Griezelig
zelfverzekerd spiegel ik mijn gezelschap voor, dat ik het blindelings zal
leiden naar het goedkope hotel waar ik zo’n veertig jaar geleden even woonde.
Onder Montmartre raak ik uit koers en vraag aan de wegkapitein of ze toch eventjes de straat wil intoetsen.
Die blijkt niet
te bestaan, althans niet in deze stad en wijde omstreken.
Welgemutst
wandelen we verder. Ik wijt mijn vergetelheid aan de verwarring toen in de rij
voor de Sacré-Coeur een dame met gestrekte arm me onwillekeurig mee opnam in
haar reportage. Dat meenden althans mijn ogen die thuis, zelfs achter
multifocale glazen, de bovengehaalde oude stadsplattegrond niet kregen gelezen.
Een kwartier
later een straatbordje waarvan de naam vertrouwenwekkend klinkt. Wel een
afdaling, vrij steil, met als troost hippe artistieke winkeltjes die het
gezelschap bekoren. Zelf raak ik duizelig wanneer er een oud bioscoopje opdoemt
waarvoor het metalen andreasbekruiste hek dicht is. Ik kijk werktuiglijk naar
de overkant en zie ‘mijn’ hotel.
Het is
viersterren tegenwoordig. Ook had mijn geheugen de naam van het hotel voor die
van de straat gehouden.
*
Natuurlijk is er
een onontkoombaar verschil met het straatbeeld van weleer: de dominantie van de
tot smartphoneslaaf gemaakte.
Maar die kloof zit overal en ik ontwaar een veel fijnere verandering. De fiets
heeft zich in Parijs weten te installeren, tot en met riksja’s!
Op bijna alle
plaveisels zijn icoontjes geschilderd en er zoeven coureurs voorbij. Wij doen
er vrolijk aan mee, met deelfietsen die overal te halen en te stallen zijn. Nu
niet weemoedig worden dat er geen metro aan dit verblijf te pas komt.
Ook wel mooi dat
rode en groene stoplichten, zoals het in het hufterige Vlaamse mobiliteitsdiscours heet, suggesties blijken. Louter de
praktijk telt.
Dus kan de meneer
die tegen zes uur ’s avonds driedik tussen de auto’s aan de Seine staat blijven
toeteren maar hij zal geen bandbreed opschuiven. Hij kan ook schermen met de
Universele Rechten van de Autobestuurder en dan, zoals ik nu uit Paul Murrays
roman De bijensteek leer, vertaald
door Dirk-Jan Arensman, ‘dooreikelen’ tot hij een spreekwoordelijk ons weegt.
Dus kan een oude breekbare
dame (met een sjaaltje in het rood van Marianne, dat iets peperduurs van Hermès schijnt) in het
spitsuur zielsalleen te voet een avenue oversteken.
*
Abstraheer ik de
verfietsing, dan ontstaat er samenhang met nog een ontwikkeling. De zalige
parkjes tussen huizenblokken hebben inmiddels meer dan een schommel en een bank
rond één boom. Het groen is zwaar uitgebreid en gediversifieerd en overal zijn
gekleurde bakken, opdat afval steeds nabij kan worden gesorteerd.
Als we het hek
openduwen naar zo’n oase klinkt er aangenaam gekwebbel op. Het komt van nanny’s
die veel meer op leeftijd zijn dan de au-pairs van toen en een donkerder
huidskleur hebben. Terwijl sommige kindjes spelen en andere worden gevoed, blijft
het gesprek vrolijk, op het uitgelatene af.
Dan loopt er nog een nanny binnen die haar witte kindje op de vele toestellen wijst, gaat zitten en zich afwendt om te vapen. Ook pakt ze haar telefoon en begint te praten. Het kindje vermaakt zich prima, al maken we ons zorgen wanneer het op zijn rug met zijn hoofd naar beneden een glijbaan wil afgaan. Maar het redt zichzelf.
