maandag 31 maart 2025

Niet naar de Olympische Spelen

 


 

 

Fellas, I’m ready to get up and do my thing. Misschien wel het treurigste aan de Amerikaanse staatsgeheimen die uitlekten via een Signalgroep vind ik de hoofdletters die uit de vingers van machtige meneren rolden. ‘I fully share your loathing of European free-loading. It is PATHETIC’. Het zal in de stijl van de wortelkleurige zijn, die op zijn eigen sociale waarheidsnetwerk de wereld altijd met typografisch geschreeuw tegemoet treedt. Sowieso met kapitalen geëerd is zijn koosnaampje POTUS. Zoals bekend is hij de middelste van drie broers. De oudste heette Otis (die dood is) en de jongste Jodocus (idem, op de vlucht getroffen door een bullet point tijdens een eendenjacht).

Staan dit soort hoofletters in een traditie? Op mijn semi-oude dag moet ik denken aan het roddelblad Privé toen Henk van der Meijden (Meyden) er de scepter zwaaide en artiesten als Claus en Brood er grijnzend hun zogenaamde intimiteiten deelden. Alles wat er maar een beetje leek te hijgen plus wat onweerlegbare feiten – de grens tussen die twee was poreus – stond in SCHANDALIGE KAPITALEN. Achteraf bleek me dat deze techniek ook in De Morgen werd gebruikt.

Waarom eigenlijk? Het was in die tijd dat me het geheim werd geopenbaard van het diagonaal lezen dat zich op kruissnelheid voltrok. Zo kon ik die hoofletters begrijpen als opkontje. En zie ik het nog steeds opduiken, nu als hulp bij begrijpend lezen. Daarin hebben hoofdletters de gedaante aangenomen van een bold.

Er is weinig dat de gulzige lezer in mij zo kan irriteren. Die bolds annex vetjes dunken me – ongraag deze kwalificatie gebruikend – paternalistisch. In taalonderwijs werken ze contraproductief, in de resterende communicatie onderstrepen ze de powerpointisering van de samenleving.

 

Stay on the scene. Ook zeer treurig in Signalgroep stemden me emoji’s. Uitgerekend een oproep om te bidden voor een goede afloop door Vieze Venz, wiens rotsvaste geloof hagelt, kreeg twee likes met samengevouwen handjes. Dat mij dat kleutertaal lijkt, komt door een privéassociatie. Als onze kinderen elders vertoefden, bewerkten ze elke volwassene in hun buurt net zo lang tot ze hun apparaat konden gebruiken om mij emoji’s te sturen. Vermoedde ik althans, als smartphoneloze, die louter blokjes zag.

Zulke taal beheerst in elk geval ook de veiligheidsadviseur tot in de puntjes. Na een voltreffer op een Houthi-doel (53 doden) liet hij Vieze Venz’ kwalificatie ‘excellent’ volgen door drie emoji’s: van een vuist, een Amerikaanse vlag en een bundel vlammetjes die niet naar de Olympische Spelen leken te knipogen. De speciale gezant voor het Midden-Oosten schudde dan weer net iets harder. Hij had er vijf nodig: twee biddende handjes, één spierbal en twee Amerikaanse vlaggen.

 

Can I count it off? Naar verluidt had de journalist die de staatsgeheime informatie in zijn schoot kreeg geworpen contacten tot in de hoogste kringen. Zo’n gerucht decoreert deze tijd en wordt al te gretig verbreid, zodat onderhand de hele wereld één groot complotspel speelt (tot de intimidatiepogingen op Amerikaanse rechters blijkt het bezorgen van pizza’s te behoren, ongetwijfeld verstuurd door de Washingtonse trattoria Cornet Ping Pong, uit de kelder waarvan Hillary Clinton een pedofiel netwerk bestierde).

Of ben ik niet gerechtigd zulke oordelen uit te spreken, omdat ik alleen maar geen kennis heb van de sociaal-digitale communicatiebranchewerkelijkheid? Onlangs kantte ik me tegen Facebookduimpjes. als zijnde een makkelijk constructief stemmetje aan de wereld; het lispelt evangelische blijheid. Ik vergat te melden dat het duimpje me bij een vrij kleine groep gebruikers zeer treffend voorkomt: van het segment funkbassisten dat slapt.

