donderdag 17 mei 2018

Ingrijpende



1.
De grens van Aragon naar Catalonië staken we buiten medeweten over. Tot nog toe had een sterk gewijzigd wegdek – zoals tussen België en Nederland – het sein gegeven in een andere provincie te zijn beland. Wel frappeerde ons meteen een Ruta de Orwell, of was dat beroepsmisvorming.
We waren gewend geraakt aan plukjes urbanizatión, wat eufemistisch leek te duiden op gated communities. Al doorfietsend greep de verstedelijking onmiskenbaar om zich heen. Catalonië leek vooral welvarender dan wat we in het zuiden hadden gezien, meer geïndustrialiseerd ook.
Dus was het wachten op het tegendeel. In Barcelona hield een man met boodschappenkarretje halt bij elke afvalbak; hij leek tuk op bezems, moppen en borstels. In Sitges inspecteerden een moeder en zoontje tegenover een verbluffend breed gesorteerde supermarkt de vuilcontainers. Na een kreet zijnerzijds sprong het jongetje er net niet helemaal in (mama hield zijn benen vast).  
Een paar dagen eerder, in een supermarkt van dezelfde keten, te Lleida, oogde ‘gaspacho’ plots krijgshaftiger in het kostuum van ‘gaspatxo’.
Uiteindelijk hadden we bijna bij het begin kunnen weten Aragon achter ons te hebben gelaten. Op de huizen van elk dorp of iedere stad de menigvuldige vlaggen met het opschrift si.
  
2.
De camping van Sitges was hyperverzorgd. Terrasjes en stoepjes werden meerdere malen per dag aangeveegd, sanitair gepoetst: ‘Si us plau, ajudeu-nos a mantenir netes les nostres instal.lations’. Op die inwendige punt na leek Catalaans wel Frans.
Doordat de camping zo overgeorganiseerd was, waren we des te meer verbaasd dat er nergens een overkapping of picknickbank te ontwaren viel. Een zachte manier om kampeerders zonder tafel of stoel in de richting van het restaurant te manen? Het bleef regenen en we hadden al eten gekocht, bederfelijke waar.
De wegkapitein ontdekte op het terrein een onverhuurde ‘bungalow’, op de overdekte voorplaats waarvan een plastic tafeltje stond. Daarop bereidden we ons avondmaal. De gourmande keek van buitenaf toe, omdat ze zich ongemakkelijk voelde wegens geen recht op de gelegenheidsruimte en de steeds dreigende mogelijkheid dat de huurders kwamen. We begonnen te eten, gezeten op een vlondervloer. 
In de motregen bleef de gourmande, lepelend van het bordje in haar handen. Ze schaamde zich zo zichtbaar dat het besmettelijk werd. Voor het eerst sinds onheuglijke tijden voelde ik een zinnetje: ‘Wat zullen de mensen wel niet denken’. En hoewel ik weiger te sneven onder de veronderstelde blik van de ander, moet ik erkennen dat al tijdens het koken mijn bewegingen zich hadden verhaast en dat we nu sneller aten dan gewoonlijk.
Terwijl de gourmande koppig onoverdekt doorat, groeide onze genegenheid voor haar even exponentieel als haar schaamte voor ons. We besloten ons dessert in de tent op te eten.
Weinig later kwam ik in de afwasruimte. Door een wit behuifde poetsvrouw werd ik vriendelijk begroet, wat zij en haar collega’s ’s ochtends eveneens hadden gedaan bij hun betreden van de toilet- en doucheruimte. Het was dat ze bezems en emmers bij zich droegen, hun hele voorkomen deed me veeleer denken aan dat van verpleegsters.
Maar wat zie ik precies? Als witte man bijvoorbeeld, zoals Nadia Fadil wil aantonen met een foto van Miroslava Duma:


Zie ik werkelijk, zoals Fadil stelt, eerst wit dan zwart – en daarmee mijn eigen bevoorrechte positie of zelfs superioriteit? Bedrieg ik mezelf of een verhoopte lezer als ik geloof dat ik, in elk geval bij dit voorbeeld, beide non-kleuren tegelijk waarneem?
  
