maandag 23 augustus 2021

Inzicht en uitval

 

Bang dat als bevoorrecht man mijn privilege bestaat uit onwetendheid, ploeg ik soms door boeken. Zoals door Robin DiAngelo’s Witte gevoeligheid. Waarom het voor witte mensen zo moeilijk is om het over racisme te hebben. Ik wantrouw de gestaagheid waarmee ik door die tekst ga even hard als mijn repetitieve reactietje ‘had ik al vaker gelezen’.

Hopelijk reageer ik dan als taalmaniak, aangezien DiAngelo, een Amerikaanse die twintig jaar werkte als diversiteitstrainer, zich wel erg gul bedient van jargon als ‘construct’, ‘zich identificeren als’ en ‘problematisch’. In de hoedanigheid van bevleesd en bezield mens hoop ik immers soortgenoten niet te schaden. Denkelijk was het een gunstig teken dat ik in Witte gevoeligheid opkikkerde bij citaten van James Baldwin, of zelfs maar één zinnetje van Ta-Nehisi Coates (‘Ras is het kind van racisme, niet de vader’).

Ergens tussen de taalmaniak en de bevleesde en bezielde mens zit de redacteursfiguur, wie het opvalt dat DiAngelo per hoofdstuk niet alleen hetzelfde verhaal brengt maar soms ook statistisch materiaal herhaalt. Percentages hebben natuurlijk iets onverbiddelijks. Helemaal tegen hardnekkig ongeloof, dat dit boek weerleggen wil. Ook als goedbedoelende, zich informerende en progressief wanende witte man kan ik een – aversief – racist zijn.

Ongeloof, gebutste zelfperceptie dus, manifesteert zich in ontkenningen. Notoir is het doorverwijzen naar personen in de nabijheid die het tegenovergestelde zouden bewijzen. Door de hoogspanning van gevoelige thema’s, waarbij het doelwoord ‘inclusief’ velen uitsluitend diarree bezorgt, gebeurt dat geregeld. Zo schreef in een filippica tegen genderongelijkheid Eva Meijer hilarisch: ‘Ik weet dat niet alle hetero’s hetzelfde zijn. Ik heb zelfs vrienden die hetero zijn.’

Meestal is een racist per definitie gewoon de ander, ook onder de welwillendste mensen die pal staan om onrecht uit de wereld te helpen. Bijvoorbeeld, beschrijft DiAngelo op een manier die in de zondagskrant fijntjes wordt genoemd, door in hun bedrijf workshops te organiseren tégen racisme en vóór meer diversiteit. Ze beginnen altijd prima, vertelt ze, omdat haar inleidende woorden van een presentatie abstract zijn. Vervolgens houdt DiAngelo een uitspraak of voorval uit het bedrijf tegen het licht.

Bij die workshops blijken uitgerekend witte mensen safe spaces te willen. Hun trainer en programma moeten aan allerlei voorwaarden voldoen om hen aan het praten te krijgen. En precies dat, stelt DiAngelo nuchter, bevestigt de raciale status quo. Witte onschuld ligt dan bij voorbaat vast en wil het liefst bevestigd worden door zwarte collega’s – in de niet door iedereen even fraai gevonden film The Green Book verwijt de gekleurde pianist aan zijn Italo-Amerikaanse chauffeur heftig te reageren op beledigingen die hij zelf veelvuldig meemaakt.

Het idee dat een racist steevast een ander is concretiseert DiAngelo voor de Verenigde Staten, waar de bekrompen, amper opgeleide good ol’ boys uit het verre zuiden komen (dit academisch vrijpleiten past Koen Lemmens in zijn teleurstellende bundel De dwaling van de beeldenstormer toe op België met zijn essay ‘Provinciaal kosmopolitisme’).

Dat ik zoiets vaker heb gelezen betekent niet dat ik doordrongen ben van de bijbehorende realiteit, die nooit mag wennen. En waarin ik even gratuit zou zijn door mezelf tot racist te bombarderen. Ook moet ik me losrukken van een tweede afweerreflex: de jij-bak. Daar is Witte gevoeligheid vatbaar voor. De auteur is zelf wit. En de Nederlandse vertaling profiteert van prijzende citaten door de zwarte autoriteiten Claudia Rankine en Shakti Butler. Dat neemt nog altijd niet weg dat DiAngelo’s betoog, hoe ervaringsdeskundigen er ook over oordelen, mag worden gelezen.

Gaande mijn lectuur begon ik zelfs te beseffen dat de herhalingen functioneel zijn. Ze kietelen de discipline van witte lezers om kennis te nemen (en daarna de ethische plicht tot kritiseren). In Witte gevoeligheid moeten overlappingen dus eerder worden aangestreept dan weggestreept.

dinsdag 10 augustus 2021

Dat het hier niet om gereedschap ging

 

 

 

Een bordje aan de rand van een dorp daagt ondernemers uit: implantez-vous. Wortelen in plaats van een nomadisch stadsbestaan zoals van fietsers als wij die een retour Lyon rijden?! De reden van de verlokking stond erbij en voorspelde een expansie van souffle.