Ik weet wel niet of de machtige Amerikaanse meneren in hun Signalgroep grote dansers zijn. Afgaand op de podiumprestaties van de wortelkleurige vrees ik het ergste. Temeer daar hij daarbij niet de indruk wekt te persifleren met behoud van swing, zoals The Flying Lizzards dat ooit geweldig deden. Maar allicht is in de wanhopigste gevallen deelnemen belangrijker dan winnen. Overigens blijf ik van mening dat het moreel onhoudbaar is om schoolmeesters zonder smartphone uit te sluiten van een lerarenkaart.

zondag 23 maart 2025

Uit de werkplaats (10)

 

 

 

 

1.

Terwijl GoogleTranslate uit een opiniestuk Slav (ongeveer Slaviër, Slavist en geen slavink) presenteert als ‘Slaaf’, wel keurig met een hoofdletter, brengt het uit een Musk-tweet over USAID dismantle als ‘ontmannen’. Dat lees ik voordat dochterlief een beeldraadsel van enige testikels aan een enkel zou onthullen als ‘voetballen’.

 

 

2.

Voor mijn leesinhaalrace van algemeen gewaardeerde titels doe ik Tom Lanoyes Sprakeloos, over zijn moeder die afasie krijgt en sterft. In mijn ogen ligt de waarde van deze roman in sociologische details over een Vlaamse provinciestad uit de vorige eeuw, het uitbaten van een slagerij, gezondheidszorg, enz. Literair beleef ik weinig. Eindigen met ‘Begin’! Daar had de redactie streng mogen zijn, zonder Lanoyes expliciete afkeer van het adagium Less is more geweld aan te doen. Zijn kracht van gerekte groteske beschrijvingen verslapt steeds door bidprentjessentimentaliteit (‘Voor overlevenden is de dood uiteindelijk het moeilijkst’) en galm (‘Delete. Delete. De Lethe’). Alsof ook romans theatraal moeten! Mijn reactie verbaast me omdat ik politiek hoogstwaarschijnlijk dicht bij de auteur sta. Maar zelfs gevoelens raken bij hem, eh… Ik wil ‘mainstream’ intikken, maar dat woord is door de wortelkleurige definitief onklaar gemaakt. Zelf heb ik amper lezers, maar leer van Lanoye nu mijn verlangen dat ze tegen me in opstand komen in plaats van een plakje worst te krijgen. Ook heb ik soms geschaterd. En gebogen voor een achteloze uitdrukking als ‘de diaspora der dingen’. Vgl. Van Boxsel: ‘de toko van het toeval’.

 

 

3.

‘Die zeiksnor van een Derksen? Die mopper ik er binnen een kwartier helemaal uit. Nee, het gaat om die keepersgoeroe, die betweter, die Frans Hoek. Hij wordt ook wel French Corner genoemd.’ Ben ik enige die in de lach schiet? Hoe cruciaal is meligheid voor mij? Van Boxsel citeert Jopie Breemers gedicht Ode op ‘de’. Daar staat middenin: ‘Dat woordje met een woord erachter / Maakt dit soms sterk en somtijds zachter’. Eerlijk gezegd ontroert dit me tegelijkertijd.

 

 

4.

Zo’n achterflapzinnetje (‘Matthijs van Boxsel (1957) studeerde (cum laude) af op de domheid aan de Universiteit van Amsterdam’) om aan studenten te demonstreren dat woordvolgorde betekenis en misverstand kan scheppen. Ik vind het achter op een mini-uitgave van de Gentse Academia Press. Google leert dat de tekst is gekopieerd van de biografiesectie op des schrijvers eigen website! Die daar dus schmiert, en dit essay in een later, dikker, officiëler boek onvermeld laat in de vertrouwde bibliografie en daar de door de Academia Press vermelde collega-uitgeverij Prothese verandert in Superprothese. En ook deze pil, Het carnaval van het Zijn, krijgt een persoonlijk door AI gegenereerd bibliotheekadvies van Bookarang: ‘Complex, origineel en verdiepend geschreven. Uitsluitend geschikt voor een geoefende lezersgroep.’

 

 

5.

