Staan de Angelsaksische landen in brand? De berichtgeving, die hier van oudsher een Angelsaksisch smaakje heeft, doet vermoeden van wel. Tegelijk lijken culture wars naar de Lage Landen overgewaaid. Er woeden allerlei debatten over details die futiel hebben geleken en over tradities die onmogelijk een haar in de boter dachten te kunnen serveren.
Bij die geschillen is er beduidend meer kritiek dan zelfkritiek;
er worden vooral diagnoses gesteld zonder geneesmiddelen. Toch kan ik lastig
aannemen dat westerlingen te verdelen zijn in hen die een ivoren toren
bewonen en hen die betogen vanuit de onderbuik. De crux zou dan liggen in de
omgang met angst.
Een
recensie bood deze charmante fehlleistung:
‘Het racisme in Nederland rijkt verder dan directe,
openlijke beledigingen en zit ingebakken in zowel culturele als politieke
structuren.’ In de spelwijze ‘rijkt’ zit een sociaaleconomische positie
die, grosso modo, de aanzet vormt
voor huidige
tegenstellingen.
Tegelijk bijt haar hoge generalisatiegehalte de bewering in
de staart.
Er
lopen meer breuklijnen door Angelsaksië, die de debatten blootleggen. Dat is op
zichzelf verhelderend en vruchtbaar, maar het is dikwijls moeilijk te geloven dat die geschillen het fameuze wij-zij-denken
beweren te overwinnen. Eerlijk gezegd ontgaat me het volkomen hoe men van
weerszijden zo’n alwetendheid
demonstreert. Ik snap althans niet hoe een pleidooi
voor inclusiviteit gepaard kan gaan met stelligheden over wat anderen waarom over
derden denken, vinden en wel of niet bedoelen.
Zelfs vraag ik me af of het dienstdoende standpunt ruimte laat aan de mogelijkheid
de ander te overtuigen. In Twitterland
blijkt bijvoorbeeld, met referte aan het begrip ‘solidariteit’ dat mij na het hart gaat, een foto van ‘blanke
vla met een negerzoen’ het te hebben opgenomen tegen een pannenkoek in de vorm
van een hakenkruis en cupcakes die eruitzagen als KuKluxKlanners. Over de
aanstichtster van deze culinaire rel berichtte het artikel in stijl: ‘Nu toonde zij eerder al niet het licht der beschaving te zijn, het is dus
maar de vraag of ze de kritieken begrijpt.’
Misschien blijft de onmin ook sidderen omdat het
ontbreekt aan een ‘positief voorbeeld’. Dat ik op mijn oude dag zo’n stichtelijke
term durf te gebruiken (had ik in mijn jonge jaren niet gedacht)! Zo’n positief
voorbeeld mag geen prooi worden voor rolmodellering of voorbeeldfuncties. En het
belangrijkste: het hoeft niet zozeer te gaan om een persoon, als wel om wat
deze aan ervaringen teweegbrengt.
Welnu, volgens mij is de redding nabij.
Vanuit de theorie, meer in het bijzonder door een wandtegeltje van Stevie
Wonder, wist ik al dat muziek is: een language
we all understand. En de plaat had ik al uitgevoerd gezien op het
internet. Maar nu ben ik er als levend lijf getuige van geweest, en is mijn
campagneadvies af te geven op basis van ondervinding: Kamasi for President!
Er is al veel over The
Epic van Kamasi Washington geschreven, maar het project dunkt me op dit
moment relevanter dan ooit. In tijden waarin het woord ‘cultuur’ al afschuw opwekt
en in Vlaanderen na de toekenning van subsidies de poorten van de rituele
verontwaardiging weer opensloegen, verheugt het dat The Epic bij uitstek cultuur is – en toegankelijk blijkt zonder
drempels.
Ja, dit is jazz, maar met alle denkbare andere stijlen
erdoorheen, in wisselende verhoudingen. Ja, er staat een contrabas bij, maar
deze is letterlijk getatoeëerd. Kortom: alle windstreken, weertypes en zonnestanden
komen binnen. Eenmaal in deze cultuur geraakt neemt de kennis spectaculair toe.
Evenmin valt te ontkennen dat religies terug een rol
spelen in het alledaagse leven die ook voetbal niet
weet in te vullen. En dat een concert van Washington de indruk biedt aanwezig
te zijn bij een mis, zij het voor alle gezindten. Maf
is dat er geen richting wordt gewezen, maar sensaties de kop opsteken van
zoiets als gemeenschappelijkheid. De ongewone grootte van Washingtons band
werkt dat gevoel in de hand.
Deelnemen (niet: ‘participeren’) lijkt bij hem het parool.
Solisten krijgen alle ruimte, zonder dat ze in het narcisme van technische
exploitatie kunnen vervallen. Mij deed bijvoorbeeld een drumsolo herademen. In
de geschiedenis begon die op kant drie van een dubbelelpee, terwijl Washington twee
drummers in dienst heeft die wel op elkaar moeten reageren. Etaleren zou
misplaatst zijn.
Als bandleider benadrukt Washington de kleine verbanden,
van familie en vrienden die niet alleen bij hem op het podium staan, maar die
hem ook hebben geïnspireerd. Vanuit de traditie van de vadermoord is dat toch
een ander geluid, om nog te zwijgen van het etiket ‘burgerlijk’ dat in protestjaren
vanzelfsprekend
werd geplakt op alles wat die vader te vertegenwoordigen leek.
Mijn
gedachten gingen even naar een uitspraak van Catherine Ongenae. In Seksisme. Nee, wij overdrijven niet! vertelde
ze dat ze er moeite mee heeft aangesproken te worden als ‘mama’ – alsof een
vrouw geen andere ‘kwaliteit’ heeft dan het moederschap. Bij Kamasi Washington is
dat dus niet eens meer een kwestie. (Ik snap nu waarom er trots in me opwelt
wanneer in professioneel pedagogische kringen iemand ‘papa’ tegen me zegt.)
The Epic wordt intenser naarmate het verhaal langer duurt. Dat is
niet bij elk optreden binnen de programmering mogelijk, maar ik vind het
geweldig dat het woord ‘uitrollen’ ook eens in deze betekenis mag bestaan. Via de
onderbuik verspreidt de muziek zich over het lichaam, tot in de ivoren toren
die wel brein genoemd wordt. Kamasi Washington vertoont een inclusief project.