dinsdag 28 juni 2022

Zoek de verschillen

 


 

In haar manifestboek Geef nooit op vertelt Bernardine Evaristo dat zij zichzelf niet kinderloos (‘childless’) noemt, maar kindervrij (‘child-free’). Zo drukt zij een keuze uit en geen zweem van onvermogen; ze voegt er trouwens aan toe dat ze graag kinderen van anderen ziet.

Toevallig krijgt haar suffix in het Engels door het koppelteken nog meer nadruk, maar ook zonder lijkt ‘vrij’, met alle afgeleiden, niet uit het nieuws weg te slaan. Het gaat dan om een westerse state of mind die bedreigd zou worden, en daarom behalve aandacht niets minder dan bescherming verdient.

Is deze vrijheid een verworvenheid of een luxeverschijnsel? Voormalig SP-voorzitter Ron Meyer staat er in zijn boek De onmisbaren raar naar te kijken, wanneer hij een ode brengt aan zijn ouders:

 

‘Voor jullie had vrijheid altijd met geld te maken. Vrij zijn van financiële zorgen, van stress, van het einde van de maand, van deurwaarders, van controleurs, van kapotte distributieriemen of ijskasten, van bezwaarschriften, huurverhogingen, opgestapelde energierekeningen, schaamte, twijfel of de neerbuigende blikken van anderen. Gevangen in de cyclus van het permanent terugkerende gat aan het einde van de maand. Ik was tien jaar oud toen ik voor het eerst begreep wat dat betekent. Niet uit een boek, maar uit het leven.’

 

In termen van Evaristo wilden ze kopzorgvrij zijn. Hun werkelijkheid, die zware verantwoordelijkheid met zich meedroeg en stilzwijgend keuzemogelijkheden voor vrouwen beknotte, sloot een druk in waarvan je je niet met een paraafje kunt bevrijden.

Vreemd genoeg zit het huidige gevoel van vrijheidsinperking nogal eens bij mensen, aan wie de door Meyer beschreven situatie onbekend is. Voor een rooskleuriger toekomst hoeven ze ook niet, langs welke weg of vernedering ook, naar andere landen te vluchten. Hun gevoel betreft het zichzelf uitspreken, het lozen van roerselen, waartegen verboden stringenter dan ooit zouden opklinken – door ‘de cancelcultuur’, die geen genade heeft voor wat ‘politiek incorrect’ is. In plaats daarvan zwatelt de spatel door een Nutella-pot vol ‘toxisch’ en ‘onveilig’.

Vreemd is ook dat met enige regelmaat zich dan relletjes voordoen waarbij de geplaagde sprekers uitleggen wat ze eigenlijk hebben bedoeld en-of hoe de situatie hen verleidde tot wat achteraf dan controversieel moest heten. Wanneer zij in een organisatie werken, zorgen communicatieadviseurs voor dergelijke damage control.

Literair vind ik zoiets wel interessant. Aan de ene kant is aan lezers vrijheid gegund tot interpreteren en bij die toe-eigening wijkt hun autoriteit niet af van die van een auteur. Bedoelingen zijn dan geen criterium. Aan de andere kant worden, om uitspraken in te schatten, auteurs onderscheiden van hun vertellers en personages, of zijn er minstens lyrische ikken die niet vereenzelvigd mogen met hun scheppers. Het is dan makkelijker verantwoordelijkheid te ontlopen voor kwestieuze opinies.

Een onbegrensde vrijheid dus, tweeslachtig, die voor activisme lachwekkend wordt. Leek mij althans, zonder concreet voorbeeld. Hoe doet iemand dat, die een band met literatuur wil houden? Met die vraag kijk ik naar twee gedichten uit de bundel Laten we het er maar niet over hebben (2018) van Akwasi:

 

een portret van de artiest als een schaduw van zijn voormalige zelf

 

wie ik toen was

jong

zwart

gevaarlijk

 

wie ik nu ben

jong

zwart

gevaarlijk

 

zoek de verschillen

 

Hier worden nuchter twee eerbiedwaardige fenomenen de nek omgedraaid: literatuur als gecodeerd spreken en auteurs als estheten. Of misschien is nuchter niet het goede woord voor de werkwijze en zien we hier louter effect. Al de titel begint namelijk te schmieren met kunstbegrippen, bestaande uit een hint naar een klassieke roman, plus twee esthetische varianten die bij elkaar pleonastisch zijn. Door de imperatief in de slotzin wordt de lezer bovendien veeleer gemaand tot actie in plaats van tot contemplatie.

Is in termen van Evaristo dit gedicht complexvrij of complexiteitsvrij? De woordcombinatie komt bij me op, omdat Akwasi hier iets praktisch opvoert, waarin het suffix als verkorte variant op ‘vrij van’ overleeft, in de betekenis die Van Dale ervan geeft: ‘het genoemde niet als tekortkoming hebbend, er niet aan onderhevig, door aangedaan enz.’ Het woordenboek geeft zo’n 350 begripjes bij wijze van voorbeeld, maar niet glutenvrij dat me als eerste te binnen schoot. Hoe dan ook, dit suffix schrobt de wereld af.

dinsdag 21 juni 2022

‘Iets wat niemand had kunnen voorzien’

 


 

Vanaf de eerste berichten over zijn gruwelijke dood tot het langverwachte maar kortstondige begin van de rechtszitting greep de zaak-Sanda Dia aan. Mij bekropen steevast afkeer en fascinatie door er weer over te vernemen; ik ervoer een soort boos concentratieverlies dat improductief was. Tot ik in de bibliotheek stuitte op Pieter Huyberechts’ boek Sanda Dia: De doop die leidde tot de dood. De ondertitel is banaal en de tekst doet even rudimentaire als onnodige pogingen om met alternerende hoofdstukjes spanning te kweken. Zo raakte mijn lectuur helemaal grimmig.

Normaliter wekken minstens taaldingetjes mijn interesse. Maar het werkwoord ‘afzuipen’ vervult me, nochtans altijd in voor een glas meer, meteen met zoiets griezeligs als verachting. Of het bon ton is in alle studentencorpora weet ik gelukkig niet, maar het aan de KU Leuven verblijvende gezelschap Reuzegom, slogan 100 procent terechte Antwerpse arrogantie, bedoelde er het dusdanig dronken voeren, bepiesen en beschijten van kandidaat-leden mee, dat ze louter nog fysiek aanwezig waren, in een hooglijk geprefereerde houding: knielend.

Het werkwoord is dus overgankelijk en het voorwerp van de handeling exclusief mannelijk. Zo snap ik althans deze basisconstructie: ‘wij hebben hem afgezopen’. Kenmerkend blijkt verder dat dit een gefaseerde activiteit is, waarbij het voorwerp steeds kotst om verder van de wereld te raken. Wat dat aangaat is de inmiddels bekende aanduiding voor een kandidaat-lid, schacht, zowaar toepasselijk. Hij wordt hol en verzinkt in absolute willoosheid.

Een variant bij Reuzegom heet ‘toezuipen’. Het dichtgaan dat dit werkwoord suggereert, slaat op het geheugen van het voorwerp. Als de procedure correct is uitgevoerd, herinnert hij zich niets van het gebeurde en is zijn kater de enige getuige. Sanda Dia, en twee lotgenoten die het wel overleefden, had na dag één van het 48-urige doopritueel nochtans extra bewijzen: er waren plukken haar van het hoofd geknipt, waarop chocopasta en tomatenketchup waren gesmeerd. In zijn eigen studentenkot, waarvan de temmers de sleutel hadden en waar het water was afgesloten.

De lezer die ik ben legt dan een verband met een latere scène, wanneer de bewusteloze Dia in allerijl wordt afgevoerd naar het ziekenhuis: eerst leggen de Reuzegommers plastic vuilniszakken op de achterbank van de BMW, zodat de bekleding niet vies wordt. Mijn leesbrein memoreert ook een vroegere scène op een Antwerps plein waar Sanda, tot de politie komt, een jongen in bedwang houdt die ruzie had gezocht met een Reuzegommer.

 

Heerlijke herinneringen

Grosso modo behandelt Huyberechts twee vragen. Hoe moreel gedepriveerd moeten mensen zijn om anderen doelbewust te vernederen en de niet-ingecalculeerde gevolgen daarvan ‘een jammelijk ongeval’ noemen? En wat bezielt een zwarte jongen van eenvoudige afkomst zich aan te melden bij een berucht elitekringetje (dat gesegregeerd opereerde)? Die laatste vraag beantwoordt de auteur met suggesties achteraf, want Sanda had zelfs zijn beste vrienden verrast en zijn familie wist van niks. Men vermoedt een investering. Hij beschikte niet over het juiste netwerk, in tegenstelling tot de verhoopte corpsgenoten: ‘Die mannen hun ouders hebben zotte jobs in het bedrijfsleven, belangrijke maatschappelijke posities en daar speelt ons-kent-ons.’

Zo’n citaat, hier van Sanda’s oudere broer, heeft een welbepaald underdogperspectief. Mij biedt dat identificatiemogelijkheden, omdat ik zelf evenmin van heel erg chique huize ben en me dan in één en dezelfde beweging onder de slachtoffers kan scharen. Bij dat perspectief horen echter ideeën over macht die in ware spinsels kunnen veranderen. Ze worden ironischerwijs versterkt door een typisch fenomeen van geheimhouding, dat hoort bij sektes, vrijmetselarij en dies meer en dat Reuzegom evenzeer tekende. Voordat het boek goed en wel is begonnen slinken zo de kansen op identificatie met de daders, afkomstig uit de Rand van Antwerpen, waar heel wat welgestelden gesetteld heten te zijn.

Dat ik Dia’s huidkleur vermeld, opent de poort naar racisme waarvoor in dit boek de verdenking niet wordt weggenomen, ondanks pertinente ontkenningen uit het kamp van de daders. Sanda’s afkomst lijkt me door Huyberechts uitweidingen zeker vermeldenswaard. Een hoofdstuk gaat over een sterk gelijkend sterfgeval in Luik, met verwante sociale achtergronden, en dat ouders evenmin kunnen verkroppen. Meer terzijde is de verwijzing naar een Vindicat-akkefietje in Groningen twee decennia eerder, dat de vader van het slachtoffer, een notaris, toeschreef aan het noodlot. Dat beweerde hij mede als voormalig corpslid: ‘Ik begrijp niets van alle vooroordelen. Ik heb er heerlijke herinneringen aan over gehouden. Dat gevoel van verbondenheid. De stimulans om het ver te brengen in de maatschappij.’

Het is precies die afkomst die voor obstructies zorgde bij Sanda’s gerechtelijk proces. Een collega van de onderzoeksrechter in Antwerpen was de moeder van één van de verdachten, en gastdocent aan de KU Leuven. Ik voel me hier op glad ijs bewegen, maar heel wat smakeloze scènes in het boek en in de berichtgeving over de zaak lees ik reflexmatig als vader. Sorry, mijn betoog wordt alvast letterlijk paternalistisch. Dat mensen fouten maken en falen, zo gaat dat in de wereld. Maar voor wat hier is gebeurd – vanaf de aanmeldingen als schacht, tijdens de doop en erna – is een ander register nodig. Dit gaat over basisprincipes van de omgang, die je tijdens je leven ontwikkelt maar die je zeker ook krijgt aangeleerd.

Wat Reuzegommers hiervan hebben opgestoken lijkt aan de cynische kant. Mensen zijn geen doel maar middel. Mocht er daarbij onverhoopt iets misgaan, dan kopen we de restschade af.

 

Lokale Blitzkrieg

Vaste prik na zulke ontsporingen is de abjecte, verdedigend bedoelde uitspraak wir haben es nicht gewusst. Ze bleek in de ijzingwekkendste tijden al niet helemaal waar, en bij Reuzegom zeker niet. Voor het doopritueel bestond een draaiboek. Ook de leden die wegens verblijf in het buitenland niet participeerden, waren op de hoogte. Via de WhatsApp Ruziegom kregen zij van hun corpsgenoten bijvoorbeeld live een filmpje van een uitgeteld, live ondergekakt lichaam, met het commentaar Dees is erover.

Ik plaats mijn weerzinwekkende verwijzing naar de Tweede Wereldoorlog mede, omdat de preses zichzelf in een toespraak – waarover later meer – vergeleek met Hitler. Maar de centrale plaats van de schachten tijdens de doop had me die associatie reeds gegeven. Al voltrekt de executie zich met urine, stront en papjes vol ter plekke geblenderde muis en kattenvoer, de kandidaat-leden liggen dan in een kuil die ze voor zichzelf hebben moeten graven.

Het eind van het kuilritueel bestaat nota bene uit een wat Reuzegommers ‘lokale Blitzkrieg’ noemen. Dan dienen de schachten, bij een buitentemperatuur van 6 graden, naakt van hun temmers emmers koud water over zich heen te krijgen en lepeltje-lepeltje te liggen (de vernedering bestaat bij het laatste onderdeel waarschijnlijk evenzeer uit homoseksualiteit).

