Is het mogelijk
om tegelijk ergens wel
en niet in te geloven? Mij overkomt dat met de psychologie van klanken. Daarmee
bedoel ik niet zoiets als dat Trump zo’n geprononceerd karakter geworden is
omdat op school zijn achternaam talloze keren moet zijn berijmd en het bijna ondoenlijk
is om naast het toch wat hulpeloze jump
minstens iets niet-pesterigs of aardigs te krijgen (rump, dumb, numb, crumb, slump, pump, bump,…).
Mij gaat het om
bewuste inzet van klank in een taalcompositie. Een vrij gerenommeerde collega,
Rimbaud, wist aan klinkers kleuren te hechten. Al had hij voor de A en de E zwart en wit die
volgens scherpslijpers juist het ontbreken van kleur markeren, het idee was
duidelijk. Het kon desgewenst vanuit het Frans in dezelfde termen worden vertaald
(en zonder e omgezet in Perecs La
disparition). Allicht stond het open voor twist over andere kleurenassociaties,
maar de aanname van klank-tot-betekenis bleef onaangeroerd.
Dichter bij mijn
bed stond zoiets grandioos als ‘Melopee’
van Van Ostaijen, waarover me lessen bij zijn gebleven in het middelbaar en het
universitair onderwijs die, hoe verschillend ook, er voetstoots van uitgingen
dat gevoelens werden gedragen door klanken. En we lispelden mee als
koorknapen zo devoot: ‘Waarom schuiven de maan en de man getweeën gedwee naar
de zee’. Om niet al te dom en bot uit
de hoek te komen, knikten we en zeiden amen op de vraag van de meester of we die
sensatie deelden met de taal.
Knikte ik en zei
ik. Een tegenbewijs kregen mijn hersentjes namelijk evenmin uitgeperst. Wel was
ik voor mijn doen cunning om deze
kwestie, mogelijk oermoedervraag der poëzie, te begraven in een fikse dosis
vergetelheid. Tot ze zichzelf onlangs naar boven worstelde toen een andere
klassieker voor de zoveelste keer aan mijn oog voorbijtrok, Marsmans ‘Herinnering aan Holland’. Ineens meende ik dat er op één locatie iets
gebeurt wat met klank te maken heeft:
(…)
boomgroepen,
dorpen,
geknotte torens,
kerken en olmen
in een groots
verband,
(…)
De letter o, die volgens Rimbaud blauw was, heeft in de uitspraak
twee varianten: als /o/ (boom, toren,
groots) en als /ɔ/ (geknotte, dorpen,
olmen). Die eerste groep heb ik eerlijk gezegd nooit innig liefgehad,
vermoedelijk vanwege de ooooooo van de ondure poëticale verwondering. Mijn
oor legde zich dus te luister bij de tweede groep en hoorde daarin een
uitzondering. Volgens mij staat ‘olmen’ eenzaam en kwetsbaar te zijn, terwijl
het duo ‘dorpen’ en ‘geknotte’ een stuk steviger klinken.
Nu moet ik terugredeneren. Abraham heeft al jaren geleden
mijn huis gepasseerd, dus met mosterd alleen kom ik er niet meer. Dat klinkt
cryptisch, maar het werd me snel duidelijk dat ik in ‘olmen’ iets als ‘vermolmd’
hoorde meetrillen. Qua bewijs is dat wel erg mager en ik blijf op mijn honger
zitten. Mijn als cadeaumening verpakte stelling is nu dat het gaat om de
combinatie van de o met twee verschillende, erop volgende medeklinkers – een geheide
puntenpakker bij Scrabble.
Vreemd genoeg komt ‘dorpen’ dan opnieuw in zicht. Maar in
mijn hopelijk niet voortijdig op hol geslagen verbeelding is de ‘r’ te hard. Soeverein
ruil ik hem voor de buigzame ‘l’ die
uiteraard in Marsmans specifieke
bomen al naar me wuifden. Dan komen er begrippen als stolp en onbeholpen. Naar
mijn idee een stuk kwetsbaarder voor de elementen. Lullig is alleen dat ik geen
andere woorden weet, noch vind via de jokers in de digitale Woordenlijst.
Toch geeft die bron
me alsnog reden tot juichen wanneer ik, los van de Amerikaanse president, de
variant ‘omp’ ingeef. Ik kwam er naturel op dankzij een haastige rijmfitness:
lomp, plomp, stomp, romp, homp. Onder
hen vereisen de adjectieven nog wel wat training in de werkelijkheid, desnoods
via etiquetteboeken. Maar ook van de substantieven valt meteen te zeggen dat ze
finetuning kunnen gebruiken – aan romp en homp ontbreekt het grotere geheel.