 *

Verwarrend dat er iets industrieels en bedrijfsmatigs bedoeld wordt met een zone artisanale. Dit bijvoeglijk naamwoord vinden we immers standaard op puien van overgebleven bakkers. Zou er op al die dichtgespijkerde panden ook artisanale hebben gestaan?

Bij de Match dragen de caissières T-shirts met het rugschrift ‘sourire 100% naturel’. Hoe werkt zoiets met hun mondkapjes?

 *

Tijdens ons vertrek de mededeling dat Macron met een pass sanitaire komt, die evengoed getoond dient in shopping malls. Maar wie komen daar niet? Twee jaar na onze recentste toer door Frankrijk lijken dorpen zo mogelijk nog uitgestorvener. De roestige antennes op de daken zijn voor bejaarden, een kapper, de veearts en, getuige een aangrijpend bordje, de infirmière.

Ongemakkelijk open ruimten die ooit pleinen waren met terrassen. Verblekende letters op huizen waaruit ‘bar’ of ‘hotel’ valt te ontcijferen, of natuurlijk ‘boulangerie’.

 *

Op mijn e-reader ontdek ik Nootebooms Een middag in Bruay. Die reisbundel opent met een reportage uit 1963 in Noord-Frankrijk, maar dan de westkant:

‘Hier komt nooit iemand. Voor de gelige feestzaal troepen de mijnwerkers samen en gaan naar binnen. Het zijn er een paar honderd. Het plein wordt langzaam leeg. Het is tamelijk groot, er omheen lage huizen, meestal cafés: Café Au Boxer, Café Farcy, Café de la Place, Chez Alphonse, Café Malinage, Café de la Jeunesse, Café des Forains.’

Maar ook op dagen met de grootste hitte treffen we slechts de Mairie, het standbeeld dat de gevallenen voor het vaderland gedenkt (1914-1918), en een pomp met eau non potable.

 *

Na de overstromingen de sensatie dat seizoenen lijken verruild. De geur van houtkachels, het woord inondée, ondergelopen velden en wegen.

De controversiële passage van JJ Rousseau over de ellende die nooit meer ophield toen mensen op land hekken begonnen te zetten als teken van eigendom. Nog net zichtbaar de paaltjes waartussen een paar paarden tot aan hun knieën in het water staan. Moeten helikopters hen redden?

Mijn paardenobservatie deel ik in mijn beste Frans met een mevrouw die begrijpt dat het om haren gaat (cheveux, chevaux).

Verder betreur ik jegens haar de dorpen, waar de hoogst bereikbare pleisterplaats voor passanten één bushokje is. Ze vertelt dat ouders hun kinderen daar met de auto brengen en halen, de schoolbus doet de rest van het vervoer.

Bij regen op campings zagen we mensen naar het sanitair blok gaan met de auto. Voor een elektrische tandenborstel.

 *

Door de verhoogde waterstand dito muggenpopulaties. Tegen zes, zeven uur ’s avonds moeten we ons in de tent terugtrekken. Na zalig lang zo warm mogelijk alle bulten te hebben bedoucht.

Mij staat bij dat op de middelbare school de conciërge beweerde dat in Jappenkampen gevangenen in grote houten baden werden gegooid, waar de temperatuur was opgestookt tot zestig graden, ontiegelijk heet maar helend voor de arbeid daags erna.

 *

Eindelijk dankzij de DBNL kennisgenomen van Anton de Koms standaardwerk uit 1934, Wij slaven van Suriname. Ondraaglijk. Gedetailleerde beschrijvingen van koloniale martelpartijen, steeds overnieuw. De titelhelden vergelijkt De Kom bovendien consequent met een ‘veestapel’.

Dat woord ontmoette ik zeer lang geleden in een kinderbijbel en zag een onbegrijpelijk hoge toren van dieren voor me. Nu hoor ik er een zootje v’s in, hopelijk een teken van een overwinning voor de gerechtigheid.

 *

Ja, daarnet stileerde ik ontwijkend, met de term ‘titelhelden’. Wat moet ik zeggen als hoogopgeleid wit manneke van middelbare leeftijd? Dat mijn e-reader ook Raoul de Jongs boek Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden herbergt? Met dit citaat:

‘Een van de manieren om “meesters” (ik voel de behoefte om dit woord tussen aanhalingstekens te zetten, al is dat nooit hoe het in de archieven van Het Monster geschreven staat) te doen vergeten dat het hier niet om gereedschap ging maar om mensen, was door deze mensen “slaven” te noemen. Alsof een slaaf al een slaaf was voordat hij tot slaaf werd gemaakt. Vandaar dat we tegenwoordig liever “tot slaaf gemaakten” zeggen. Wat mij betreft dekt dat de lading nog steeds niet helemaal. Slachtoffers van de nazi’s noemen we ook geen “concentratiekampers” of “nazislachtoffers” of “vergasten”. We noemen ze Joden, zigeuners, homoseksuelen. Slachtoffers van de nazi’s waren méér dan wat de nazi’s met hen deden, slaven waren méér dan de slavernij.’

 *

Meer dan eens zijn op municipal-campings tenten en bungalowtjes gevuld met uitheemse arbeiders, die in de buurt tijdelijk wegen- en andere bouwwerken verrichten. We zagen Polen en Portugezen.