*
In een ander
parkje ziet de wegkapitein daadwerkelijk een rat passeren. Overal hangen
affiches om het bestaan van deze diersoort, dat met een Bijbelse plaag wordt
vergeleken, te ondermijnen. In die zin klopt dit met hetgeen mijn neus
waarneemt, dat er een krankzinnige melange hangt in de straten. De geur van
riool vermengd met parfum en andere desinfectie.
En dan is er nog
de urine die exclusief van mannen zal zijn. Mijn gezelschap weet het zeker en
zucht over het eeuwige wachten. ‘Je denkt toch niet dat vrouwen in
het openbaar…’ Overdag verkeren heel wat bedelaars in een halfslaap, in het
zonnetje dommelen sommigen weg, er ligt er een op een matras voor een
fietsstoplicht.
Wanneer we ’s avonds
naar ons hotel fietsen, moeten we door een tunnel, waar aan de linkerkant
tentjes op karton te zien zijn, sneakers en slippers netjes voor de ingang, en aan
de andere kant pubers feesten met flessen bier in de hand.
Misschien wel het
grootste contrast toont de stad met het zweet dat ongetwijfeld opwelt uit de
huiden van veelvuldige enkelingen die zich kriskras door het verkeer bewegen. De
joggers, van de omgeving afgesloten door dikke koptelefoons en uitgerust met
elektronica die de ontwikkeling van hun fitheid zal monitoren.
De gezondheid van
het individu of van de gemeenschap? In België was er commotie over een
rookverbod op terrassen. Hier staan de tafeltjes buiten nog vol asbakken, maar
in de Marais zag ik een café dat daar een handgeschreven nuance op wenste te
maken: welkom aan iedereen, behalve aan sigarenrokers.
*
Vlak bij ons
hotel, voorbij de Périférique, ligt een Lidl. Ik ben daar verheugd over, maar
in De bijensteek gaat Imelda wier
financiën tanen er extra vroeg boodschappen doen om niet gezien te worden. Ook
dan zul je moeten wachten voor de kassa. Mij viel op dat er bijna uitsluitend
contant werd betaald, ofwel de ene kredietkaart na de andere beproefd (en soms
artikelen teruggelegd).
We aten in een
restaurant op de hoek. Tot tweemaal toe moest een gerecht van ons worden
gegratineerd, tot tweemaal toe viel alle elektriciteit uit.
Minder schaamte
had ik in de boekhandel. Ook in kleine zaken Haruki Murakami en Chimamanda
Ngozi Adichie. Titels beplakt met post-its, die handgeschreven indrukken
deelden. Uiteindelijk toch ongemak. Goed, Frans is een grotere taal die oplages
toestaat. Maar toch, steeds dat brede aanbod uit de geschiedenis, voor een
spotprijs. Een paar planken waar met vilstift haast liefkozend ‘Philo’ bij was
gekalkt.
*
Het grootste
verschil met de arcadisch aandoende tijd toen ik hier in dat hotelletje zat, en
literator dreigde te worden, lijkt toch wel de kwantiteit. Massatoerisme dus,
waarvan het Esperanto zelfs elke culinaire trots versmacht: food, drinks, happy hour. En waarvan de
smartphone de smeerolie moet zijn.
In het Louvre veroorzaakte
de Mona Lisa een file – twee
verdiepingen hoger had ik mijn neus tegen een Vermeer kunnen drukken. In Musée D’Orsay reduceerde de
menigte een zaal vol fameuze Van Gogh-doeken tot een sterrennacht (op TikTok of Netflix geweest?). Op Père-Lachaise
was het graf van Jim Morrison, waar mensen ooit bovenop zaten met hun gitaren en
kaarsjes, compleet afgezet. Louter van een afstandje te befotograferen.
Ik weet niet meer
of er destijds helemaal geen security was, maar in elk geval niet in de mate
van nu. Tassen open, broekzakken leeg – en bijna alle mensen die deze klotejob
moesten vervullen waren zwart. Dus luchtte het bijna op om bij de Eiffeltoren
een driedelig goudgelakte meneer te zien. Er voegde zich een man bij hem die
zijn duim opstak voor een herinnering op maat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten