donderdag 23 juli 2009
maandag 20 juli 2009
Herman (3)
Het optreden van Herman Brood & his Wild Romance bij VARA’s lijn 3 uit 1977 is vooral interessant in genetisch opzicht. Er zijn vroege versies te horen van liedjes, die niet alleen sneller maar vooral uitgepuurder worden gespeeld op Shpritsz. Een standaardalbum, al heeft Joost Zwagerman ooit bekend het debuut Street beter te vinden, wat mij kennerssnobisme lijkt. Hoe dan ook had een onstuitbaar succes de band in zijn greep gekregen. Over de opvolger Cha cha, een live-elpee, onthult VARA’s lijn 3 met terugwerkende kracht dat er geen enkel nieuw liedje op heeft gestaan – met recht zegt Brood in Boston dat hij in de luttele tijd aan gene zijde van de oceaan meer songs had geschreven dan het hele jaar tevoren.
Mij dunkt dat het optreden in Boston 1979 aldus een onoplosbaar dilemma verraadt. Enerzijds moest er van nul af aan een nieuwe verovering gedaan (en liet de ritmesectie uitschijnen dat dit kon), anderzijds waren met name Brood en Lademacher toe aan het verzilveren van publieke investeringen. De Wild Romance diste fracties op. Het lijkt alsof Brood dat projecteert op John Travolta, om wie, vermoedelijk vanwege het traject Saturday Night Fever-Grease, volgens hem door het Amerikaanse publiek wordt gelachen, ‘but the man is okay’.
Niet echt conform mijn inborst zou ik verlangen naar een compromis tussen Boston 1979 en VARA’s lijn 3 uit 1977. En dat compromis bestaat, getuige de opname uit juni 1978, live in de Prinsentuin te Leeuwarden. Bij dat notoire concert, waar na een paar nummers de gitaar uitvalt en kinderen vooraan in het tienduizendkoppige publiek volgens Brood – half bevreesd, half geamuseerd – tegen het podium platgedrukt dreigen te worden, haalt de Wild Romance zijn top: 21 nummers, inclusief onderbreking en de relevante cover ‘Pourin’ it all out’ van Graham Parker. Broods bereik als zanger wordt optimaal benut in een ritmestem: bekwame raps binnen een halve toonladder. Dat had iets wervends. Misschien schuilde een deel van die magie in de onverstaanbaarheid van de teksten; behalve een wrak geheugen manifesteerde Brood een slordige articulatie. Er ontstonden versies, bij maker én luisteraar.
In de Prinsentuin slaakt Brood kreetjes die ik pas veel later kon thuisbrengen, toen mijn dochtertje kraaide van plezier. Hij heeft achteraf verklaard dat precies bij de Leeuwardense affaire hij er met zijn gedachten niet bij was; die afwezige intentie ten faveure van een autonoom opererend lichaam zal verklaren waarom het optreden zo geslaagd is.
Maar da’s mijn interpretatie op grond van particuliere expertise. Er zijn langs die weg nogal wat pogingen gedaan om het fenomeen Brood te duiden en vast te leggen. Met afstand de ingrijpendste is die van Bart Chabot in Brood en spelen. Deze aflevering uit de meerdelige biografie geeft tot in detail een verslag van een theatertournee met Brood, met al diens charme en egocentrisme. Het psychogram was eigenlijk al gegeven in 1966, door Pé Hawinkels: ‘Wat wereldvreemd. Verder bijzonder sociabel door de uitzonderlijk rauwe humor en skrupellosigkeit die hij erop nahield.’ Dat was in een brief, terwijl Chabot een dik, wonderbaarlijk boek schreef waarin hij zich een groot schrijver (en een solidaire vriend) betoont, die in de traditie van New Journalism hier de ster in zijn zogezegd allerlaatste nadagen laat zien.
Brood en spelen frappeert des te meer omdat men zich bij zulke documentaires in woord of beeld veelal beperkt tot zijn muzikale toptijd en dus drie jaar uitkiest uit een carrière van zo’n vijfendertig jaar. Die bekorting moet zijn gedreven door bekoring, met de personificatie van een gesamtkunstwerk dat toen op de maatschappij werd losgelaten. Daar leek het maar met één liefje een wild romance te hebben: het leven, 24 uur p.d.. Waar het mezelf aangaat, zal de leeftijd waarop ik dat aanschouwde een rol gespeeld hebben. Bij een beginnend puber, in wie de hormonen gieren, is de constitutie allicht wat vatbaarder voor prikkels dan in andere fasen.
