dinsdag 29 november 2022

Met je gewoonte om niet te luisteren


 

 

In mijn middelbareschooltijd – eind jaren zeventig, begin jaren tachtig – was bij spreekbeurten voor het vak Nederlands het werk van Hannes Meinkema vaste prik: De groene weduwe, Het binnenste ei, Het wil nog maar niet zomeren,… En De maaneter, dat ons pubers liet kennismaken met het jij-perspectief, waarvoor hét voorbeeld in de literatuurgeschiedenis echter een andere titel bleek.

Steevast waren het in mijn klas meisjes die de boeken van Meinkema voor het voetlicht brachten. Ze spraken over feminisme. Eenmaal overigens met verontwaardiging, wat voor mij destijds aanleiding was aan dit oeuvre te beginnen en de betreffende titel op mijn leeslijst voor het mondeling te zetten. De klasgenote was gevallen over een seksscène.

Na Meinkema’s overlijden vorige week heb ik dat boek herlezen. Het is haar bekendste maar zelf was ze er weinig tevreden over. Hopelijk liet ze zich niet in de luren leggen door officiële reacties die En dan is er koffie nogal triviaal vonden. Dat deze roman uit 1976 een bescheiden bestseller was, zou dan een moreel oordeel vellen over lezers die altijd welkom mogen zijn.

En dan is er koffie zit vaardig in elkaar. Er is een dubbele dramatische opbouw. De hoofdstukken lopen van Maandag tot en met Zondag, wanneer er een familiefeest is waar verschillende personages op eigen wijze naartoe leven. Dat blijkt uit de diverse vertellers die elkaar blijven afwisselen.

Met effect. Onder haar toen officiële naam Hannemieke Postma-Nelemans had ze, neerlandica en literatuurwetenschapster, over Boons mozaïekroman Menuet een studie gepubliceerd – waarvan de grondigheid bewonderd werd en die werd afgekraakt door een andere meneer die Schoolmeesters heette. Evengoed kan haar vertellersgave afkomstig zijn van haar grootvader Jacob Stamperius, een kinderboekenschrijver. Maar het waarschijnlijkst dunkt me dat Meinkema het kon omdat ze het kon.

 

Multiplechoice

De achterflap van mijn pocketeditie meldt dat En dan is er koffie gaat over ‘een generatie die in de jaren zeventig volwassen werd’. Dan doemen feminisme en studentenprotesten van babyboomers op. Dat zou de roman gedateerd kunnen maken, of overhevelen naar het domein van tijdsdocument. Er is inderdaad sprake van een veelgelezen studie van een psychiater over maatschappelijke veranderingen (Foudraine?), van de film Jesus Christ Superstar, studenten lezen Hesse en Tolkien, en voor de debatten bij het vak Nederlands kan De Telegraaf ideologisch nog worden afgezet tegen de Volkskrant.

Toch vraag ik me af of dat domein helemaal recht doet aan En dan is er koffie. Aanknopingspunt biedt dan meteen een voorbeeld van vermeende trivialiteit. Niet elke (mannelijke) recensent schijnt te hebben gejuicht bij beschrijvingen van tamponleed in wc-potten: ‘Ze zijn zo helemaal opgezwollen van het water, het zijn twee mollige roze muizen’. Maar het personage dat voor deze observatie tekent, blijkt een abortus te hebben gehad waar zich verwante taferelen voordeden, veel tragischer natuurlijk.

Bovendien brengt de muizenbeeldspraak Meinkema’s roman voor mij in de buurt van Wolkers. Met zijn werk zie ik nu meer raakvlakken: er wordt in handelingen en in taal afscheid genomen van een streng christelijk milieu. Overigens passeert Wolkers’ bestseller Turks fruit bij Meinkema even, als object van een hilarische multiplechoicevraag. Daarmee hoopt een taaldocente te controleren of studenten het boek hebben gelezen.

