donderdag 3 juli 2025

Mauwen

 

 

 

Waar komt vertaler Eva Wissenburg vandaan? Met die vraag bleef ik versuft achter nadat ik haar prozaboek Gek van Parijs gelezen had. Het is als Fou de Paris ter wereld gebracht door de in Luik geboren Eugène Savitzkaya, in een Frans dat zo hallucinant lenig moet zijn geweest dat de vertaler het louter recht kan doen met een Nederlands equivalent.

Savitzkaya is een dichter, zodat Gek van Parijs zou kunnen gelden als lyrische epiek, lange poèmes en prose. Dan is het eerste titelwoord [fou] een substantief en kun je meteen door naar zinsniveau: ‘Ze dansen in hun eigen huis, maken zich op voor de jacht of de oogst, ze vijlen hun nagels, krullen hun wimpers, krullen hun wimpers, krullen hun wimpers zo lang dat ze recht de lucht in steken.’ Zo maak ik me er wel makkelijk van af. Zeldzaam dunkt me de kwaliteit van Savitzkaya’s taal, van observaties en inlevingsvermogen, van kennis en enthousiasme – en van zijn engagement.

Wat wanneer het eerste titelwoord [fou] een adjectief is? De fameuze lat voor de schrijver komt dan hoger te liggen, vanwege eisen aan taal en lezers. Indien Gek van Parijs maatgevend zou zijn voor de laaglandse literatuur van de eenentwintigste eeuw, dan werd de bulk overbodig. Helemaal wanneer ik bij die boude stelling de plotaanleiding van dit boek betrek: de coronaepidemie van 2020. Ze heeft in onze taal geleid tot vele titels die naar helaas goed gebruik, in een universum waarin mensen ook op vakantie zichselfie inclusief consumpties en aankopen aan de thuisblijvers bekennen, de navel open pulkten.

 

Paleisrevoluties

Ik moet me hoeden voor de verleiding uit Gek van Parijs te citeren. Niet alleen omdat ik vanuit mijn poëtica dan bezig kan blijven, maar vooral omdat Savitzkaya niet gereduceerd mag worden tot fraseoloog – buiten de context en buiten de stroom die het boek als geheel is. Zo vermijd ik meteen het risico dat de auteur zelf als, desnoods geniale of ’hermetische’, gek gaat gelden. Misschien bracht hij één lang muziekstuk waarbij steeds melodieën of flarden worden hernomen. Dat valt dan weer te verbinden met Parijs als plaats van handeling die ‘ligt te rillen aan de rand van zijn tektonische plaat, het rilt en huivert zo vlak voor de afgrond’.

De stad is hier een volwaardig personage, net als de flora en fauna die Savitzkaya al verzamelend en ritmerend toont. Noachs ark wordt uitgeladen, met de meerval op pole position. In dit boek hoort de mens gewoon tot ‘de tak der hominini’ uit ‘de klasse der zoogdieren’. Ook lijken we ons als lezer lang niet altijd in de lockdown van 2020 te bevinden en vallen geregeld in de geschiedenis en horen dode stemmen, zonder dat Gek van Parijs zijn onmiskenbare actualiteitsgevoel smoort. Beweeglijkheid zit evengoed in de weerkerende natuurwandelaar à la Rousseau en stadsflaneur à la Baudelaire. Net als de hoofdpersoon-dichter, die vrouw en moeder bij corona verloor, rouwen ze. Hun gedachten en/of muzikale obsessies gaan aldus terug in de tijd.

Door die tektonische aanpak kan Covid-19 onmogelijk leiden tot Nederlands gezemel en komt in een continuüm met ‘cholera, tyfus (…) zwijm (…) moeraskoorts en paleisrevoluties’. Savitzkaya laat de actualiteit stollen in de beleidsmetafoor ‘de broekriem aanhalen’. Sowieso relativeert hij het belang van verwende mensen, door Parijs niet te bevolken met gangbare namen en toeristen, maar met de vergeten dichter Hégésippe Moreau en bovenal met degenen die vuil werk doen, uit niet-westerse delen van de wereld. Hun actieradius is beperkter en vraagt om fantasie, zodat ook ‘flatflaneurs’ en ‘consumenten die nauwelijks verkwisten’ door het oppervlak van de tekst breken. Eén lange zin van twee bladzijden is opgedragen aan alles en iedereen dat door de taal tot leven is gebracht (inclusief ‘Dirk, Bill, Donald, Vladimir en Kirill’), om uit te monden in een psalmodie over het onaanzienlijkste, het afval.

Door deze solidariteit galmt een herwaardering voor ambachtelijk werk. Daarbij zijn in Gek van Parijs naaisters en breisters in overtal. Het aantal stoffen dat Savitzkaya voorstelt! Waarbij ik me nog van school meen te herinneren wat textus betekende. Het woordje schiep een traditie, waarop viel in te haken – zoals er vóór Fou de Paris al Louis Aragons Le Paysan de Paris en Léon-Paul Fargues Le Piéton de Paris waren.

Bij dit patchwork is de rol van de vertaler extra complex. De verantwoording noemt pagina’s die uit bestaande Nederlandse uitgaven (Descartes, Het Egyptisch dodenboek) hebben geciteerd. Maar Savitzkaya, in elk geval in de versie van Eva Wissenburg, geeft daar namen noch aanhalingstekens. Als getraind lezer, die pretendeert ChatGPT te herkennen, ervaar ik ook geen overgangen. Deze brondemping maakt de Waalse auteur nog unieker tegenover Nederlandstalige opinisten, die hun meningen larderen met achteloos genoemde grotere denkers en internationale media.

 

Massacre

Tegen het einde meldt ‘de gek die gek is van Parijs’ dat de naaister, die tijdens corona extra maskers heeft moeten maken voor minder bevoorrechten, met zorg heeft hersteld wat wapens verwoest hebben. Hij zegt ook: ‘De draad van dit verhaal is maar wat soepel. De draad van dit relaas is maar wat dun.’ Is de lockdown ergens goed voor geweest? Ze heeft Savitzkaya minstens geïnspireerd tot universele muziek. Tot de blues.