zondag 30 oktober 2022

Drie dienstmededelingen

 

 

 

Genade! Achteraf vind ik het sneu op de universiteit te hebben geleerd een strikt onderscheid te bewaren tussen auteur en tekst. Toen kwam het ongetwijfeld van pas bij prototypes als Céline, Hamsun en Pound, in het voorbijgaan genoemd, maar inmiddels, in spannende tijden waar moralisme nooit ver weg is, had minder hulpeloosheid en meer handreiking van pas gekomen.

Toch was ik afgelopen week opgelucht het onderscheid, voortgekomen uit de ergocentrische literatuurbenadering, te kennen. Toen bracht een hyperlink me bij de rouwkaart van Aleidis Dierick, een marginale en behoorlijk goede dichteres van wie bekend was dat ze uit een bruinhemdenfamilie stamde en die ook afzichtelijke Vlaams-nationalistische verzen had gepubliceerd.

De rouwkaart, nog door de dichteres zelf opgesteld, leek een ideologisch testament te geven. Wat zou er in Nederland zijn gebeurd wanneer een auteur nog eventjes trouw verklaart aan pak ’m beet Mussert, de apartheidspolitiek, NVU en de Centrumpartij? Dit is voor mij geen retorische vraag, tout comprendre c’est tout pardonner, en ik heb nog geen Dierick-bundel uit de kast gehaald.

 

Die hyperlink kruiste mijn weg bij twee gedichten op Neerlandistiek.nl. Deze website heeft me de recente weken verwend door successievelijk wat Honingpot-blogposts over te nemen voor herpublicatie.

Een klein essay waaraan ik afgelopen week werkte, heb ik daar rechtstreeks ter inzage geboden. Het staat sinds vandaag online en gaat over inclusieve taal. Dit blijkt explosieve materie, keer op keer, al was het omdat ze steeds wordt opgezadeld met de idiote aanduiding woke waarmee na Tom Van Grieken nu ook Bart De Wever studentenverenigingen langsstruint.

Overigens is het essay licht uit de klauwen gelopen. Ergens in mij vecht kennelijk een nuancer, die zoveel mogelijk facetten van een fenomeen wil belichten, met een absolutist die wenst niet alles te relativeren en die zaken op scherp hoopt te zetten.

 

In verband en/of vervolg en/of desalniettemin. Mijn vorige posting deed een boude stelling over iets waarbij me kennis en ervaring ontbreekt: het vriendelijke Facebookduimpje. Volgens mij kon dat, in een schakel van een redenatie in het hoofd die ik niet meer slaag te reconstrueren, een uiting zijn van polemiek. Welja, veel meer mensen handelen oorlogszuchtig dan ze denken.

Naarmate de dagen vorderden begon ik me, mede omdat de redenatie foetsie was, ongemakkelijker te voelen bij de stelling. En toen bracht internetnieuws uitkomst. Het toneel was dan wel verplaatst naar de mij even onbekende communicatieapparatsjik WhatsApp, maar het bericht schetste een soortgelijk scenario.

Het duimpje-omhoog ervoeren sommige ontvangers uit de zogeheten Gen Z (nu 10 tot 25 jaar) als ‘passief-agressief’ en zelfs ‘vijandig’. Net zoals emoji’s niet alleen bleken te worden geïnterpreteerd als leesbevestiging maar ook als tekens van minachting en sarcasme. Deze betekenistoekenning zou dus generatieafhankelijk zijn. Nader onderzoek gewenst?

 

woensdag 19 oktober 2022

Tussen het prikkeldraad afgerasterd

 


 

 

Alleen al de opzienbarende lengte van het artikel dat Brigit Kooijman in NRC publiceerde trok mijn aandacht. Daarna fascineerde meteen het onderwerp, zo vanzelfsprekend dat het gebrek aan tekst erover met terugwerkende kracht opvalt. Wat doet een polemiek met betrokkenen? Kooijman pluist daarvoor ‘De nieuwe Revisor’ uit, het verwoestende artikel tegen criticus-schrijver Guus Luijters dat Jeroen Brouwers in november 1979 aan de wereld prijsgaf.

Het verscheen bij wijze van jubileumviering, als 250e nummer van het in 1957 opgerichte literaire tijdschrift Tirade, dat nog altijd bestaat. Exclusief noten had Brouwers iets meer dan 25.000 woorden nodig – die tegenwoordig, in een groot corps, voor een roman kunnen doorgaan. Getuige de datering ‘1 augustus-31 september 1979’, waarin een seizoenswisseling zit die hij vermeldt, was Brouwers dan ook niet over één nacht ijs gegaan.

Des te opmerkelijker dat hij over Luijters een absoluut eindoordeel velde: ‘fascist’. Kooijman is er verbijsterd over, en waarschijnlijk velen met haar. Het was niet eens voor het eerst dat Brouwers die zware kwalificatie gebruikte, legt hij zelf uit in een noot. Ze was hem ingegeven door wat er naar aanleiding van zijn Mijn Vlaamse jaren (1978), een hybride deel uit de Privé-domeinreeks, over hem ‘persoonlijk’ [zijn cursivering] in diverse media was geschreven dat maar bleef doorgaan.

Een simpel geval van kaatsen? Eventueel kun je hedendaags ongemak neutraliseren met een veralgemenisering over toenmalige gewoontes. In de jaren zeventig, het decennium waarop Brouwers in zijn oekaze terugkeek, heette het begrip ‘fascist’ gebruiksklaar, van toepassing op de ander. Even ingeburgerd zoals nu ‘racist’? Ik weet niet of het veel verheldert. Wel dat Brouwers het etiket pas op Luijters plakt na meer dan 20.000 woorden:

 

Ziezo, het woord is eruit. Beweringen doen die ongestaafd blijven, liegen, lasteren, verdacht maken, halve waarheden verkondigen die nòg verlammender zijn dan hele leugens, belachelijk maken van zaken die dit niet verdienen, honen wat geprezen dient te worden, en omgekeerd, mikken op de persoon in plaats van op het werk van de persoon, feiten verdraaien, waarheden negeren, dit alles door één grotegore vriendenklont, één bijeenscholing van onbevredigde ontalenten, één ‘groep’ of ‘broederschap’ met eigen slogans en ideeën, eigen liederen, eigen uniformen, eigen lokalen, eigen podia en eigen prikkeldraad: ‒ dit stinkt, dit stinkt, dit stinkt! Deze mentaliteit is in de literatuur van de jaren zeventig óók al dermate dood ‘gewoon’ geworden, dat ook gewenning dááraan is ontstaan: men ‘ziet’ het niet meer, men maakt er zich niet (of niet meer) druk over, ‘het is nu eenmaal zo’.

Doe iets in Nederland, bij voorbeeld schrijf, schrijf wàt dan ook, als het maar niveau heeft, als het maar waarachtig is, als het maar ànders is dan ‘gewoon’, schrijf de mooiste roman, schrijf de scherpste polemiek, schrijf de zuiverste taal, máák er wat van, geef er blijk van niet tot de lamlendigen te behoren, doe dat, en vervolgens: wéét dat je ‘tot overmaat van ramp’ door de klonen van het prikkeldraad een beunhaas zal worden genoemd, wéét dat van je zal worden gezegd dat je in de eerste plaats niet integer bent, wéét dat je hele hebben en houwen, je inkomsten, je betrekking, je liefdeleven, de minder geslaagde kanten van je karakter, je levensgeschiedenis, je echtscheiding, je kinderen die na je echtscheiding bij hun moeder zijn blijven wonen, je vergissingen, je misluktheden, dit alles en nòg veel meer te grabbel zal worden gegooid, waarbij men er niet voor terugdeinst tendentieus te citeren uit persoonlijke geschriften die je ooit (soms wel tien jaar of nog langer geleden) hebt afgescheiden, je uitspraken in de mond te leggen die je nooit hebt gedaan sommige van je gedragingen zó te interpreteren dat wel lijkt of je een misdadiger, een laffe hond, een leugenaar of een gevaarlijke idioot bent. Zodra je ook maar iets doet dat de ‘orde’ in het mierennest verstoort, wéét dat je de prooi van die mieren bent.

 

Mij verrast dit lange citaat mede omdat het zich, een kwart eeuw voor de intrede van internet, verzet tegen methodes en mediapraktijken die heden schering en inslag zouden zijn. Hoe vaak is Twitter om door Brouwers geschetste redenen niet tot riool uitgeroepen? Maar laat ik nog even in 1979 blijven.

 

Nul en generlei

Vanwege het fascisme-etiket is de prikkeldraadmetafoor geen detail, want roept associaties op met concentratiekampen. Brouwers zet de metafoor stelselmatig vanaf het begin van de tekst in. En dan blijkt hij ook al exclusief op de ander van toepassing. Het is namelijk een metafoor die Luijters, in een onhelder, scherp gesneden citaat, zelf had ingezet tegen collega-critici met ‘levensgevaarlijke betweterij, want in de achtertuin van dat soort volk groeit prikkeldraad’.

De pitbull in Brouwers moet bloed geroken hebben. Een laconieke, aan Luijters verwante recensent heeft vervolgens bijvoorbeeld het ambitieuze schrijverschap van Joyce & Co ‘achter prikkeldraad eingesperrt’. Hoe dit in te schatten? Als desgewenst virtuoos te kenschetsen retoriek of wansmaak? Of beide? Dankzij Kooijman weten we nu dat Parool-criticus Luijters zich niet eens zozeer door het fascistenverwijt getroffen voelde, als wel door een passage waarin zijn eigen metafoor culmineert:

 

Thans is het zover, dat het Guus Luijters nog maar hoeft te ‘lijken’ dat men een of ander ‘type’ is, en we zijn inderdáád weer terug in de jaren vijftig, het tijdvak dat Guus Luijters zo lief is: men is communist omdat het zo ‘lijkt’, men is een beunhaas ‘ook’ omdat de Luijters ‘groep’ het zo vindt, men is kaalhoofdig en dus is de kritiek die men levert verdacht, zo ook kan men dik zijn, zoals ik, of jood kan men zijn, of homosexueel, of nog wat anders kan men zijn, ja zelfs een ongebruikelijke naam kan al voldoende zijn om tussen het prikkeldraad te worden afgerasterd, al naar het Guus Luijters en zijn gildebroeders ‘lijkt’. Niemand die het ziet, niemand die het hoort, niemand die het treft, het hoeft allemaal niet zo serieus te worden genomen. Waar maak ik mij toch zo uitputtend druk over? Guus Luijters ‘telt’ immers niet, Guus Luijters is immers volstrekt ‘onbelangrijk’ in de Nederlandse literatuur, wat Guus Luijters zegt of schrijft is immers van nul en generlei waarde en bovendien: Guus Luijters is nu toch wèg van Het Parool?

 

Twee kwesties uit dit citaat verdienen extra commentaar. Ze trekken allebei de arbeid van Brouwers, en bij uitbreiding van polemisten, op gekende wijze in twijfel.

Het eerste betreft het voltooid deelwoordje ‘afgerasterd’. Daarmee verwijst Brouwers naar het tijdschrift Raster, waarin Anthony Mertens polemisten, in het algemeen, had verweten helemaal geen literair debat te voeren maar ‘ellebogenwerk’ te verrichten. Aandacht te trekken voor eigen werk dus, begrijpt Brouwers, en dus ‘niet-integer’. Superieur bevestigt hij Mertens’ verwijt door aan te kondigen op hem terug te komen in een aparte ‘pamfletroman’, Het verzonkene.

De tweede kwestie die de polemistenarbeid expliciet in twijfel trekt, is de geringe betekenis die aan het onderwerp Luijters wordt gehecht. Brouwers zou aldus met een kanon op mug schieten. Zelf ziet hij dat natuurlijk anders, Luijters vertegenwoordigt voor hem een mentaliteit, maar de bedenking is lastig uit het gemoed te krijgen. Temeer daar Brouwers terecht appelleert aan een oer-Hollands sentiment: ‘Maak je toch niet zo druk’.

 

Blootgesteld

Voordat ik dit sentiment definitief naar het heden doortrek, moet een laatste passage uit ‘De nieuwe Revisor’ geciteerd die het fascisme-etiket inkleurt. Brouwers gaat dan tekeer tegen een opvolger van Luijters bij Het Parool. Deze J. van Bezooijen had Renate Rubinstein vanwege een erotisch verhaal ‘een viespeuk’ genoemd met referte aan vroegere echtgenoten én, terwijl Brouwers eerst even zegt dat zij joodse schrijfster is wier vader ‘in de oorlog [was] vergast’, zich uitgelaten over de drukfout ‘verassing’:

 

Bezooijen: ‘Wij kennen wel het woord “vergassing”, hetgeen betekent: overgaan op een ander gas of aan een ander gas blootgesteld worden. Soms gebruikt men ander gas om zich van een ander ras te ontdoen. Vandaar het verwante woord “verrassing”, hetgeen betekent: overgaan op een ander ras of aan een ander ras blootgesteld worden.’

Een grapje, lezer?

Zo'n studentengrapje in de trant van ‘Vuile flikkers’, ‘Verboden voor Molukkers. Er wordt op geschoten’, ‘Alle Juden mussen erschossen werden!’, ‘Neger und Juden sollen umgebracht werden!’,  hetgeen kreten zijn die men dezer dagen ‘gewoon’ uit de prikkeldraden smoeltjes van (Leidse) studenten kan vernemen?

Is het een grapje? Is het zelfs wel als een grapje bedoeld?

 

Hier wordt voor de zoveelste keer de vraag opgeroepen of er aan satire en aanverwanten grenzen zijn. Omdat Brouwers Van Bezooijen linkt aan het Amsterdamse studentenblad Propria Cures krijgt die vraag een vertrouwde klank. Het blijkt ruimte te hebben geboden aan een keur van polemisten (Brandt Corstius, Rubinstein zelf, Holman, Storm) Later zou Leon de Winter er bijvoorbeeld afgebeeld worden in een fotomontage van holocaustslachtoffers.

Vraagje voor ingewijden: was Propria Cures de wegbereider van GeenStijl?

Luijters begon evengoed in dit studentenblad. Net als Henk Spaan, die ook door de banbliksem van ‘De nieuwe Revisor’ werd getroffen. Zijn beroemdheid is aanzienlijk, via de televisie. Duizelig maakt me wat hij nu tegen Kooijman zegt: ‘Brouwers’ stuk is eigenlijk niet meer dan een uitgebreide twitterpost. Het is een schoolvoorbeeld van hoe sociale media tegenwoordig werken: proberen de overhand te krijgen door heel grote woorden te gebruiken.’ Destijds reageerde Spaan op ‘De nieuwe Revisor’ in minder dan 144 tekens en met meer effect: ‘Gesubsidieerde fluim.’

woensdag 12 oktober 2022

Van loopgraaf naar guerrilla




  (beeld: Rik Goethijn, Vierde Triënnale, Duffel)


De belangrijkste functie van canonieke werken is, denk ik, dat ze apocriefe teksten mogelijk maken. Mij lukt het anders niet om naar literatuurlijstjes te kijken. De cruciaalste vijftig boeken van het decennium, de vijftien titels die het voor- of najaar kleuren, twintig romans voor bij het kerst- of paasvuur, de ideale bundels voor een actieve luiervakantie, de miskendste auteurs van West-Friesland, heil en zegen over zeven kardinalen in een ronde gemberpot.

Lach maar. Het werd gewoon om een mening uit zichzelf persen over voorrondes van geprivatiseerde prijzen, met hun longlists en shortlists. Van dichtbij heb ik gezien wat die eerbewijzen aanrichten bij auteurs en hun uitgevers. ‘Het debat over literatuur stimuleren’, heus?

Meer geaccepteerd is de weerzin tegen het aantal ballen per gerecenseerde titel in boekenbijlages, maar ze doen hetzelfde: kwantificeren onder het mom van kwaliteitscontrole, waarna de ene actor de andere daarop afrekent. Daarom liggen wekelijkse bestsellerlijstjes me nog het best. Iedereen weet desgevraagd dat smaak wordt beïnvloed, en dat kwaliteit geen objectief criterium is.

 

Significant vaker

Om de onlangs verschenen enquête De Nederlandstalige literaire canon(s) anno 2022 is nogal wat te doen. Ik voelde me in eerste instantie niet geroepen om mee te soebatten, vanwege een sensatietje bij die onafzienbare lijsten waar ik als gediplomeerd neerlandicus – die anno 1983 in het eerste jaar van een mannelijke docent Andreas Burnier onderwezen kreeg – kennelijk allenig tegenover sta: wat bestaan er ontzettend veel boeken die ik nooit heb gelezen. Deelnemers aan de enquête hebben meer branie en overzicht.

Ondanks mijn kennisachterstand ontgaat me vermoedelijk niet waar de crux van het debat zit. In de letter s namelijk, die tussen haakjes is toegevoegd aan de enquêtetitel. Het meervoud dat zo ontstaat is al even geaccepteerd als de relativering van smaak en kwaliteit. Afhankelijk van pakweg ideologie en opvoeding kan de concrete inhoud van een canon behoorlijk verschillen. Met nog een joekel van een cliché noemen we zo’n ding dan ook dynamisch.

Dat werk in uitvoering kreeg bij deze enquête cachet, doordat de organisatie in handen lag van een gelegenheidscollectief en de respondenten uit een open groep belangstellenden stamden waaruit 72,2% ‘professioneel met taal bezig’ is. Leken als het ware. Vorige canons in 2002 en in 2015 waren samengesteld door leden van respectievelijk de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en de KANTL, zogezegd netwerken van officiële gelovigen. Wel was bij het laatste evenement ruimte gereserveerd voor één blinde vlek. En nu, in 2022, valt het afscheid van een statisch patroon terug te vinden in sommige stellingen bij de enquête:


- In een Nederlandstalige literaire canon horen ook kinder- en jeugdliteratuur.

- Een literaire canon moet Nederlandstalige teksten uit de voormalige koloniale gebieden (denk aan Suriname, de Caribische eilanden, Indonesië, Congo en Zuid-Afrika) bevatten.

 

De in deze ‘objectieve’, ‘kwantitatieve’ context duistere werkwoorden horen en moeten geven al aan dat de stellingen, waarvan het verbredingsverlangen momenteel evengoed in filosofie uitgesproken wordt, sturend waren. Getuige de interessante enquête-bijlage werd bovendien bij de eerste stelling terecht aangetekend dat vertalingen zouden mogen meedoen (Lindgren, Dahl, Alleen op de wereld): nationalisme klopt niet met de dagelijkse praktijk!

De tweede stelling appelleerde aan een realiteit die, bleek uit de antwoorden (waar doodleuk Max Havelaar, Gangreen, Bezonken rood en Congo tussen te vinden waren), niet tot elke deelnemer was doorgedrongen. Wel kreeg Kader Abdollah 1 stem meer dan Martinus Nijhoff. Maar het is waar, auteurs uit de voormalige koloniën konden niet rekenen op een overweldigende steun. Dat verklaart voor mij de even begrijpelijke als treurige reactie van een initiatiefneemster, die haar teleurstelling achteraf uitsprak: ‘Wij slaven van Suriname van Anton de Kom is door 78 mensen genoemd. Dat is weinig, vooral als je bedenkt wat er de laatste tijd allemaal over het boek is geschreven.’

Hier toont zich iets ongemakkelijks, wat aan het fenomeen canon van oudsher een bepaald negatieve bijklank heeft gegeven: dat burgers-gelovigen iets wordt voorgeschreven. Prescriptief. Maar we leven niet in de romanwereld van 1984. In een democratie heten gedachten en meningen vrij. En toen uit de enquête bleek dat aan de top van de canon heden, volgens de respondenten, nog altijd min of meer hetzelfde rijtje witte mannen staat, was dat even slikken. Temeer daar bijna de helft onder de respondenten in het onderwijs werkt. Toch mag dat geen reden zijn om het broodje aap te serveren dat Manon Uphoffs wél gewaardeerde Vallen is als vliegen ‘buiten alle literaire prijzen viel’.

De deceptie betekent uiteraard niet dat de initiatiefnemers van deze canon, conform het paranoïde denken dat paradoxaal luid klinkt in de media, een woke agenda hadden. In hun rapport trof ik soms wel maffe frases: ‘Met name vrouwen en jongere respondenten zijn significant vaker voorstander van het streven naar genderdiversiteit en culturele inclusie.’ Het noodlot zal het hogere doel van literatuurverspreiding soms frustreren: ‘Sommigen vinden dat “de groten” niet opgedrongen hoeven te worden en dat verplichting demotiveert en het leesplezier in de weg staat; anderen lijkt het uitdagend en verrassend om jongeren een boek aan te reiken dat ze nooit uit zichzelf zouden kiezen.’ Een status quo in taal lijkt me sowieso improductief.

 

Juffrouw Symforosa

Uit de randen van het debat steeg op dat de rol van poëzie sinds de vorige toetsing geringer was geworden. Een enkeling signaleerde ook het gemarginaliseerde toneel maar waarom bleef het, als ik voor mijn eigen winkeltje mag spreken, doodstil over essayistiek? Verder kreeg ik de indruk dat die zogeheten culturele inclusie ondergesneeuwd werd door de zogeheten genderdiversiteit. De laatste kwestie is groot en complex, zorgde in de enquête voor opvallend veel toelichtingen en ze kreeg recent bovendien wetenschappelijke munitie. Na publicatie van de canonresultaten zal menigeen ook wel hebben gevoeld dat er, zelfs wanneer over kwaliteit enz. te twisten valt, iets niet klopte. Wereldbeelden foetsie! Waar waren de schrijfsters? Van de 11 op 100 uit de canon van 2002, kwam de enquête tot 24 op 100: een beetje meer maar veel te weinig.

woensdag 5 oktober 2022

Wie joeg mij hol de wereld in?


 

 

Van literatuurlessen op de middelbare school herinner ik me dat elk boek gegarandeerd een ‘motief’ of zelfs een ‘leidmotief’ had. Dat klonk als een misdaad, een stelling die bevestigd werd door de bijbehorende opdracht dat we dat (leid)motief moesten opsporen.

Toen ik zelf begon te publiceren leek het me dus wel handig in elk geval die vraag te kunnen beantwoorden. Dus voegde ik – mijn bekentenis is al afgelegd – in het eerste gedicht van mijn debuutbundel een eend in, en liet dat beest in latere boeken wederkeren.

Maar behalve ouder word je ook als auteur vergeetachtiger, zodat in mijn recentste werk de eend dreigde te schitteren door afwezigheid tot ik stuitte op een encyclopedieproject van mijn voormalige buurvrouw en langs een lijn die, vrees ik, louter voor mij logisch was de eend terug kon parkeren waar hij volgens de regels der kunst hoorde. Motief gered!

Deze activiteit kruiste afgelopen weekend wederom mijn pad toen ik las dat er waarschijnlijk geen literair oeuvre bestaat waarin zo veel dozen voorkomen als dat van Vrouwkje Tuinman. Prachtige en handige objecten vind ik ze en, mits geperforeerd aan de bovenzijde, geschikt voor eendenvervoer en -noodopvang. Wel verwijzen dozen voor mij in de richting van een liedje. Het werd geschreven door de betreurde Mark Sandman, die voor Morphine, ach wat een superband, een empty box bezong.

Het ding pendelt daar tussen twee mensen, voormalige geliefden waarschijnlijk, die niet meer on speaking terms lijken. Op een ochtend zwemt de ik in zee, tot uitputtens toe, en ziet dan de lege doos drijven en klampt zich eraan vast. Hoe dit verhaal afloopt blijft onuitgezegd; nat karton zal moeten redden.

Eerlijk gezegd zat het liedje niet vooraan in mijn collectieve geheugen, al was het omdat ik nooit naar songteksten slaag te luisteren. Anders dan Eva Cox, dankzij wie dit Morphine-lied mijn aandacht herwon. Haar mooie debuut Pritt.stift.lippe (2004) heeft, volgens de met een verfrissende ironie als ‘Inhoud’ gepresenteerde verantwoording, een soundtrack. Drie gedichten krijgen zo ‘Empty box’ als onderlaag. De laatste van het trio gaat zo:

 

Elektrisch blauw, een stalen egel

 

Aan de kartelranden van mijn denken

groeit gestaag een taai wild weefsel aan.

Wie scheurde ooit het weten uit mijn schedel?

Wie joeg mij hol de wereld in?

De honger van m’n trage ogen.

Het brede keelgat van mijn brein.

Hoe ik een pikzwart gat wil zijn, magnetisch

trek ik kennis als metalen dolken aan.

 

Bij mijn manier van lezen loopt er een draad van ‘denken’ over ‘schedel’ naar ‘kennis’. Daar is bij de ik-figuur iets misgegaan. Kennis voelt als ‘metalen dolken’. Geen pretje, zoals de box als bezongen door Morphine nu eenmaal ongevuld was.

Zes zinnen, zoals de zes vlakken van een doos? Mwah. De buitenkant lijkt te worden gevormd door de openings- en slotzin die allebei, voor de stevigheid, twee regels beslaan. Dan zijn de vier eenregelige zinnetjes de inhoud. Twee onmogelijke vragen krijgen daar twee antwoorden die zintuigen verwarren. Ja, dan is ook deze talige box leeg. Doorgeven maar!

Ik snap niet wat de titel te maken heeft met het gedicht. Elektrisch blauw is een kleur, een helle, die nog aan de ‘trage ogen’ te linken is. Maar een stalen egel? Google, help, ook met je Translate-winkeltje! Het Engels levert me bij niets minder af dan bij oorlogstuig. Nu in de Oekraïne blijken er stalen egels op te duiken, kantelbare objecten om zich te verdedigen tegen tanks.

Dit zou de ‘metalen dolken’ uit de slotregel preciseren, die kennis verbeelden. Weten is gevaarlijk? Of alleen wanneer het beslag krijgt zonder verband, sinds de intrede van internet huiskamers ook wel ‘context’ genoemd? Omdat het in een hyperlinkenstelsel dan per definitie doorverwijst, en onder de lege doos als het ware ook nog de bodem wegvalt?