3.
De e-reader bracht me twee geweldige Nederlandse boeken, waarin Curaçao een mentaal decor vormt. Beide verschenen in de jaren zeventig, zijn ze zoals dat heet brandend actueel, in hun demonstratie van verschillende maten van rechthebbendheid. Ze schreeuwen om een houding en om oordelen die waarlijk onafhankelijk zijn. Bovendien wekken de boeken de indruk uit de losse pols te zijn geschreven, zonder schema’s en intertextualiteit. Maar waarom wil ik zoiets naïefs meedelen (achterop mijn notitieblokje staat ‘contains recycled content and is recyclable’)?
Frank Martinus Arion vertelt in Afscheid van de koningin (1975) zijn verhaal grotendeels met dialogen. Vertellersteksten en personagegedachten bevatten veel minder ‘ideologie’ dan de directe rede. In die technische bijslijping zijn achtergrondartikelen verwerkt, wat tamelijk naturel kan omdat de hoofdpersoon een geëngageerd journalist is.
Zo kan er uitgebreid kritisch commentaar komen op de achtergestelde positie van en onwetendheid over Afrika, op standbeelden voor koloniale helden als Coen,… Blanken blijken zich amper bewust van beperkingen terwijl zij ze etaleren.
Afscheid van de koningin doet aan identiteitspolitiek zonder de witte pedanterie van tegenwoordig. Het boek blijkt slecht ontvangen, voelde juist te weinig aan als roman en veeleer als pamflet.
Regelrechte antipathie wasemde Kees Fens, onder de heeresmaïaanse titel ‘Tante Nel gaat in ontwikkelingshulp’ die, vrees ik, meer zegt over de politieke inzichten van de recensent dan over zijn dan al voltrokken afscheid van de autonomistische literatuurbenadering. Ik moet denken aan een recent bericht over een beer die door zijn dierentuin was meegenomen op een trip. Zou er in dit geheel van actoren (dier-bewakers-passanten) zich iemand helemaal vrij hebben gewaand?
De Curaçaose auteur Frank Martinus Arion is helaas louter bekend van zijn grootse debuutroman Dubbelspel, en bleef in de toch wat koloniale Nederlandse canon ‘allochtoon’, hooguit iemand die je niet echt kunt weigeren. Zoals Afscheid van de koningin zegt van een oer-Hollands nevenpersonage: ‘Aangetrouwde familieleden kunnen bij ingrijpende gebeurtenissen of de hoofdrol spelen, of ineens weer de vreemdeling worden, die ze eigenlijk zijn’.
Het andere boek dat mijn bewondering wekte was De dagen van Olim (1971) door Miep Diekmann. Zij staat geregistreerd als jeugdauteur, met ongenuanceerd linkse opvattingen die volgens die catalogisten horen bij die tijd.
Door hedendaagse ogen gaat De dagen van Olim over MeToo, en dan nog in de etnische variant. Een Curaçaose bediende die blijkt aangerand door een Nederlandse militair lacht, ‘de gemakkelijkste manier als je bruin was om de mensen niet kwaad te maken en toch niks te hoeven zeggen.’ Zelfs solidariteit door taal is lastig, scholieren die op school Papiamentu spreken krijgen straf.
Ook Diekmann heeft slecht nieuws voor makamba’s, maar anders dan Arion was ze wit en sneed haar boodschap in eigen vlees. Mij bevalt het verder dat zij, geboren in 1925, sympathiseert met de protestgeneratie.
De dagen van Olim heeft eveneens een technisch aardigheidje, in het middenstuk. Het eerste deel is een jeugdroman, vooruitstrevend voor zijn tijd wegens expliciet seksuele onderwerpen. Dan komt het middenstuk dat documentair is, uit het archief van Diekmann. Het stelt met terugwerkende kracht de hoofdpersoon Josje van de jeugdroman laconiek gelijk aan de auteur.
Het derde en laatste deel toont de auteur in de tegenwoordige tijd die, weergekeerd naar Curaçao, politiek en relaties evalueert. Het maakt van het boek definitief een werk voor volwassenen. Ben ik nu echt zo kinderachtig die correctie te willen plegen? Bij de jaren zeventig horen voor mij de reeks Het aanzien van, en ik weet bijna zeker dat precies in een deel over dit decennium een geïllustreerd stukje staat over een Japanse soldaat, aangetroffen in een oerwoud. Hij wist niet dat de oorlog al zo’n kwarteeuw voorbij was.