Met die invalshoek komt En dan is er koffie in een universeler licht. Zeker, de roman evoceert in meer dan één scène generatieconflicten die babyboomers hebben beleefd. Maar in laatste instantie roept Meinkema vragen op over overtuigingen en idealen, over geloof en waarden. Dat maakt de roman nu nog leerzaam voor bijvoorbeeld activisten en hun biotoop, waarover al mooi beeldmateriaal begint te ontstaan (documentaires over die adolescenten, en over de band met hun ouders).

Daarbij mag ik niet uit het oog verliezen dat in En dan is er koffie juist de conservatieve krachten en meelopers domineren, evengoed bij opstandige studenten. En anders dan de auteur zelf gelooft Rosa, het centraalste personage dat lerares Nederlands is, in al haar opstandigheid niet meer in omwentelingen bij haar directe en maatschappelijke omgeving. Zo staan de jaren zeventig bij mijn weten toch niet bekend.

donderdag 24 november 2022

Dat zij zich aan jullie aantal vergapen

 


 

 

 

Bertolt Brecht heeft tussen de soep en de patatten Shelleys The Mask Of Anarchy (1819) vertaald. Ik doel dan niet op Der anachronistische Zug oder Freiheit und Democracy (1947), vijftig strofen minder tellend dan Shelleys dichterlijke woede-explosie tegen uitsluiting waardoor dit schmierend sarcastische geval was geïnspireerd. Nee, Brecht wilde aan het zogeheten realismedebat in 1938 een essayistische bijdrage leveren die hij uiteindelijk voor zich hield en waarin provisorisch verduitste fragmenten uit The Mask aan te treffen zijn.

Leunend op mijn gemakzucht kijk ik alleen naar de slotstrofe. In Shelleys origineel, dat veelvoudig digitaal beschikbaar is (ik gebruik bij wijze van aanhankelijkheidsverklaring de versie op Gutenberg), gaat ze zo:

 

‘Rise like Lions after slumber
In unvanquishable number –
Shake your chains to earth like dew
Which in sleep had fallen on you –
Ye are many – they are few.’

 

De aanhalingstekens horen erbij. Niet alleen omdat ze een directe rede demonstreren, maar ook omdat Shelley in deze 91e strofe een eerdere, de 38e, herhaalt. De slotstrofe is dus evengoed een echo, ‘again – again – again’. Van die revolutionaire resonantie maakt Brecht:

 

‘Steht auf wie Löwen nach dem Schlummer

In unbestiegbarer Anzahl!

Schüttelt eure Ketten ab wie Tau

Der im Schlaf auf euch gefallen war:

Ihr seid viele – sie sind wenige.’

 

Wat is het Engels toch een wonder van compactheid. En hoe dicht weet Brecht, die niet meer beweert te doen dan wortlich zu übersetzen, het te benaderen. Hij verliest noodgedwongen in de eerste en laatste regel, door de betekenis van het origineel te volgen en ritme te laten vallen. Daartegenover permitteert Brecht zich vrijheden in de interpunctie. Vooral het uitroepteken, dat ik als activerend opvat.

De strijd tussen het Engels en het Duits (en het Nederlands) lijkt me hier ongelijk. Dat toont de slotzin ook in lettergrepen. Shelley sympathiseert met de ye, die hij als ‘many’ beschouwt terwijl they het met ‘few’ moeten stellen. Een gehalveerd team! Machteloos moet Brecht toezien dat het Duits het gewraakte ‘wenige’ in een overtalsituatie brengt.

