Van Audre Lordes beginselstukkenbundel Sister
Outsider (1984) verscheen vorig jaar een nieuwe vertaling. Al in 1985 was
er een bij de feministische uitgeverij Sara verschenen, onder de titel Oog in oog. Toen representeerde één
essay, Eye to Eye, het geheel. Dat de recentste vertaling Audre Lordes overkoepelende titel
ongewijzigd overneemt, vind ik treffend.
‘Oog in oog
staan’ is geconfronteerd worden met iets onaangenaams. Dat vraagt om actie die
altijd een reactie is en dus ondergeschikt. Het ‘Sister Outsider’-idee vertrekt
evengoed vanuit een verschil, maar dat is horizontaal. Bovendien nodigt de
familiale persoonsaanduiding uit om mee te doen. En in het Nederlands klinkt die
zus niet vreemd meer; Amerikaans-Engels is daar, zeker na de domesticatie van
het internet, een gestage invloed op.
Voor de vertaling
van Oog in oog tekende Tilly Schel.
Zij blijkt sinds het eind van de jaren zestig vooral Hitchcock-scenario’s in
het Nederlands te hebben overgezet, maar ook heel wat boeken van vrouwen en in
de jaren negentig Lenteriten van
Modris Eksteins. De nieuwe vertaling Sister
Outsider komt van Jenny Mijnhijmer. Zij is een beleidsmaker en adviseur, die zich heeft bekwaamd als theaterschrijver en actrice. Volgens de KB-catalogus is Sister Outsider, op zestigjarige
leeftijd, haar eerste boektitel.
In de marge van
de Gorman-Rijneveld-ontploffing was er wel degelijk al iets veranderd. Het
colofon van de Nederlandstalige Sister
Outsider dankt Gilde Alphabet Street. Van dit zwarte schrijfcollectief had Neske Beks zich bij de Baldwin-n-woord-kwestie
al geprofileerd; nu blijkt het aan een toch
wel witte uitgeverij de Lorde-vertaler te hebben aangedragen. Bij dit boek
heeft de uitgever symbolisch ruimte gemaakt.
Omdat ik de
Schel-vertaling niet heb kunnen inzien, is het helaas onmogelijk de keuzes te
vergelijken die in het Nederlands moeten zijn gemaakt. Wel is Mijnhijmers
prestatie duidelijk omgord. Naast het collectief tekent namelijk de podcast
Dipsaus voor deze vertaling, door haar mogelijk te maken
‘voor gemarginaliseerde vrouwen in Nederland, in al hun verscheidenheid’ (en België?).
Dipsaus verantwoordt de redactionele ingreep om uit Lordes oorspronkelijke bundel
twee teksten weg te laten. Mij spijt het dat zo een prachtige schrijverscongresreportage
over de Sovjet-Unie in de jaren zeventig kwam te vervallen, uitgerekend met het
argument dat die wereld niet meer bestaat. Wel vertaald is de slottekst over het
bezette Grenada, een ‘rapportage’ die Lorde zelf als voorlopig
kenschetste want schreef terwijl de rest van Sister Outsider al bij de zetter lag.
Dikke laag
Heeft Mijnhijmer specifieke woorden gebruikt? In de
tekst Poetry is not a luxury
(1977) pleit Lorde voor ‘true knowledge and therefore lasting action’, wat anno
2020 ‘echte kennis en dus duurzame actie’ is geworden. Dit duurzaam klinkt inmiddels uitgekauwd, maar valt volgens mij mooier
in de plooi dan alternatieven als blijvend
en bestendig.
Mij viel de oplossing op voor het zelfstandig naamwoord
‘empowerment’ dat, met zijn bijvoeglijke en werkwoordafleidingen, door Lorde
voortdurend wordt ingezet. Maar pas nadien maakte het een
steile opgang en ik weet niet wanneer het in het Nederlands gangbaar werd. Mijnhijmer
laat het onvertaald, wat grappig uitpakt in een advies als: ‘“Verdeel en heers”
moet in onze wereld “definieer en empower” worden’. Toch acht ze eenmaal, bij een lezing,
een cursief gepaster. Dan is het effect toverachtig: ‘een bed waar ik
verlangend naar uitzie, dankbaar in stap en empowered
weer uit opsta’.
Lorde gebruikt nog een term die heden geregeld opklinkt, en
die heeft Mijnhijmer wel omgezet, op twee manieren in één alinea:
‘De
meeste vrouwen hebben geen vaardigheden ontwikkeld om woede constructief onder
ogen te zien. (….) Er werden geen gereedschappen aangereikt voor het omgaan met
de woede van andere vrouwen, behalve door die te vermijden of af te buigen, of
haar te ontluchten door weg te kruipen onder een dikke laag schuldgevoel.’
Het gaat hier om tools,
waarvoor eerst ‘vaardigheden’ dient en daarna ‘gereedschappen’. Mij treft hier verder
Mijnhijmers ‘aangereikt’ dat developed
moet dekken.