dinsdag 1 mei 2018

Grommende



1.
Reizen veroorzaakt bij de informatiejunk in mij een cold turkey. Als smartphoneloos persoon ben ik plots verstoken van nieuws. Dat blijkt telkens te wennen en richt waarschijnlijk koketterie aan. Ten tijde van Nine Eleven waren we in Toscane en zagen pas ’s avonds, zappend op een hotelkamer, dat aan Amerika de oorlog verklaard was. En sorry, de steeds herhaalde beelden van de omvallende WTC-torens stemden ons in het geboorteland van Marinetti vooral lyrisch.
Toscane drong zich vandaag aan ons op, toen we het marktplein van Almazán opfietsten. Het heeft ongeveer de vorm van een schelp en is enigszins komvormig – hallo daar, Siena! 
Ergens knaagt het natuurlijk aan mijn geweten dat de belangrijkste en onbelangrijkste actuele gebeurtenissen aan me voorbijgaan. Maatschappelijke onwetendheid past niet bij mijn ideaalbeeld van burgers. Maar reizen doet kennelijk een beroep op andere faculteiten. Die van een heremitische verleiding?
Op mijn e-reader consumeer ik nog schrijftaal, geïnstitutionaliseerde zelfs omdat er vooral historische literatuur en essays op staan. Maar, passanten en winkelpersoneel uitgezonderd, de gesproken taal richt zich alvast tot het beperkte aantal betrokkenen dat mijn gezinnetje is. Uitdrukkingen, zinswendingen, onafgemaakte anekdotes: aan het notoire halve woord hebben we, zeker onderweg op de fiets, al bijna genoeg. 
In het bergdorpje El Real de San Vincente, doorsneden door plakken cement en waar werkelijk geen straat horizontaal loopt, zagen we een jongen passeren op het meest passende vervoermiddel ter plekke: een paard, wit ook nog. Wel had hij de teugels in één hand, omdat hij met de andere hand aan het telefoneren was.

2.
Nieuws dringt af en toe alsnog door, wanneer er WiFi is, het thuisfront is geïnformeerd en de koers van de dag wat energie heeft overgelaten. Op zulke kwartiertjes surf ik in de rondte en dan kan ik blijven hangen bij een artikel. Zo schreef Geert Buelens in De Groene Amsterdammer van 18 april, uit actualiteitsperspectief vermoedelijk een eeuwigheid geleden, over Daniel Cohn-Bendit, bijgenaamd Rode Dany.
Buelens beschikt over een fantastische eruditie en een dito vermogen complexe zaken helder uit te leggen. Hij volgt de actualiteit in alle internationale media denkbaar. Altijd heeft hij net een commentaartje in pakweg de Seattle Chronicle meer gelezen dat zijn informatie breder en neutraler laat ogen. Ditmaal schildert hij Cohn-Bendit vanuit de meimaand van 1968, die deze Fransduitser als studentenleider wereldberoemd zou maken.
Belangrijk vind ik Buelens’ aparte vermelding van onderzoek, waarvan de conclusie luidt dat linkse babyboomers betrekkelijk trouw aan zichzelf en hun idealen zijn gebleven. Dit vormt een tegenwicht voor helaas ook door hem vermelde clichés: arbeiders die de theorie van studenten in de praktijk brachten, activisten later die een maatpak gingen dragen,… Zeker op internet heerst de topos dat idealisten hypocrieten zijn (linkse praatjes, rechtse daden). Buelens zet Cohn-Bendit uiteindelijk neer als een mediamanipulator, zonder dat hij hem veroordeelt. Constante in de optredens van de studentenleider van weleer blijkt ‘realiteitszin’, die Rode Dany er zelfs toe noopt een pact te sluiten met de neoliberale paling Macron, om Marine Le Pen buiten de deur te houden.
Uit het artikel komt Cohn-Bendit te voorschijn als een pragmaticus. Ik kan niet beoordelen of dat klopt op basis van mijn lectuur van het oeuvre, die fragmentarisch is. Wel heb ik het pamflet Voor Europa (2012) bestudeerd en besproken. Cohn-Bendit bracht het op de markt met Guy Verhofstadt. Daaruit kreeg ik het beeld van een idioot die niet zozeer gevaarlijk is wegens zijn voorkeuren, die sympathiek zijn, als wel wegens zijn sloganeske dedain voor andersdenkenden. Ook leek me dat zijn macht zo gestaag is opgebouwd dat pijnlijk misplaatste uithalen naar als groep gespecificeerde onbekenden niet eens meer weersproken worden.
Wat beweert Le Pen los van haar reputatie echter precies, waar gaat ze over de schreef en op welke punten, die kennelijk een breed publiek aanspreken, mogen we leren? Voor mij is het verschil tussen pragmatisch en opportunistisch niet steeds duidelijk, terwijl men om laatstgenoemd label op te spelden smetteloos moet zijn. Toch betreur ik het dat Buelens’ tekst kadert in een tijdschriftdossier over mei 68, precies vijftig jaar na dato, zij het vervroegd om collega-media voor te zijn. Het helpt niet dat hij opent met een verwijzing naar die ‘commemoritis’. Bovendien publiceerde Buelens – het staat keurig onder het artikel uitgeduid – net een eigen boek over de jaren zestig. Ik zie er enorm naar uit het te lezen, maar de voorspelbaarheid dat het deelt in de halve-eeuwhausse...
In de korte tijd tussen verschijning van Buelens’ studie en het begin van onze Europa-reis kwamen me vier interviews onder ogen waarin hij steeds hetzelfde zei. Ook over zijn eigen jeugd in ‘de jaren tachtig’, die hij verpakte in gemeenplaatsen. Het ergste vind ik echter de parallellen en contrasten met het heden, waarvan Buelens ook in De Groene staaltjes geeft, zoals de bestorming van woonvertrekken van studentes en het Me-Too-debat.
Grondig heeft Buelens een historisch tijdvak bestudeerd en doet vervolgens mee aan debatten waarover het licht van het heden moet schijnen. Zelfs vermeende overeenkomsten tussen mei 68’ers met IS-strijders zitten in het pakket. Dit bevredigt het narcisme van de actualiteit, waarvan kennelijk iedereen haar diepste kern ontbloot wil zien. Zo voegt Buelens zich naar de cultuurindustrie.
Het deed me denken aan wat ik op mijn e-reader bij Paul Rodenko had herlezen over een ‘verbeten levenshouding’ bij Nes Tergast. Deze dichter liet zich niet van zijn stuk brengen en putte steeds op het gepaste moment uit de geëigende poëtische middelen. Dat zou Tergast volgens Rodenko in het gezelschap van Nijhoff brengen: misschien experimenteel naar uiterlijk, niet naar ingesteldheid.

