en daarom is er een tweede wiel nodig zoals twee de wereld verdeelt in links en rechts, in onder en boven, in voor en na. Deze verdubbeling is het begin van elk leven, de meest nabije herhaling, de verdubbeling van het zich in een zelf. (…) O Rijkdom van het afgeronde, weelde van het Wiel.’

Uiteraard knipoogt de slotregel naar Leopold terwijl een letterlijke lezing mogelijk blijft. Op mij komt Cornelissens poëzie ook on-Nederlands over omdat hij onderbroken fragmenten niet gebruikt in hun suggestie. Even later zegt hij: ‘Blaas tot de juiste proporties op! (Begin een gedicht…) Maar prik elke opgeblazenheid door! (Voltooi het… )’ Zelfs de interpunctie ritmeert.
Volgens de achterflap bevat Kinderlandschappen tekstplassen en tekstpaden. Dat vult de bladspiegel respectievelijk horizontaal en verticaal. Wie de bundel bij de rug pakt en bladzijden langs de vingers laat ritselen, ziet een kruis ontstaan. Alsof er enerzijds een in memoriam gebracht wordt voor de opgedolven werkelijkheid, en anderzijds aanduidt wat de bewerker van het totale bestaande al heeft kunnen afvinken. Hij haalt er steeds een element bij dat mag rekenen op een volwaardige deelname, met een zo hoge inzet dat er louter ruimte is voor een nieuw begin annex de complete acceptatie van een eind.
Zo is Cornelissen een echte experimenteel, die zichzelf de laatste tien jaar van zijn leven beproefde door, onder het heteroniem Mottenfokker, elke dag een gedicht te schrijven. Hij maakte het gelukkig nog mee dat er een selectie uit verscheen onder de genrebepaling proefsleuven.
Wilbert Cornelissen staat niet in Dichters van het nieuwe millennium (2016) en Bundels van het nieuwe millennium (2018). Onlangs berichtte ik, terzijde, over die nazeggende studieboeken die met alle ontplooide werkkracht vooral treurig bleken. Ze ontberen niet eens zozeer smaak als wel durf. Bij mijn weten is Cornelissens werk evenmin ooit bekroond. Zou dat postuum nog kunnen? Welke bundel van de afgelopen jaren kan zich meten met Kinderlandschappen?
Deze dichter weet grenzen te overschrijden op een achteloze, bijna vrolijke manier. Zoals onlangs een spetterende NewOrleans-brassband het ultiem depressieve ‘Love Will Tear Us Apart’ coverde. Want dat moest ik nog zeggen: dat Kinderlandschappen zo’n verkwikkende indruk maakt, druk als deze bundel is met het oprekken en binnenhalen van zijn eindigheid.
Vanuit Cornelissens werk is er verteld over zijn professionele secretaressebestaan, dat hij iedere morgen aanvatte met gesprekken met alle medewerkers. Een ronde die verder voor zover ik weet alleen nachtwakers maken, zij het zwijgend.
De beschrijving van Cornelissens afscheidsviering noemde ik troostend. Ik proefde ook daar namelijk iets verkwikkends in. Door de geliefde naar een rouwcentrum worden gereden in een bakfiets, ter plekke de deksel van de kist eraf, vrienden en bekenden die in de ruimte rondhangen en opkomen en afgaan van een open podium vol verhalen.


zaterdag 10 november 2018

Tweevoud




Toen ik als kaaskop de grens overtrok, werd me, voor een kennismaking met het nieuwe vaderland, Geert van Istendaels Het Belgisch labyrint cadeau gedaan Het viel onder het non-fictiegenre, wat mij moeite kostte te geloven – alleen al die opdeling in parlementen. Dit is inmiddels bijna twee decennia geleden. Eindelijk heb ik nu ook de leesstrijd aangevat met een andere basistekst, ditmaal een echte roman: De leeuw van Vlaanderen. Een zalig jongensboek, zo overzichtelijk! Langdradigheid op een opmerkelijk muzikaal fond! En tot op het bot fictie? Wellicht is mij onlangs iets ontgaan bij de commotie over het gezelschap Schild & Vrienden, maar Hendrik Conscience vermeldt deze toch wat vreemde, uit zijn voetnoten blijkt historische, woordcombinatie. Ze moet aan het Vlaamse vechtvolk de slinkse aanwezigheid van Fransen doen opmerken, want die blijken zowel ‘schild’ als ‘vrienden’ niet onberispelijk over hun lippen te krijgen. Zoals in de bange Hollandse jaren veertig-vijfenveertig, volgens speelfilms waarin Rijk de Gooijer de kwaaie pier speelde, de Duitse infiltrant zich bij verzetsgroepen verried door de uitspraak van het wachtwoord ‘Scheveningen’?

Voor Pallieter, de bourgondiër uit de Vlaamse letterkunde, is schrijftaal niet interessant, gesproken taal al wat meer, maar daden lijken het best. Voor het enige wat dit personage ooit geschreven heeft, gebruikte hij een knipmes dat zijn schepper Felix Timmermans in de roman een lierenaar noemt. Wat zo verschijnt, op een stuk boomschors, duurt precies drie woorden lang: ‘Melk de dag’. Dat zal Pallieters variant wezen op Carpe diem, waarbij de dag van een roos is veranderd in een uier. Daarbij neem ik aan dat melk een werkwoord is, en geen zelfstandig naamwoord (Pallieter ware de wegbereider geweest voor de lucratieve reclamespreuk Melk de witte motor). Dat die optie kan ontstaan, kleurt de tekst echter wel bij. Misschien is dat Pallieters eigen schuld. Op een vroege wintermorgen, nadat hij sneeuwballen heeft gegooid en geroepen wordt om ‘koffe’ te drinken, watert hij namelijk even snel ‘eerst zijn naam in de sneeuw’. Negen letters, wat een blaasinhoud! Hij heet natuurlijk niet voor niets Pallieter. En weet kennelijk het puntje op de i te plengen. Beheersen ook bourgondiërs de kunst van het doseren?