Op de tentoonstelling Breendonks
Blauw heeft Jan Vanriet een wand
volgehangen met schilderijen van diverse grootte en kleur. Het zal de bedoeling
zijn dat toeschouwers, na het concentratiekamp dat het Fort van Breendonk was te hebben
doorkruist, een verband zoeken tussen die delen. Maar bij het eerste het beste
schilderij bleef mijn blik plakken.
Vanriet geeft er letterlijk vier zinsneden waarvoor de lijst
om het schilderij en de muur daar weer omheen het als ware verhinderen alles te
kunnen lezen. Alleen puzzelaars en mensen met enige landskennis van de Tweede
Wereldoorlog kunnen duiden wat er moet hebben gestaan:
Een Volk!
Een Staat!
Een Bier:
Moortgat’s Bier
In de gemeente Breendonk zat brouwerij Moortgat, een
familiebedrijf opgericht in 1871. Hoe luguber klinkt nu die naam weer, beseffend
dat de gemeente geschiedenisgewijs exclusief berucht is door dood en marteling
(Jean
Améry). Ook op een andere manier sluit taal een duivels pact met de
werkelijkheid, waarin het bestaan van mensen werd ontkend – oorspronkelijk
maakte Moortgat ook azijn.
Och, ontbloten en toedekken tegelijk. Het woordje ‘duivels’
sijpelt al met de snelste close reading in Moortgats vloeibare zaligheid Duvel
(en ja, mede-Nederlanders, het fijne Vedett en De Koninck zijn ook van die inmiddels
multinationale firma).
In de Tweede Wereldoorlog was Albert Moortgat gedelegeerd
bestuurder van de brouwerij en burgemeester van Breendonk. Hij kreeg uiteindelijk
32 maanden cel wegens collaboratie. Behalve in het ijlings herbestemde Fort zat
Moortgat toen in Klein Kasteeltje te Brussel, waar nu vluchtelingen
zich kunnen aanmelden voor een asielverzoek. Zijn hechtenis ligt extreme Vlaams-nationalisten
nog altijd zwaar op
de maag. In die zin is het schilderij een registratie én polemiek tegelijk.
De beruchte bierreclame
die Vanriet in zijn kunst binnenhaalde is een schoolvoorbeeld van retoriek.
Niet alleen als tricolon, maar ook als toespeling op en toe-eigening van Hitlers
nietsverhullende slogan. Wel heeft de afbeelding van naakte, louter
verticaal gerangschikte reclametaal iets behoorlijk ouderwets. Ik zal niet zo
flauw zijn om dan naar poëzie te verwijzen, temeer daar ik een heel andere
associatie kreeg: met een sandwichman.
Bestaat dat vak nog, van een mens met een tekstbord op buik
en rug die door het centrum van een stad wandelt om reclame te maken?
De sandwichman kruiste mijn leespad in het
pamflet Het tijdperk van de ik-tiran.
Het einde van een gemeenschappelijke wereld. Daarin loopt de Franse
filosoof Éric Sadin te hoop tegen individualisme, atomisme zelfs, veroorzaakt
door technologie. Hij memoreert de beroepsgroep om er de update van te geven:
de (waarschijnlijk beter betaalde!) influencer, op wiens Instagram-afbeelding
men blijkbaar kan muisklikken. Dan krijg je allerlei producten en
kledingstukken thuis.
Backhauled
Bij Sadin botste ik gaandeweg op een conservatief cultuurpessimisme
met bedenkelijke uithalen naar minderheidsgroepen, waarbij appels weer eens met
peren werden vergeleken. Toch heb ik zijn boekje uitgelezen omdat ik geporteerd
ben voor gemeenschappelijkheid en angstige interesse heb voor communicatie via
technologie.
Angstig, omdat ik een primaat van het heden en van het ego
denk te zien, waarbij technologie, in de vorm van internet en smartphone, een lichamelijk
verlengstuk lijkt van onbehagen en fluctuerende stemmingen. Sadin spreekt met
dikdoenerige cursieven van subjectieve
affecten –even niet aan mijn freempje van literaire
millennials denken! Daarbij hangen wrok en genot samen en is de samenleving
dader en pineut ineen.
Sadins origineel verscheen in 2020, maar recentere verkiezingsuitslagen
in Europa bevestigen dat iedereen ‘de bankier van zijn eigen woede’ is.
Zelf dus de aanvang van navelschraperij bij millennials
leggend, die rond 2010 naar voren traden, begrijp ik van Sadin dat al vlak na
de val van de Muur de weldenkende schrijvende mensheid zichzelf als maat der
dingen ging nemen en het andere op afstand hield. Zijn signalement van het
bijpassende genre ‘autofictie’
voerde me naar een lexicon dat een (Frans) boek uit 1977 als beginpunt daarvan
ziet.
Handig voor mij als terrible late adopter en smartphoneweigeraar
loopt Sadin nog even stapsgewijs ontwikkelingen in het technologisch
communiceren na. De eerste mobiele telefoons bleken rond de eeuwwisseling een gevoel
van onafhankelijkheid te verwekken tegenover meeluisteraars die in dezelfde
wooneenheid vertoefden. Spoedig kwam er de sms, die zowel nuttig als intiem
aanvoelde, zodat ‘een deel van de oude gespreksetiquette’ overboord kon.
Misschien is het slechts korte tijd echt opgevallen dat
mensen in de publieke ruimte luidop, tegen een onzichtbare derde, begonnen te
praten. Inmiddels weten we niet beter. Al even middeleeuws voelt de door Sadin
gememoreerde keuze van Time aan om
anno 2006 als persoon van het jaar ‘You’ te nemen, de gebruiker van
niet-analoge technologie. Maar herlees wat de
legitimatie was:
‘It's a story
about community and collaboration on a scale never seen before. (…) It's about
the many wresting power from the few and helping one another for nothing and
how that will not only change the world, but also change the way the world
changes. (…) It's a tool for bringing together the small contributions of
millions of people and making them matter. (…) We're looking at an explosion of
productivity and innovation, and it's just getting started, as millions of
minds that would otherwise have drowned in obscurity get backhauled into the
global intellectual economy. (…) This is an opportunity to build a new kind of
international understanding, not politician to politician, great man to great
man, but citizen to citizen, person to person.’
Dit klinkt zo bekend allemaal, zo hol bovenal gelet op het
onvermijdelijke resultaat. Personen werden personages, of beter: pr-medewerkers
van zichzelf. Hun taal: afwasmiddel. Hun vrienden en volgers: getallen. Al een
paar jaar later was het bon ton dat elke gebruiker als middelpunt van de wereld
via een selfie pakweg een kathedraal als decor opvatte. Dat plaatje stuurde men
dan rond, evengoed blijkbaar op Facebook, dat mijn studenten doet denken aan
een opvangcentrum voor fossielen. Maar misschien ervaren vele gebruikers geen
gemeenschapsgevoel omdat dat ding waarover ze met hun wijsvinger vegen hun de
regie over het eigen leven liet verliezen: ik-verslaafd!
De extra betekenis van het woord ‘bubbel’, die sinds 2013 het Nederlands oprolde, klinkt alweer een tijdje veroordelend en psychologiserend en slaat op groepen van diverse groottes – maar ontsprong eenpersoons, ‘gehuld in een halo’. Sindsdien strekt ons privéleven zich uit over de publieke ruimte waar, met een van Sadins cursieven, de impliciete ontkenning van de ander een feit is.