3.
Wat weet de blik van de ander? Afwisselend voor de brandende zon en stortregens schuilden we onder het afdak van een soort crèche op onze camping. We hadden een picknickkleed uitgevouwen, er waren dranken, brood, e-readers, kleurpotloden, zonnepanelen. Plots kwamen allerlei ouders met kroost langs, alle kinderen keken ons aan en niemand van de ouderen keurde ons een blik waardig. Ze gingen de crèche binnen, daar openden zich de bovenramen, harde beats schalden over ons negorijtje.
Natuurlijk is een camping evengoed een bedrijf dat zijn eigen ruimtes voor derden exploiteert, bijvoorbeeld voor evenementen als een kinderfeestje, inclusief animatoren. Van de ouders veranderden naar mijn indruk de blikken zodra die ons alsnog betroffen. Ze werden vermanend. Omdat we ons zo dicht bij hun nageslacht ophielden? Hielden ze ons voor vluchtelingen? Onderwijl verveelden ze zich drie uur boven hun smartphones.
We wilden hen niet langer storen (of onszelf storen met onze projecties). En ach, we moesten toch gaan eten. Dus verplaatsen we onze have naar de rand van een aangrenzend plein, waar ik alvast de groente sneed – en waar even later de animatoren dansten, met achter hen weer de meute. Oranje pionnen werden over het plein neergezet en binnen een mum van tijd raasde het bij ons tafeltje van beweging. We zaten net te eten toen het feestje werd beëindigd. De kindjes cirkelden rond ons tafeltje. Honger konden ze onmogelijk hebben, gelet op de grote puntzakken snoep die ze droegen. Of hun ouders voor hen, terwijl ze naar de uitgang slenterden.
De camping lag ongeveer tien kilometer van Escorial. We waren er naartoe gegidst door een man die ons bij een benzinetank had zien vragen naar de weg (en de amateurdoping cola kopen). Hij had ons toegeroepen dat we een momento moesten wachten en holde weg. Even later was hij terug onder een zwart petje, met een racefiets waarvan hij de banden nog even oppompte. De route voerde langs meerdere snelwegen en rotondes, niet simpel uit te leggen. Tot we louter nog rechtdoor hoefden en de man zwaaide en beweerde dat we als gezin ‘incredible’ waren en hij maakte een foto van ons terwijl we op ons tandvlees wegreden.
Een uur tevoren had ik staan uitdruipen over mijn stuur na een zonovergoten beklimming bij het fameuze klooster El Escorial. Twintig meter voor me reed een hummer achteruit de heuvel af in mijn richting. Hij zou toch wel stoppen? Ja toch? Eh? Ik schreeuwde en moest uit alle macht mijn fiets onder me vandaan trekken. Het karretje stopte en wachtte. Toen ik passeerde, riep de bestuurder iets naar me, ik weet niet of hij zich verontschuldigde of dat hij mij uitschold.
Even verderop, wachtend op verlossende signalen van de gps of van der wegkapiteins smartphone, zag ik dat er zich steeds meer auto’s op de steile helling verzamelden, de motor stationair. Toen doken er allerlei kinderen in schoolkostuum op; in een kaarsrechte lijn stapte een jongetje bij de hummer in en hij zoefde weg.