De temmers waren dan ook niet aan hun zogeheten proefstuk toe. Hun voorgangers hadden al de publiciteit gehaald na een als mascotte gebruikt biggetje, Spekkie, bij een kampbijeenkomst dood te schieten, te spietsen, villen en te barbecueën. Er zat vier jaar tussen deze daad en de verbreiding ervan, en de tussentijd was duidelijk besteed aan introspectie. Nieuwsgierige journalisten kregen namelijk de wedervraag of zij nooit jong waren geweest, en de verzekering dat er inmiddels diploma’s waren gehaald. Boetes uit een minnelijke schikking werden grinnikend betaald en het strafblad bleef blanco.

woensdag 15 juni 2022

Aangrenzend

 

 

 

 

Hoe begrijp ik precies een metoniem en leg ik die oeroude stijlfiguur uit? Ik sta altijd met mijn mond vol tanden als het moment, in Vlaanderen ‘de moment’ geheten, weer eens daar is. Eerst vlucht ik naar de metafoor.

Achteraf schiet me uiteraard te binnen de verklaring uit een voorbeeld te halen. Het meisje Gittel oefent in Ida Simons’ roman Een dwaze maagd (1959) nogal fanatiek op de piano. Dan staat er de vorige bovenburen zijn ‘verdreven door Czerny en Clementi’.

Die twee namen verwijzen natuurlijk niet naar gespierde conciërges of uitsmijters, in Vlaanderen ‘buitenwippers’ geheten, maar naar de beroemde pianopedagogen. Door deze vermelding doet de tekst aan schampen (en de metafoor aan boren).

 

Misschien is een gemiddelde comment, zoals ik die zelf evengoed pleeg, een ander voorbeeld van metonymie. Zelden gaat die eindnoot in op wat er staat; veeleer pakt ze een detail uit het betoog om een omstandige eigen tekst te kunnen openbaren.

Vergelijk een hoekschop van Oranje wanneer Memphis meedoet. Hij neemt hem kort om de bal terug te krijgen en veelal verplaatst het spel zich naar de eigen helft, en wachten de boomlange verdedigers, als ze niet terug zijn gesjokt, in het vijandelijke strafschopgebied ter inkopping.

Is een metoniem egocentrisch? Waarschijnlijk wel. Vooral is ze overbodig en daarmee nogal erg noodzakelijk. De metafoor daarentegen – een stijlfiguur van onberispelijkheid en dermate direct didactisch nut, dat het een lezer wordt die overbodig is.

 

Er bestaat zoiets als een armoedegrens. Een horizontale lijn? Wie daar doorheen valt, zit in de puree. Maar wie uit de armoede weet te kruipen, zal bij vergrote ervaringsopties op basis van een geheugen misschien steeds weten dat een relaps mogelijk is – de door beperkingen gekleurde einder.

In de even fascinerende als enerverende reeks Ik Woke Van Jou beklaagt een vrouw in rolstoel zich dat ze bij een uitstap naar een pretpark niet door de toegangspoortjes raakte en slechts kon toekijken hoe haar vrienden zich vermaakten.

Andere mensen reizen niet eens naar de ingang af. Voor hun situatie blijkt de ambtelijke term ‘vervoersarmoede’ te bestaan. Wat is navranter? Vallen omstandigheden (ik huiver voor ‘contexten’) überhaupt met elkaar te vergelijken? Waar is wrijving, waar houdt empathie op?

 

Jaren geleden trok ik in de bibliotheek een exemplaar van Slaap! uit de kast en repte me ermee naar huis. Daar viel dit debuut van Annelies Verbeke open op tafel en stond er een dikke potloodstreep naast deze zin:

‘Metaforen en symbolen hoorden thuis in verhalen, niet in de werkelijkheid, die willekeurige fragmenten slordig op elkaar stapelde.’

Het exemplaar bleek vol met dergelijke lezersaanbevelingen te staan, en was bovendien zwaar beëzelsoord. Verrompeling ten gunste van een geheugen? Het citaat lag me wel. Wat slordig op elkaar gestapeld is, valt op een goed moment uit zichzelf en het geringste gevolg kan je al geen schade noemen want toont nieuwe raakvlakken. Ja, eerst letterlijk.

 

The New York Review of Books beweert bij een boek van Rebecca Solnit over George Orwell dat de schrijfster een biopsie op haar borsten vergelijkt met martelingen door het Amerikaanse leger. Het bewijs staat er gelukkig bij:

‘The uses of empathy and pain were something I began to wonder about anew, when people began to drill into my flesh, to pursue me with knives. It was not long after the US Army had been torturing people in prison in Iraq.’

Klopt de bewering, met de impliciete veroordeling dat Solnit zo in beslag wordt genomen door zichzelf, dat ze geen gevoel voor verhoudingen heeft? Hier lees ik nevenschikking. De schrijfster zet uit één tijdspanne twee kwesties naast elkaar, brengt ze beter gezegd in elkaars nabijheid. Of ze elkaar raken en schampen beslist een lezer.

dinsdag 7 juni 2022

Uit de werkplaats (4)




 

Hoe lang duurt het voordat je taaleigenaardigheden absorbeert van het land waarnaar je bent geëmigreerd? Vlaming Geert Buelens verblijft zo’n vijftien jaar in Nederland en in het begin van zijn recentste boek Wat we toen al wisten dacht ik dat te horen.

Eerst bij het zinnetje: ‘De samenkomst liep echter voor geen meter.’ Mogelijk ben ik door mijn muzakbrein misleid, vanwege dat liedje van Hanny over Peter, maar in Vlaanderen heb ik ‘meter’ nooit zo opgevangen. Terwijl het in mijn herinnering echt spreektaal was, waartegenover Buelens’ ‘echter’ stramme kuiten vertoont.

Dan deze: ‘Het gezoem over een geheimzinnig, misschien zelfs sensationeel rapport was helemaal niet meer te controleren toen de doortastende journalist Willem Oltmans zich ertegenaan ging bemoeien’. Die laatste werkwoordconstructie werpt me terug naar de twintigste eeuw, en zit in mijn herinnering in een mapje met ‘erdoorheen fietsen’ (die ik niet meer terugvind, tenzij hier, dus zal het ‘erin fietsen’ zijn). Het betrof een studentikoze manier van zeggen, waar wel een verschil in gevoel uitgedrukt kon zijn. Wie zich ‘ermee bemoeit’ was net iets minder opdringerig dan degene die zich ‘ertegenaan bemoeit’. Of was die laatste persoon juist dé persoon waar elke vacature naar snakt, want sterk oplossingsgericht met hands-onmentaliteit?

Beide voorbeeldzinnetjes proberen een band te scheppen met de lezer. Ik zou ze karakteriseren als ‘tof’, ware het niet dat ik in België leerde dat dit woordje ‘leuk’ kan betekenen. ‘Vlot’ is hier ook wat anders dan in het noorden. Wat dan? Ik word onzeker wat een adjectief kan zijn dat in beide landen identiek wordt begrepen. Maar feitelijk materialiseert Buelens het in een leesteken, een ampersand om precies te zijn: ‘Minder focus op productie en consumptie zou tijd vrijmaken voor kunst, muziek, religie, sport en vrienden & familie.’

 

Ook boven de grote rivieren corrigeert Karin Amatmoekrim in een geweldig vileine NRC-column de Vlaams Belang-griezel Filip Dewinter met een paar noties en zegt dan: ‘Maar goed, ik weet inmiddels dat de discussie niet over feiten maar over sentimenten gaat, dus soit.’ Dat laatste woordje hoor ik hier te pas en te onpas, zij het voorafgegaan door ‘maar’.

 

Wat hoor ik verder? Mijn dagdagelijksheid weet niet beter dan dat ‘gaan’ een modaal werkwoord is, dus viel me de verbreiding in mijn geboorteland pas op toen Mark Rutte krachtdadige uitspraken plaatste van het type ‘Dat gaan we niet doen’.

Afgelopen weekend vernam ik een tegenzet uit de mond van Christophe Busch, op een debatmiddag van de nieuwswebsite Apache (die, conform mijn indianenstripalbumkennis, geen ‘appatsjie’ bleek te heten maar ‘appasj’, een hond met een natte neus). Hij mixte dit modale werkwoord met hetzelfde hulpwerkwoord. Bijvoorbeeld bij een educatieve spanning verwekkende vraag: ‘Wat ga je dan gaan zien?’ Of bij een ontkenning: ‘Dat ga je niet gaan zien.’

Ik werd er melancholiek van, mede omdat deze in-zichzelf-gewikkeldheid me aan Eden Hazard deed denken, die in zijn blessurevrije jaren de kunst verstond om, met de rug naar de tegenstander, niet om te vallen als zijn benen onder zijn lichaam vandaan werden getrapt.

Die aanblik maakt het groter dan jezelf dat uit je roeptoeter die keel heet ontsnapt: ‘Amai!’