Met die interpretatie memoreer ik wederom een vriendin van Anna Enquist, in wier voetbalvisie een verdediging krakkemikkiger zou worden door eenlettergrepige namen. Zeker! Ontglipte me destijds al een denkbeeldige polemiek tussen de vriendin en door Klemperer en Orwell geëxpliciteerde intuïties over taalkracht bij dictatoriale regimes, nu wil ik, na herlezing van Shelley, volstaan met een logisch advies aan Louis van Gaal: vervang Blind zekerheidshalve aub toch maar door Malacia.

donderdag 17 november 2022

Dat nah

 


 

Volgens de Duitse politiek filosoof Jan-Werner Müller heeft Wilders ‘nah’ gezegd. Het zou gebeurd zijn op 19 maart 2014, in Den Haag, voor een volle zaal. De PVV-voorman deed het na zijn beruchte Meer-of-minder-Marokkanen-vraag, ingeleid met een theorie over partijdige D’66-rechters, kosmopolieten vermoedelijk, in combinatie met de vrije meningsuiting die volgens hem bedreigd werd.

Zoals helaas bekend antwoordde het publiek minder Marokkanen te willen. Waarna Wilders: ‘Nah, dan gaan we dat regelen’. Het tussenwerpsel staat in Wat is echte democratie? (2021, p. 194), de vertaling van Democracy Rules (ook uit 2021), en ik ben verbluft.

Bij zulke raadsels is Google een uitkomst. Aan het onsmakelijke voorval, dat leidde tot justitie, is een compleet Wikipedia-lemma gewijd. Het registreert evenzeer ‘nah’ en verwijst daartoe naar de uitspraak van de Haagse rechtbank in eerste aanleg die dit tussenwerpsel had vastgelegd.

Nah, dat had ik nooit gedacht. Wat bedoel ik dan? Oei, de moeder aller kwesties, die ik even voor me uitschuif.

Wat is er vanuit Den Haag overgewaaid naar Princeton, waar Jan-Werner Müller doceert, dan wel naar Berlijn, waar hij soms woont? Ook hier toont Google zich behulpzaam. In Democracy Rules luidt de passage:

 

Wilders had asked an excited crowd, “Do you want fewer Moroccans?” and responded to shouts of “Fewer, fewer” with “We’re going to take care of that”.

 

Geen tussenwerpsel te bespeuren! Anderzijds geloof ik dat de politiek filosoof ruis op de lijn had, want bij zijn weergave ontbreekt iets. Wilders liet zijn aanhang immers de keuze. Tussen, omgezet in het Engels, fewer of more Marokkanen.

Yeah, right.

Het moet vertaler Hans E. van Riemsdijk zijn geweest die ‘nah’ toevoegde aan Müllers betoog. Hij citeerde daarmee dus uit een officiële bron. Maar sprak Wilders het tussenwerpsel daadwerkelijk uit? Na beluistering van het gewraakte fragment kan ik dat niet met zekerheid bevestigen. Ik hoor een versnellend applaus waarna de leider ‘nah’ of ‘nou’ zegt, of misschien zelfs ‘ja’, en dan drie seconden pauzeert, als om aandacht terug te richten. Waarna, in een bijna-stilte: ‘Dan gaan we dat regelen.’

Er zijn ook officiële mediasites die ‘nou’ hebben geregistreerd; dit geeft zelfs iets meer treffers. Mijn ‘ja’-optie wordt door Google smadelijk verworpen.

Nu dan. Wat betekent ‘nah’? Zelf word ik niet omgeven door mensen die dit zeggen, maar het is me sporadisch ter ore gekomen. Volgens mij is ‘nah’ een soort empathische ontkenning. ‘Nee toch?’ Waarmee sprekers feitelijk hun eigen oordeel tot het jouwe maken.

donderdag 10 november 2022

De geheimen van het universum

 


 

 

Wat geweldig is het Smibanese woordenboek 2.0 dat, na een succesvolle eerste druk in eigen beheer, door uitgeverij Pluim in 2019 op de markt werd gebracht. Slechts familiair met de term ‘fittie’ en half op de hoogte van ‘bling’ las ik het ene nieuwe begrip na het andere. Elk lemma geeft niet alleen de betekenis maar bovenal, uitgebreider dan Van Dale, toepassingen die soms poëzie doen vermoeden (‘Paperclips, ik hossel sinds Telekids’). Initiatiefnemer Soortkill werkt projectmatig.