Zelfs de titel van Sholeh Rezazadehs poëziedebuut neem ik fout over. Neem ruim zei de zee staat op mijn scherm eerst als Neem de ruimte zei de zee. Maak ik een Thea Beckmann van iemand die volgens de flap ‘schatplichtig is aan de oude Perzische dichters’? Ik raak niet in de taal. Zelfs wanneer Van Goghs werk intermedieert bereiken me louter woorden, aan de grote kant ook nog. Te onontvankelijk als witte enz. man of te stram van geest geworden? Toch had ik door het tweede gedicht hoop: ‘in het platste land ter wereld / konden we het plaatselijke accent van de rivieren verstaan’. De schoolmeester in mij had die slot-e van ‘plaatselijke’ wel willen verwijderen, dat hele woord eigenlijk. Of snapte ik de grap niet? Is dat mijn ongemak met literatuur waarvan me duister blijft of ermee valt te lachen?

maandag 17 maart 2025

Goh


 

Blijk ik afgelopen weekend van De Standaard der Letteren toch op mijn falie te hebben gekregen! Steven van Ammel gispt er in zijn column Van De Boekhandel Geen Nieuws een ‘auteur’ die de beste-boeken-van-de-eeuwenquête ‘op neerlandistiek.nl’ had ‘gereduceerd’ tot ‘vulgaire bluf’ en die daarmee het zoveelste ‘zurig’ artikel had geschreven. Die auteur was ik volgens mij! Met een andere pH-graad dan Van Ammel zelf, die puilde van het enthousiasme voor lijstjes en alternatieve suggesties van die auteur zou gaan ‘uitpluizen’.

Ik wil niet opscheppen, maar zelden is mijn betweterigheid zo in het gelijk gesteld. Toch geeft Van Ammel meteen een onomstotelijk bewijs voor het tegenovergestelde: de aankoop van drie beste-boeken tegelijk. Zo was het bedoeld; ik had voorspeld dat publicatie van de lijst aan het eind van de skivakantie het juiste aanzuigeffect had. Al vertelt Van Ammel dat lijstjes hem als laaggeschoolde hebben gestimuleerd en al is zijn koper iemand met hoodie en oortjes, een boek kost bepaald niet niks én het moet op voorraad zijn. Doordat de lijst louter A-titels bevatte (gemarkeerd door laureaten, hoge oplagen en recensies) was dat alvast geen probleem.

Ook mijn artikel verandert door zijn column in een cultuurindustrialiteitje. Van Ammel ontdekte mijn pretbederving op een vakwebsite, met sociale media en zo, die netjes had vermeld dat het was overgenomen van mijn onbewoond-eilandblog De honingpot. Hoewel dit openbaar toegankelijk is, blijken mijn postings er niet te bestaan. De overname werd logischerwijs bovendien aangekondigd met een citaat dat aandacht wou genereren. Uit mijn 2787 woorden plukte Neerlandistiek dus slim mijn oordeel ‘vulgaire bluf’. Ik herinner me nog dat ik het intikte en dubde of deze waarheid niet te populistisch was, maar och.

 

Hoepel

In zijn 323 woorden (een halve pagina boekenbijlage) kan Van Ammel onmogelijk grondig ingaan op mijn argumenten en noemt er, voordat hij uitsluitend over zichzelf begint te praten, in zijn ironische verontwaardiging: geen. Toch blijf ik ‘vulgair’ treffend vinden voor de stijl waarin vijftig aanprijzingen en een keur aan panelmotivaties waren gegoten. Mijn gevoeligheid zal allicht te groot zijn en door AI-druk verlang ik meer dan ooit naar eigen taalbehandeling, maar ik blijf menen dat professionals hun tips geloofwaardiger mogen uiten dan verkopers van tweedehands auto’s.

Inzake de bluf zou ik evenmin een gepaster woord weten. Ook veellezers kennen een fractie van het geheel en het event maakte duidelijk dat de panelleden bijna uitsluitend het voorgeselecteerde aanbod bewonderen. Stel dat er in de Lage Landen, zoals ik veronderstelde, deze eeuw zo’n tweeduizend auteurs actief zijn (geweest), dan is de uitverkorenheid van welgeteld veertig mensen niet geloofwaardig.