De euforie wordt gedeeld en bij de neergang is men met evenveel recht verslagen. En iedere gegrepene denkt dat ‘One (of a kind)’, volgens de snob in mij het fijnste nummer van Shpritsz, op hem en hem alleen slaat.
Als ik ooit de moed krijg om kranten, tijdschriften en televisieprogramma’s van 1977 tot en 1979 uit te pluizen, dan lijkt het zeker mogelijk een boek te maken over Herman Brood & his Wild Romance waarin de ampersand is opgelost omdat het, van komkommers gesproken, een autobiografie zou zijn.
Naschriftje
Van het Prinsentuinconcert bestaan foto's. Bij VARA lijn 3 is Cavalli nog niet de bassist, maar Gerrit Veen. Deze speelt ook op de vroegste algemeen toegankelijke opnames van Herman Brood & his Wild Romance: een demo uit 1975 en een optreden in het Groningse café De Koffer uit 1976.
Mij dunkt dat het optreden in Boston 1979 aldus een onoplosbaar dilemma verraadt. Enerzijds moest er van nul af aan een nieuwe verovering gedaan (en liet de ritmesectie uitschijnen dat dit kon), anderzijds waren met name Brood en Lademacher toe aan het verzilveren van publieke investeringen. De Wild Romance diste fracties op. Het lijkt alsof Brood dat projecteert op John Travolta, om wie, vermoedelijk vanwege het traject Saturday Night Fever-Grease, volgens hem door het Amerikaanse publiek wordt gelachen, ‘but the man is okay’.
Niet echt conform mijn inborst zou ik verlangen naar een compromis tussen Boston 1979 en VARA’s lijn 3 uit 1977. En dat compromis bestaat, getuige de opname uit juni 1978, live in de Prinsentuin te Leeuwarden. Bij dat notoire concert, waar na een paar nummers de gitaar uitvalt en kinderen vooraan in het tienduizendkoppige publiek volgens Brood – half bevreesd, half geamuseerd – tegen het podium platgedrukt dreigen te worden, haalt de Wild Romance zijn top: 21 nummers, inclusief onderbreking en de relevante cover ‘Pourin’ it all out’ van Graham Parker. Broods bereik als zanger wordt optimaal benut in een ritmestem: bekwame raps binnen een halve toonladder. Dat had iets wervends. Misschien schuilde een deel van die magie in de onverstaanbaarheid van de teksten; behalve een wrak geheugen manifesteerde Brood een slordige articulatie. Er ontstonden versies, bij maker én luisteraar.
In de Prinsentuin slaakt Brood kreetjes die ik pas veel later kon thuisbrengen, toen mijn dochtertje kraaide van plezier. Hij heeft achteraf verklaard dat precies bij de Leeuwardense affaire hij er met zijn gedachten niet bij was; die afwezige intentie ten faveure van een autonoom opererend lichaam zal verklaren waarom het optreden zo geslaagd is.
Maar da’s mijn interpretatie op grond van particuliere expertise. Er zijn langs die weg nogal wat pogingen gedaan om het fenomeen Brood te duiden en vast te leggen. Met afstand de ingrijpendste is die van Bart Chabot in Brood en spelen. Deze aflevering uit de meerdelige biografie geeft tot in detail een verslag van een theatertournee met Brood, met al diens charme en egocentrisme. Het psychogram was eigenlijk al gegeven in 1966, door Pé Hawinkels: ‘Wat wereldvreemd. Verder bijzonder sociabel door de uitzonderlijk rauwe humor en skrupellosigkeit die hij erop nahield.’ Dat was in een brief, terwijl Chabot een dik, wonderbaarlijk boek schreef waarin hij zich een groot schrijver (en een solidaire vriend) betoont, die in de traditie van New Journalism hier de ster in zijn zogezegd allerlaatste nadagen laat zien.
Brood en spelen frappeert des te meer omdat men zich bij zulke documentaires in woord of beeld veelal beperkt tot zijn muzikale toptijd en dus drie jaar uitkiest uit een carrière van zo’n vijfendertig jaar. Die bekorting moet zijn gedreven door bekoring, met de personificatie van een gesamtkunstwerk dat toen op de maatschappij werd losgelaten. Daar leek het maar met één liefje een wild romance te hebben: het leven, 24 uur p.d.. Waar het mezelf aangaat, zal de leeftijd waarop ik dat aanschouwde een rol gespeeld hebben. Bij een beginnend puber, in wie de hormonen gieren, is de constitutie allicht wat vatbaarder voor prikkels dan in andere fasen.
De euforie wordt gedeeld en bij de neergang is men met evenveel recht verslagen. En iedere gegrepene denkt dat ‘One (of a kind)’, volgens de snob in mij het fijnste nummer van Shpritsz, op hem en hem alleen slaat.
Als ik ooit de moed krijg om kranten, tijdschriften en televisieprogramma’s van 1977 tot en 1979 uit te pluizen, dan lijkt het zeker mogelijk een boek te maken over Herman Brood & his Wild Romance waarin de ampersand is opgelost omdat het, van komkommers gesproken, een autobiografie zou zijn.
Naschriftje
Van het Prinsentuinconcert bestaan foto's. Bij VARA lijn 3 is Cavalli nog niet de bassist, maar Gerrit Veen. Deze speelt ook op de vroegste algemeen toegankelijke opnames van Herman Brood & his Wild Romance: een demo uit 1975 en een optreden in het Groningse café De Koffer uit 1976.
vrijdag 17 juli 2009
Herman (2)
Als de term ‘topvorm’ ergens op zijn plaats is, dan voor de ritmesectie van Herman Brood & his Wild Romance bij het optreden in Boston, 1979. Naast Meerman moet in dat geval bassist Freddie Cavalli worden genoemd. Zij lijken van acquit verdwenen in de nummers en vormen aldus, in een gekende metafoor, het ‘fundament’ waarop het glazen gebouw van de popmuziek staat te pronken. Instructief is dat het tweetal niet altijd even strak speelt (de Wild Romance heeft technisch betere ritmesecties gekend), maar de ademhaling reguleert. Het fundament is dus flexibel, wat bij een voorganger als Brood wel zo efficiënt is, en maakt de muziek schokvrij. Van de voetafdruk die Brood in de Verenigde Staten wou achterlaten, zichtbaar gesteund door zijn begaafde gitarist Danny Lademacher, bepalen drums en bas de tijd en de plaats.
Had Cees Meerman de liedjes geïncorporeerd? Waar hij van de cruciale dameszangkoortjes op de plaat bij optredens sowieso de eerste tweede stem voor zijn rekening nam, zingt hij in Boston ook halve coupletten mee. Hij geeft daarmee extra comfort aan Brood, die melodisch niet echt virtuoos was en die een reputatie op te houden had als het ging om het vergeten van teksten. Uniek aan Meerman was bovendien dat hij de kleinste eenheid binnen een song aanduidde met een bekkenslag, zodat hij een zinnendrummer mag heten. Meer dan iemand anders stond hij in dienst van de band.
Dat is een gratuite constatering, ware het niet dat ze in deze bezetting steevast was opgegaan voor Lademacher die de kunst verstond te begeleiden en kernachtig te soleren. In Boston laat uitgerekend hij steekjes vallen. Het betreft dan niet eens hoorbare foutjes maar de intentie. Lademacher fröbelt! Zijn solo’s hadden min of meer vastgelegen en nu voegt hij versieringen toe, in triolen ook nog. In plaats van effectief wordt hij virtuoos, waarmee hij doet wat in de programmatische song ‘Rock ’n roll junkie’ werd bestreden: behoren tot de ‘symphonic nellies, pretending high class’.
Ook Brood rukt zich los uit het collectief door veel te babbelen. Hij doet dat uiteraard om het publiek gunstig te stemmen. Maar hij moest het hebben van een vrolijk antagonisme ten opzichte van altijd wat stijfjes heersende machten. Ondanks een vroegliberaal pleidooi voor een terugtrekkende overheid onder het motto ‘I love this country’, een land waarop hij naar verluidt al verzot was toen hij als achtjarige ‘Johnny Weismuller doing Tarzan’ zag, laten veel van de tussenteksten slechts de interne keuken van zijn levenswijsheden zien, die inderdaad floreren bij nationalisatie.