Zo worden met taal, zoals het hoort, werelden ontsloten. En omdat het Smibanese woordenboek is gesitueerd in De Bijlmer – volgens huidige politici ‘Amsterdam-Zuidoost’, volgens Soortkill ‘het epicentrum van de multiculturele samenleving’ – geeft dat een extra belang. Aan deze wijk kleven vele vooroordelen die voor niet-bewoners, bijna alle Nederlanders dus, lastig te repareren zijn met lectuur. Murat Isik gaf met zijn bekroonde roman Wees onzichtbaar een aanzet, maar Soortkill begint vanaf de basis.

Het past daarom dat je dit boek van achteren naar voren moet lezen – zoals de voorflaptekst al laat weten. Alles wordt anders. En in zijn inleiding kondigt Soortkill aan racisme te bestrijden, onder meer met de paradox van ‘de’ N-woord. Het veelvuldige gebruik ervan door slachtoffers vindt een reden in de dagelijkse werkelijkheid. Overigens is de basis hier exclusief Surinaams en bezit het Smibanese allerlei eigen termen voor andere nationaliteiten, wijken en steden.

 

Non-believers

Hoewel het boek een aparte plaats inruimt voor afkortingen, staan in de lopende tekst twee lemma’s die dat evengoed zijn maar die inderdaad nooit genoeg uitleg kunnen krijgen. Het gaat dan om hbo, ijzingwekkend toegelicht als ‘de universiteit voor mensen van de straat’. Daarnaast staat VMBO-K, ‘het meest voorkomende middelbareschooladvies dat kinderen in achterstandswijken krijgen’. Ook de gecursiveerde toepassing mag er zijn: ‘The way waarop ze these niggas sturen naar VMBO-K lijkt het wel met voorbedachten rade’.

Het voorbeeldzinnetje toont stijlbreuken. De stadhuistaal aan het slot botst op basaal Amerikaans, dat voor jongerentalen steeds aantrekkelijk is maar waarvoor hier de inspiratie allicht komt uit hiphop. Een studieus onderwerp bij Bram Ieven, meer dan een muziekstroming sowieso, vruchtbaar voor literatuur en lezen volgens Aafje de Roest en volgens de inleiding van het woordenboek een mindstate teweegbrengend. In vele lemma’s zit dan ook de uitdrukking dat iemand ‘ham gaat’. Dat is een acroniem voor ‘Hard As a Motherfucker’.

Er blijkt een systeem te schuilen in groepstaal die neologismen voortbrengt. Smibanese woordenboek 2.0 bewerkstelligt wat nu eens met recht leeservaringen mogen worden genoemd. Geïnjecteerd met waarlijk levende taal, uit de eerste hand! Terecht kreeg het een nominatie voor een prestigieuze taalboekenprijs (ai, binnen een periode waarin ik over die materie ook iets schreef).

Toch valt het aantal reacties op internet me tegen, helemaal omdat iedere gebruiker verstand heeft van taal én omdat dit boek er verwerkingen aan toevoegt van een hiphopcultuur die de normaliter al grote aandacht zouden moeten uitbreiden. Vanwaar die relatieve stilte? Uit schroom, ongemak?

Aan het slot van zijn inleiding bedankt Soortkill mensen die hem bij deze ambitieuze onderneming hebben bijgestaan. Daarom doet hij ook ‘een kleine shoot-out naar Mizzi van der Pluijm en haar hele team for believing in dit boekje. Hoewel alle non-believers de plank sowieso misslaan is het toch dope dat een volwassen Nederlandse vrouw van boven de vijftig ons wilt joinen in deze journey. But she young in spirit’.

Dit compliment kunnen alle collega-uitgevers in hun zak steken. Toch vraag ik me af of Van der Pluijm helder heeft gekregen wat haar nog prille bedrijf met het Smibanese woordenboek doorgeeft. Los van het respectabele aantal lemma’s die het integraal moeten stellen met de in romein en cursief herhaalde woorden no snitchin’ (straattaal voor lorem ipsum?), denk ik aan het wereldbeeld dat het boek tentoonspreidt.

maandag 7 november 2022

Eeuwige eega

 


 

Elke kist krijgt bezoek van de ongewervelde democratie. In de buurt van een Zeeuws graf viel me bij diverse stenen toch iets exclusiefs op: onder sommige oer-Hollandse namen van steevast mannelijke betreurden waren twee verklonken, niet-lemniscatische ringen gegraveerd, waaronder een vrouwennaam – zonder begin- en eindjaar.

Trouw tot voorbij de dood? Waarmee het christendom nieuwe zieltjes hoopt te winnen? Meer groepsheil valt te verwachten van een straftraining om Jezus’ gezicht te ontdekken in een tortilla.

Paul Verhaeghe memoreert in Liefde in tijden van eenzaamheid dat het huwelijk een economische aangelegenheid was voor de bezittende klasse, wegens goederen en erfgoed. De latere invulling van het huwelijk vanaf de eerste helft van de twintigste eeuw is, stelt hij, ‘een westerse coproductie van Hollywood en Vaticaanstad’.

De mate van religieuze dan wel cinematografische inspiratie is duister bij een rouwadvertentiegenre dat ik in Belgische kranten leerde kennen en dat een dame zelfs typografisch presenteert als eeuwige eega. Dan staat er in grote vette letters pakweg ‘mevrouw Herman Van Modderschuit’ en ergens in kleine letters daaronder haar meisjesnaam ‘Maria Ter Vlag’.

Kwaliteitskranten publiceren dit type kennisgeving, dus het zal allicht voldoen aan de Conventies van Genève. En uiteraard had Augustinus een punt over de gruweldood van zijn christenbroeders: ‘Eén ding weet ik zeker: er is niemand gestorven die niet vroeg of laat had zullen sterven.’ Maar met zo’n redenering kan iedereen wel kerkvader worden.

En kerkmoeder, anders dan van de gedweeë Mariasoort? Ik vrees dat daar nog wat maatschappelijke tussenkomsten voor moeten roffelen, waarvan de mogelijke aanleidingen zijn geïnventariseerd door Sarah Wagemans:



Ook geloof ik dat er meer huiver dan sympathie bestaat voor het inmiddels verboden hindoeïstische gebruik van sati, de weduweverbranding, waarbij levende vrouwen zich in het vuur storten dat voor het cremeren hunner overleden echtgenoten is opgepookt. De kranten- en grafsteenvariant doen uiteraard minder pijn en beloven hetzelfde, op termijn.

Ergens verwachtte ik zulke dingen niet meer in de eenentwintigste eeuw. Anderzijds zijn het nog altijd vooral gul bemeningde meneren die weten of vrouwen een hoofddoek dragen uit vrije wil of onder dwang.

Recent werden mijn ogen groter en groter bij de documentairereeks Wij, vrouwen die een overzicht heette te geven van het lot dat sinds de Tweede Wereldoorlog aan dit geslacht in België te beurt was gevallen. Een getuige vertelde dat ze in de – mijn! – jaren zeventig niet bij haar eigen salaris kon. Wel lastig, toen haar man in het ziekenhuis lag en de dorpsbank weigerde regels te overtreden.

Na wat grimlach besefte ik zelf ‘volmachthebber’ te zijn voor de zichtrekening van mijn dochters én, zonder officieel tegenbericht, voor de spaarrekening van mijn dame.

Geen gezeik, iedere man rijk? Olympische Spelen met drie ringen korting? De volgende prozanotitie van Lucebert kwam pas na zijn dood aan het licht: ‘Toen de mensen nog niet bestonden, waren er al wormen om ze op te vreten.’