Maar wellicht acht Van Ammel mij gewoon kinderachtig en lui. Hij beoordeelde als jurylid van de Boekenbon Literatuurprijs 2024 het inderdaad volwassen aantal van 527 titels. Al zou de helft niet reglementair zijn, dan nog is hij, net als zijn jurygenoten en media die over dit event blijven berichten in termen van De Beste, een supermens.

Voor soortgelijke raadsels stelt me het ideologisch verwante commentaar in dezelfde boekenbijlage op de inderhaast gefabriceerde ‘lezerstoptien’ – de website presenteert ze roffelend in omgekeerde volgorde. Sarah Vankersschaever en Carl De Strycker misbruiken die input voor bescheidenheid. Er komen nog wat titels uit en ze noemen zelf extra boeken, maar werkelijk al die suggesties dragen het brutaalweg geëxpliciteerde keurmerk van laureaat, oplage en recensie. En werkelijk geen enkele behoort tot poëzie.

Ronduit onnavolgbaar worden Vankersschaever en De Strycker wanneer ze een gebed beginnen over hun ‘blinde vlekken’. Deze metafoor is in ijltempo zo versteend geraakt dat de braafheid provoceert. Geen woord dan ook over hun keuzes voor een panel dat zo scheef is als een hoepel. of over Knack dat een halfjaar eerder exact hetzelfde had gedaan. Ook halen ze hun gezag deels bij Tom Lanoyes podcast-aanvullingen, evenzeer uit het A-aanbod. Dit blijft de wereld van de wortelkleurige, die geen plaats heeft voor losers. Dus zou het correcter zijn indien Vankersschaever en De Strycker aan hun blinde vlekken de naam geven die ze verdienen: blikvernauwing. Juist zij die niet alleen deze bijlage bestieren maar ook jarenlang bij de Campertjury vier prijzen per keer uitdeelden, weten best hoe voorselectie werkt.

Het enige dat daartegen zou kunnen helpen is informatie, maar dan veel breder en niet-hiërarchisch. Dan doet De Standaard der Letteren aan regelrechte obstructie. Het nummer dat dit allemaal wereldkundig maakte telde zoals altijd 16 pagina’s, waarvan sowieso de helft was gevuld met beeld. Daartussen waren ditmaal met enige goede wil 5 pagina’s te bestempelen als recensiebevattend (proza, non-fictie, foto). Verder waren er 3 pagina’s interview, 4 pagina’s column/opinie (waarvan de helft overgenomen uit De Groene), 3 pagina’s vaste rubrieken en 1 pagina voor de omslagfoto.

donderdag 13 maart 2025

Toch nog even dit

 

 

Voor de Vijftig Beste Nederlandstalige Boeken van de Eenentwintigste Eeuw, het vakantie-event van Mediahuis-kranten NRC Handelsblad en De Standaard, bleek de opdracht onrealistischer dan mijn eerste indrukken durfden te articuleren: de gekwalificeerde passionato’s moesten slechts tien titels opgeven. En als om de werkelijkheid nog grondiger te ondermijnen peilde de niet te vermijden publieksvraag naar vijf boeken. Allicht voor een nieuw rubriekje over leesplezier, na de Boekenweek.

Had ik het dus goed aangevoeld dat iets onmogelijks als evident werd gepresenteerd? Ja en nee. Nadat ik achteraf de concrete toplijstjes ontdekte, snapte ik soms de plank danig mis te hebben geslagen. Maar ook in mijn vulgaire-blufvonnis mild te zijn geweest voor een attractie die al in haar arenarituelen gaten liet vallen. Vergeleken met het roffelscenario van NRC, dat dagelijks tien hoger gesitueerde titels bleek te hebben onthuld, leek De Standaard te opteren voor zelfkritiek door in een podcast Tom Lanoye te laten becommentariëren. Maar omdat hij dat deed als ‘eerste Vlaming’ op de lijst was het duidelijk dat de lachspiegel in de kleedkamer was achtergebleven.

Natuurlijk ontkwam Thomas de Veen er namens NRC niet aan te bekennen dat ‘turven en tellen’ een eenentwintigste-eeuwse manie is geworden om verhoudingen bloot te leggen. Geboren in een stad die het turfschip eert zal ik daar proberen aan mee te doen, maar anders dan De Veen belicht ik wat wegviel in de enquête en wat daar mogelijke oorzaken van zijn (en passeer de kwestie waarom zijn artikel zelf werd gecategoriseerd als ‘essay’).

Mijn eerste reactie legde een verband met de cultuur van de wortelkleurige, die alles hiërarchiseert, en met de schrille neoliberale expertsboulimie. Achteraf daagde het me dat het event past bij een digitale soufflé van likes en retweets en volgers. Gisteren viel me pas op dat het googelen van een schrijversnaam gepaard gaat met zelf geopperde vragen van deze zoekmachine, zoals ‘Wat is het beste boek van…?’ Lag de uitslag dus min of meer vast en waren de respondenten marionetten? Hoe ongemakkelijk hun positie was, bleek al uit een waaier van benamingen: kenners, experts, veellezers, professionele lezers, deskundigen,…

Misschien nog meer dan de resultaten (‘Jantje staat er niet op, Rachida blijft onvermeld’) liepen zij als dataleveranciers het risico om afgeserveerd te worden. Als autoriteiten metamorfoseren ze dan in een kwaaie pier, moreel en kennismatig. De ironie wil dat enkelingen hadden gekozen voor familie, vrienden, collega’s en zichzelf – hopelijk onverplicht oprecht. Ook gold als beste boek van deze eeuw onder meer Auke van der Wouds De Nederlanden. Het lege land uit 1987 – het werd in 2022 heruitgebracht. Of Connie Palmens De wetten, uit 1991.

Begrijpelijker slordig waren aanbevolen titels uit 1999, eventueel als lofwaardig statement zichzelf niet serieus te nemen, maar toch wat blasé voor professionals. Dat is comfortabel gezegd vanaf de zijlijn. Na mijn improvisatie op de vijftig eenzaamste boeken schoten me dag na dag meer bijzondere titels te binnen die een vermelding verdienden. Verder werd ik door sommige lijstjes aangenaam verrast – maar vaker bevestigd in horrorverdenkingen. Enerzijds was het eindresultaat opzienbarend voorspelbaar, een foto van een stationsboekhandel. Anderzijds sprak er een teneur uit die ik, wellicht door alle branden in de actualiteit, niet eens zozeer tuttig als wel gedwee moet noemen. Afgaand op een motivatiesmontage verbaast het dat mensen die zich bezighouden met taal hun enthousiasme zo vertolken. Niet voor het eerst vrees ik dat verkopers van tweedehands auto’s geloofwaardiger overkomen.

 

Zaligmakend

Terecht merkte Jaap Goedegebuure op dat de echte macht in enquêtes ligt bij de opdrachtgevers. Uit de teksten die NRC en De Standaard erbij leverden, viel poëticaal geen chocola te maken. De invalshoek van generaties door Goedegebuure, zelf babyboomer, was even flou. Op zich is het te voorzien dat ouderen menen dat jongeren weinig weten van het bestaande, maar ook dat jongeren menen dat ouderen weinig weten van het recente. Dus valt het toe te juichen dat de enquête aan minder gerodeerde deskundigen het woord gaf. Van sommigen had ik als grijze belangstellende nooit gehoord.

Aan Goedegebuures redenatie kan ik wel iets ontlenen dat mij in de uitslag verwonderde. Hij wijst er bijvoorbeeld op dat babyboomer Maarten ’t Hart nergens voorkomt (nou ja, 1 keer), terwijl hem onlangs de P.C. Hooft-prijs werd toegekend. Dit semi-overheidsinitiatief is inderdaad een verheven onderscheiding. Omdat ik eerst dacht dat prijzen een leidraad waren voor de lijst, schrok ik dat dit laureaat het tegenovergestelde heeft uitgericht.

De P.C. Hooft-prijs blijkt hier meestal vergetelheid te garanderen: Gerlach, Krol, Dresden, Bastet, Ten Berge, Biesheuvel, De Swaan, Verhagen, Hofland, Heijne, Minco, Lampe. Andere namen uit deze eeuw vielen te mondjesmaat om bij de laatste vijftig te raken: Ter Balkt, Oosterhoff, AFTh, Roemer, Wijnberg, Februari, Goldschmidt, Schaffer. Op het nippertje overleefden: Nooteboom, Otten, Mutsaers. De uitzondering die deze regel bevestigt: Grunberg. Ook de misschien nog prestigieuzer, want tweelandelijke Prijs der Nederlandse Letteren biedt geen soelaas. Hoewel schrijvers deze overheidseer op gevorderder leeftijd krijgen, wat ik verdisconteer door pas te ijken vanaf 2010, vind ik de kloof wonderlijk. Geen Nolens, Campert, Herzberg, Roemer. Alleen Lanoye telt bij NRC en De Standaard.

Waarschijnlijk is mijn zoeklicht gedateerd. Sponsorprijzen, waarvan de namen onderweg meer dan eens veranderden, worden met krachtiger publiciteit omgeven. Geen idee of er andersoortige jury’s actief zijn, maar het bijbehorende begrip ‘nominaties’ legt een survival of the fittest bloot die de kloof tussen winnaars en losers verabsoluteert en een meritocratische touch geeft, in plaats van een expliciet ideologische of poëticale. Niet toevallig ontstonden deze prijzen in de jaren tachtig, toen neoliberalisme voet aan de grond kreeg.

Maar eenentwintigste-eeuwse kronen van sponsorprijzen blijken eveneens dof geworden. Populaire winnaars als Mortier en Benali doorstonden de laatste schifting niet, net als Schröder, Van der Meulen, Hooijer, Van Leeuwen, Hagar Peeters, De Moor, Driessen, Koen Peeters, Gerritsen. Geen enkele stem was er voor Anker, Münstermann, Vantortelboom, Van Woerden, Reugebrink, Vuijsje, Pefko, Scheijen. Is dat raar? Nee, er bleken in totaal slechts 394 titels aangebracht, absurd weinig voor 25 jaar.

Hoe ben ik dan in die konijnenpijp van prijzen beland? Dit moet de consequentie zijn van vele jaren discursief geweld. Zo raakte deze week bekend wie bij de Librisprijs overbleef voor de shortlist. En betrapte ik me erop gewend te zijn geraakt aan onnozele kanttekeningen als ‘Daarbij vielen enkele prominenten af: de eerdere Librisprijswinnaar Mariken Heitman (De mierenkaravaan), evenals de recente winnaar van de BNG Literatuurprijs Leonieke Baerwaldt (Dagen als vreemde symptomen) en de voor de Boon Literatuurprijs genomineerde Thomas Heerma van Voss (Het archief).’

Natuurlijk houden zich ook enige heuse winnaars in het summum van NRC en De Standaard op. Zelfs de publiciteitsschuwe Daanje wordt echter meegezogen door een treurig denken, geëtaleerd in de vijftig introductietekstjes die deze heuglijkheden sowieso opvoerden, met recensentenlof en hoge oplages. En zo niet, dan toch: ‘De veel bejubelde tweede roman van kunsthistorica Sacha Bronwasser werd al snel een verkoopsucces, al greep het net naast de Libris Literatuur Prijs. (…) Lanoye kreeg relatief weinig literaire prijzen, ondanks zijn succes bij het publiek. Pas in 2024 volgde meteen de hoogste in ons taalgebied: de Prijs der Nederlandse Letteren.’ Hier zitten we knel in een tautologisch universum.

 

vrijdag 7 maart 2025

Onder de radar

 

 

 

Niet lang geleden raakte ik in de knoop bij verwijswoorden in de eerste zinnen van een roman. Raar, omdat de verwarring zich pas bij kalme lectuur openbaarde. Op het gehoor was er niets aan de hand. Inmiddels moet ik denken aan soortgelijke openingszet in een duet van Willy en Willeke Alberti uit 1983:

 

Niemand laat zijn eigen kind alleen
Je bouwt het liefst een muurtje om haar heen
Je wilt zo graag haar jeugd bewaren
En haar veel verdriet besparen
Niemand laat zijn eigen kind alleen

 

Dit couplet, uit de mond van Willy, moet ik tientallen keren hebben gehoord. Pas onlangs viel me de tegenstrijdigheid tussen ‘zijn’ kind en ‘haar’ op. Het eerste woord wordt verwekt door ‘Niemand’, het tweede door de werkelijkheid die dochter Willeke is. Nochtans is ‘niemand’ een onbepaald voornaamwoord, maar al vóór de wortelkleurige drukte mannelijkheid topzwaar door het Nederlands heen. Ik vraag me dus af hoe lang het duurt voordat het even correcte ‘Niemand laat haar eigen kind alleen’ geen luisteraar zou verwonderen. Verder is het tragikomisch dat de Alberti’s zich in de nesten werkten (en niet) omdat het probleem zich in het origineel van hun duet helemaal niet stelde:

 

Save your love my darling, save your love
For summer nights with moon and stars above
A serenade I long to sing you
The reddest rose I always bring you
Save your love for Roma and for me

 

Dit bij wijze van opmaat voor een verder strekkend besef. Impliciet degradeerden mijn notities over de verwarring de schrijfster en uitgeverij, maar ze waren in alle opzichten marginaal. Dat lucht me op, en het boek is inmiddels gedeeltelijk proefvertaald voor de Engelse markt, waarbij juist positieve reacties uit het veld een criterium waren. Toch ontkom ik niet aan de jeukerige indruk dat de – aardige, niet hemelschokkende – tekst beter had gekund, door meer tijd te plannen in het traject tussen inlevering van het manuscript en de eerste interviews.

 

Veronachtzaming

Gedetailleerde tekstkritiek kan hooguit een rituele functie vervullen. Geselecteerd worden immers auteurs. Een klein deel onder hen valt ten prooi aan kwaliteitsgaranderender oordelen dan het mijne, vervat in recensies en interviews, in cultuurbijlagen en bij radio- en televisieprogramma’s. Daarnaast lijkt er een highbrow segment dat trager reageert, vooral via literaire tijdschriften, om eventueel de markt te corrigeren.

Directe beoordelaars hebben openlijker dan ooit de gedaante van consumententipgevers; in een cosy lappendeken van rubrieken overleeft de lijstjesvorm. Hoe resoluter het afscheid van ‘de’ canon, hoe luider op de opportuunste vlakken hiërarchieën (‘handvatten’) worden aangeboden. Wel valt een televisieaanbod weken tevoren te raadplegen en bevestigt aldus de paranoïde these dat voor aandacht de concrete tekst van A tot Z geen rol hoeft te spelen, in tegenstelling tot geruchten van mediacollega’s, uitgeverijmedewerkers en boekagenten.

Ik meen dan ook dat Sheila Sitalsing onlangs een open deur in trapte toen ze als juryvoorzitter van de Librisprijs, die moet beschikken over een niet-voorgeselecteerd aanbod dat netjes over de leden verdeeld wordt, constateerde dat media het nodige hadden gemist. De aan slijtage onderhevige metafoor ‘onder de radar blijven’ die Sitalsing daarvoor gebruikte vond ik gepast. Er gaat het gevoel van uit dat selecteren een rationeel, objectief proces is, terwijl een machine uiteraard wordt ingesteld en bediend. In reacties op andere gelukkigen die als nominaties alsnog worden belicht, zijn patronen te ontwaren. Soms wijzen ze juryleden op een puberale inborst, soms op hun fijne smaak en meestal nemen ze voor kennisgeving aan om bij volgende titels te worden verdisconteerd.

Aan een eigen Librisjury-passage werd ik herinnerd door huidige lectuur van Matthijs Van Boxsels Het carnaval van het zijn. Hij noemt de montagecitatenroman Onderlangs van Paul Bogaers, die destijds op de longlist kwam, samen met onder anderen Sybren Polet. Deze jurybeslissing kon rekenen op ongeloof én werd snibbig gepareerd met ‘gehele veronachtzaming van Adriaan van Dis, Arthur Japin, Robert Anker of Herman Franke’ – van destijds vertrouwdere namen, dus.

Dat het andere uiterste ook mogelijk is, bewijst de fameuze receptie van Anjet Daanjes werk. Het bleef een kwart eeuw nagenoeg onbesproken, tot een NRC-journalist er, na een Libris-nominatie, in 2020 lucht van kreeg. Eerst werd de inhaalrace afgeroomd met de Huygensprijs voor haar complete oeuvre, en vandaag mag Daanje kies reageren op, want meegaan in het heroïsche feit dat Het lied van ooievaar en dromedaris uit 2022 door een kennerspanel is verkozen tot hét boek van deze eeuw.