Aldus is Brood terug bij af, in mijn vergelijkingsmateriaal bij het optreden uit 1977, voor VARA lijn 3. Daar was hij minstens zo goed geluimd, met vaak geestig geleuter over zijn favoriete onderwerp: zichzelf. Dat heeft iets charmants, als een verlegenheidsoplossing omdat Brood eigenlijk niet durfde te zingen en zich achter de piano ophield, verborg naar mijn idee. En omdat hij daarbij zijn stinkende best deed melodisch te zingen, ontstaat een Koos Koetseffect.
In Boston biecht Brood juist op dat hij, in tegenstelling tot Ray Charles, niet simultaan kan pianospelen en zingen. Dus bepaalt hij zich hees tot het laatste, en is melodie verworden tot, exclusief, kretologie. Brood achtervolgt zijn taal. In een uur worden tussen al het gebabbel en een applaus voor de toegift 18 nummers gespeeld. In 1977 komt de Wild Romance niet verder dan 14 stuks, waarvan de laatste, ‘Anything that makes you feel good’, nog moet worden weggedraaid. Maar dat heeft ook te maken met het genre: de rock neigt dan nog naar Broods favoriete genres funk en soul, die nu eenmaal een lager tempo vereisen en lange intro’s. Ze behelzen ook bij uitstek zwarte muziek, die voor autochtone laaglanders nog het dichtste valt te benaderen op de dansvloer.
Bovenal is na vele personeelswisselingen de bezetting kakelvers, nog zoekend. Misschien speelde Brood mede daarom voortdurend piano en hoefde dat niet langer toen hij blind kon vertrouwen op de drie. Die vonden elkaar en hem. Herman Brood wás de Wild Romance en vice versa.
Met het ontslag van Meerman was het hart uit het organisme verwijderd en daarna moesten externe, kunstmatige factoren de band in leven houden. De figuur van Sjef van Oekel die de Wild Romance na de Amerikaanse tournee van Schiphol ophaalde, tekende al het tekort dat zich, alle heldenverhalen en filmplannen en wat dies meer ten spijt, snel zou laten gelden. Hooguit luidde de vraag wie nog in de onderneming geloofde. Reagan stond op het punt de macht over te nemen, Thatcher… Broods imperium stortte ineen en vanaf dan waren er louter periodieke opflakkeringen te registreren. Hoezeer de trouwe manager Koos van Dijk op die momenten kon beweren te voelen dat ‘de oude tijden herleven’, in Herman Brood & his Wild Romance was de nadruk komen te liggen op de ampersand.
Waarom wil ik dat toch allemaal navlooien en vaststellen? Daarover bekruipen me wat suggesties, waartoe er nog een komkommer moet opgediend. Charlotte Mutsaers schreef het al: ‘Extremiteiten bezit hij niet en daardoor lijkt hij een en al hoofd’.
zondag 12 juli 2009
Herman (1)
Wat misdeed de komkommer dat media hun zomerslaap naar deze frisse vrucht hebben vernoemd? Duidelijk is dat ze bedwelmd terugblikken op ‘legendarische’ toestanden die bij voorkeur een rond aantal jaren geleden voorvielen – de komende decennia op 25 juni het overlijden van Michael Jackson en, hopelijk, op 12 juli de laatste adem van Simon Vinkenoog.
Zou ik aan dit menu iets kunnen bijdragen? Door een bewust maar niet minder discutabel trekje aan het internetwezen weet ik me de gelukkige bezitter van drie liveopnames van Herman Brood & his Wild Romance uit 1977, 1978 en 1979. Redelijkerwijs kan ik vanwege mijn aanhalingstekens in de openingsalinea die tijd niet meer luisterrijk serveren, maar er zijn gronden voor de hypothese dat dit behalve de succesvolste de beste bezetting is geweest. De opnames vertonen ook een interessante curve, en narekenend is het precies dertig jaar geleden dat Brood op tournee ging door de Verenigde Staten.
Nu schuilt de bijzonderheid er niet in dat een Nederlandse groep probeerde vaste voet te krijgen in het geboorteland van de rock, wel dat de offers daartoe groot waren. Vooraf had Brood er al gebracht. De fameuze openstaande gulp van een leren mannenbroek op de hoes van Shpritsz was vervangen door een paar vrouwenbillen in satijn. ‘Saturday night’, ook transatlantisch ingezet als hitsingle, kreeg een discoachtige uitvoering, waarin bijvoorbeeld ‘We had to hit him to the ground’ het veld geruimd had voor ‘Just digging sounds’.