Ja, plomp kan ook
een zelfstandig naamwoord zijn. Voor een slootje van niks, voor dichters die het vak nog moeten leren. Ook beken ik ‘pomp’ te hebben verzwegen.
Dat ding gebruik je echter als middel om iets anders te bewerkstelligen. Enfin,
de digitale woordenlijst gaf verder:
Zompig /
sompig
Hompelen
Strompel
Bedompt
Bekrompen
Klomp
Brompot
Dompel /
dompig
Schrompel
Aan al deze
woorden zit volgens mij nog wat werk. Noem het educatie, hulpstuk,
verluchting,… Het zal allemaal toeval
zijn, maar past extra in een wereld geregeerd door een
zo wrede willekeur. En mij ontbreekt de ambitie en kunde voor een onderzoek
dat systematisch kan heten. Dus doemt het grote snobisme. Ware het niet dat juist
in blessuretijd poëzie kan redden, uitgerekend met C. Buddingh’s ‘De blauwbilgorgel’, een gedicht dat elke pretentie uit de
weg leek te ruimen. De slotstrofe immers:
Ik ben de
blauwbilgorgel,
Eens stierf ik aan
de schorgel,
En schrompel als
een kriks ineen
En word een blauwe
kiezelsteen.
Ga
heen! Ga heen! Ga heen!
Hopelijk ben ik
niet volkomen allenig in mijn ervaring dat de org-klanken grimmig en weerbaar
zijn, terwijl het met ‘schrompel’ meteen faliekant misloopt. En nu ik toch in
een exclusief gesprek ben verwikkeld met de /ɔ/-variant van één klinker genaamd o, dunkt zijn
ronde vorm me ideaal om iets in te gieten: korf,
kom, pot. Dat kan van water tot vuurwater, van feit tot projectie. En dus: god?
Is de o in torens niet de klank van dorpen, olmen en geknotte, maar dan verlengd? Het is toch echt een andere klinker dan die in 'boom'. Of ik word gek? Er is natuurlijk een minimal pair van 'toren' met 'torren'. Volgens mij zijn er dus (ten minste) drie varianten van o. Maar mijn fonologische kennis is meer dan gebrekkig.
BeantwoordenVerwijderenDe charlatan in mij kan hooguit een open van een gesloten klinker onderscheiden. Gelukkig staat internet probleemloos een autoriteitsberoep toe. In Anneke Neijts Universele Fonologie (1991) staan ‘room’ en ‘lopen’ bij elkaar, en heeft ‘trom’ een andere notatie: https://www.dbnl.org/tekst/neij002univ01_01/neij002univ01_01_0004.php
BeantwoordenVerwijderenJa, maar room en lopen zijn allebei gespannen (open/lang), en trom is inderdaad ongespannen (gesloten/kort). Daar ben ik het helemaal mee eens. Wikipedia illustreert wat ik bedoel beter -- helaas zonder duidelijke bronverwijzing, behalve naar Neijts (1991), waar ik dit niet kan vinden -- met de [ɔ] van trom, de [oː] van boom, en daarnaast de [ɔ:] van zone. Die laatste is wat ik hoor in 'torens', maar dat is misschien fonetiek en geen fonologie, want op Wikipedia staat de [ɔ:] specifiek in een rijtje van leenwoorden. Ik weet het op taalkundig vlak ook niet meer, dat gaat mij de pet te boven, maar ik hoor in ieder geval meer assonantie tussen 'torens' en 'dorpen' dan tussen 'torens' en 'boom'.
VerwijderenDe 'o' in 'torens' is dan misschien dus een /o/ die fonetisch wordt gerealiseerd als [ɔ:] op basis van voor mij nogal mysterieuze fonologische redenen. 'Toren' en 'torren' zijn, bedacht ik me, geen minimaal paar, omdat 'torren' geen stamvorm is. Zoiets. Muggenzifterij was overigens niet mijn bedoeling. Ik was echt even in de war en 'toren' en 'boom' tegen mezelf aan het mompelen in de trein gisteravond.
VerwijderenIngewikkeld inderdaad, al was het omdat er heel wat woorden bestaan die ik alleen heb gelezen, nooit gehoord of uitgesproken. Daarnaast is er een dialectfactor, die klinkers anders kan doen binnenkomen bij gebruikers van dezelfde taal. Check: voor mij ligt ‘zone’ dichter bij ‘trom’ dan bij ‘torens’, maar dan baseer ik me voor de uitspraak van het eerste woord waarschijnlijk grotendeels op voetbalverslaggevers.
Verwijderen