Op een of andere manier had ik gehoopt dat de opname uit juli 1979, gemaakt in het Paradise Theatre in Boston voor een uur radio, zou onthullen dat de Wild Romance in de werkelijkheid van zijn optredens overzee trouw was gebleven aan het non-conformisme dat ze uitdroeg. Maar van ‘Saturday night’ waren de huiveringwekkende openingsregels ‘The neonlight of the open all night / was just in time replaced by the magic appearance / of a new day, while melancholic reno / was crawlin’ on his back…’ inderdaad komen te vervallen: ‘Beautiful soulmusic chirpin’ out of the jukebox / chicks dressed to kill / surrounded by the boys like bees on the honey…’
Die metaforische zoetigheid geeft de moeite weer die Brood zich getroostte het publiek te behagen. Alleen geschiedde dat met wat projecties op ‘Amerika’ moeten zijn, zodat de Wild Romance onwillekeurig trekken kreeg van een bruiloften- en partijenorkest. De met ‘Thank you, Lord’ afgesloten cover ‘Knocking on heavens door’ beschaamt: een overbekend nummer van Bob Dylan, waar muzikaal geen eer aan te behalen is. Ook een van de hoogtepunten van Shpritsz, ‘Champagne and wine’, had Brood niet voor niets zelden live uitgevoerd: een delicate song die snel een niemendalletje wordt – en in het land van Otis Redding een belediging. ‘Going To The City’ van Mose Allison loopt dan weer gesmeerd, maar dat nummer had Brood, en deze bezetting, al tijden op het repertoire staan en was totaal eigen gemaakt.
Hollands beroemdste junkie oreert dat hij ‘absolutely against’ zijn lichaamsbrandstof is. Hilarisch in dat licht vind ik zijn karakteristiek van ‘Dope sucks’ als ‘a religious song’. In die tijd was er een heus traditietje van zulke campagnes: beroemdheden waarschuwden op zo’n manier tegen de gevaren dat de verleiding groeide. Brood vertelt dat twee van de veertien stations die het optreden zouden uitzenden zijn liedje niet in de set wilde hebben, terwijl hij juist bedoeld had dat… Hij legt het er allemaal dik bovenop en blijft mekkeren dat drugs ongezond zijn en somt bij zijn mantra’s van namen aan wie hij dit en dat opdraagt beroemdheden op die voortijdig aan de naald waren bezweken, ‘which is a shame’, terwijl zij natuurlijk zijn idolen waren.
Hier openbaart zich zijn privéoffer: wegens de strenge Amerikaanse wetgeving was hij zelf drooggelegd. In gedogend Nederland had nota bene zijn grote liefde, die weigerde mee te acteren in de publiciteit, getracht hem narcoticaneutraal te krijgen. Zonder resultaat, maar vermoedelijk tot opluchting van muziekliefhebbers. Wel had Brood voor haar een prachtsong geschreven, ‘Doreen’; de naam had hij ook laten tatoeëren op zijn rechter bovenarm. In het beloofde land had hij voor de camera er op de linker ‘POP’, met een traantje, bij laten tekenen. Voor de radio speelt de Wild Romance een euforische versie van ‘Doreen’, zij het dat ze die naam wegschreeuwen met ‘Boston USA’.
Broods Amerikaanse tournee werpt voor mij de kwestie op in hoeverre het doel de middelen heiligt. ‘I am trying to get close to you my ass off’, zoals de ster zelf het veeleer klassiek-katholiek dan vroeghip-calvinistisch uitdrukte. Wellicht het grootste offer bleek bij thuiskomst: op advies van de Amerikaanse producer van zijn nieuwe elpee zette hij drummer Cees Meerman uit de band. Deze aanpassing werd opnieuw zichtbaar op een hoes, van die elpee Go nutz namelijk, waar Meermans hoofd was overgeplakt door dat van zijn opvolger. Rechtvaardigden de optredens die totalitair te noemen retouche? Als antwoord wordt binnenkort in dit theater een tweede komkommer opgediend.
Abonneren op:
Posts (Atom)