Die ‘dikke laag schuldgevoel’ lijkt me een forse vertaling
van een blanket of guilt maar toont iets
van Lordes metaforiek. Daarin zit namelijk vaak textuur, letterlijk, tussen
individu en wereld. Vrijheid wordt bemoeilijkt en dat onderstreept Lorde,
begonnen als dichter, op een speciale en bovenal fysieke manier. Een prachtig
voorbeeld staat in het al genoemde Eye to
Eye, uit 1983:
‘Alle
moeders zien hun dochters vertrekken. Zwarte moeders zien het gebeuren als een
offerande [sacrifice] door het
gordijn van haat [veil of hatred] dat
als lappen lava [sheets of lava] voor
hun dochters op de paden neerhangt. Alle dochters zien hun moeder vertrekken.
Zwarte meisjes zien het gebeuren door een gordijn van bedreigd isolement [veil of threatened isolation] waar geen
vertrouwd vuur [fire of trusting]
doorheen komt.’
Datzelfde essay maakt melding van huidblekende crèmes, de bleaching dus waar Unilever, namens
bijvoorbeeld l’Oréal, in 2020 schroomvallig
afstand van nam.
Voordat de indruk
ontstaat dat Lorde ook talig haar tijd vooruit was, moet ik vermelden dat het
nu, in bepaalde kringen, vanzelfsprekende begrip ‘misogynie’ bij haar geen
standaard lijkt. Ze heeft het wel over ‘woman-hating’ (vertaald als:
vrouwenhaat). Ook stuit ik, in een sympathiserende speech over Malcolm X uit 1982, op ‘peoples of Color’. Niet die
hoofdletter vraagt aandacht, want dat doet Lorde steeds zelfbewust met kleur,
maar het meervoud dat genuanceerder oogt dan waar heden de voorkeur ligt.
En zonder dat ze de
term gebruikt kondigen zich in een getuigenis
over het opvoeden van haar zoon safe
spaces al aan: ‘I feel the want and need often for the society of women,
exclusively. I recognize that
our own spaces are essential for developing and recharging.’ Dat laatste
werkwoord heeft het Nederlands opgezadeld met ‘de batterijen opladen’. In
hetzelfde essay spreekt Lorde van ‘coming in our power’, wat tot niets anders
meer kan leiden dan ‘in onze kracht komen staan’.
Expect the oppressed
Uit het citaat waarin ik de safe spaces zag opdoemen, spreekt ongeduld. Beslistheid, misschien
beter, over de strategie die Lorde voerde om absolute gelijkheid en erkenning
te krijgen. Voor dat legitieme doel, dat in een rechtvaardige samenleving
absurd want allang gerealiseerd zou zijn, zocht ze naar medestand, naar
coalities van gelijkstemden. Lorde wilde niet langer talmen in eindeloze
sessies waar voorlichting nog moest plaatsvinden. Dat zag ze als verspilling
van energie, en daarover doet ze dikwijls haar beklag.
Alle aandacht
moest gaan naar krachtenbundeling en ‘herdefiniëring’. Haar misschien wel
bekendste tekstje The Master’s Tools Will
Never Dismantle the Master’s House (1979) fulmineert in één lange adem tegen
witte feministes die verkeerd optreden. Sowieso door op officiële samenkomsten
zwart ondervertegenwoordigd te laten zijn, maar evengoed door zwarte uitspraken
voor het eigen karretje te spannen.
Het hardst haalt
Lorde uit naar het witte progressieve icoon Mary Daly, die ze cherry picking verwijt, zonder zich te
hebben verdiept in zwarte cultuurgeschiedenis (tja: dankzij Sister Outsider maakte ik kennis met de
componist Adolphus Hailstork, en beperkte me tot zijn antiracismehymne American Guernica en zijn
strijkkwartetten). Ze zou niet eens hebben gereageerd op een noodbrief die Lorde haar gestuurd had. Dat was onwaar, maar de tijd die Daly
ervoor nam overweldigde het ongeduld.
Kennelijk hoorde
wit feminisme evengoed tot het huis van de meester dat Lorde wilde ontmantelen.
‘Zwart feminisme is niet wit feminisme in blackface,’ opent ze dan ook een betoog dat verderop even ongenaakbaar weet: ‘Oppressors
always expect the oppressed to extend to them the understanding so lacking in
themselves’.
Met zulke
formuleringen giet Lorde haar compromisloosheid in werpklare keien. Ik heb elders
pogen uit te leggen waarom ze mij al te comfortabel klinken bij hedendaagse
copy-pasters. Maar Lorde moet zelf de mogelijkheden van deze gave hebben
onderkend. De slogan over The Master’s Tools recycleerde ze. Toch
is het idee ouder en werd, zelfkritischer, hoogstwaarschijnlijk
ook door een man vertolkt: ‘We cannot solve our problems with the same thinking
we used when we created them’ (Albert Einstein).
Ik aarzel om hier het begrip ‘inclusief’ van stal te halen,
omdat me steeds duisterder is geworden wat het beoogt. Bij Lorde lijkt het in
elk geval niet van toepassing. Haar aangrijpende essay Uses of Anger uit 1981, dat culmineert in een niet-pleonastisch
pleidooi voor ‘self-empowerment’, veroorzaakt bij een bruikbaar onderscheid simultaan
een waterscheiding tussen spelers: ‘Haat is de razernij van hen die onze doelen
niet delen, en het oogmerk ervan is dood en vernietiging. Woede is verdriet om
de verdraaiingen tussen gelijken, en het oogmerk ervan is vernietiging.’
Mijn observatie is in strijd met de nuance die Lorde wel
degelijk wordt toegeschreven. Ze geldt als dé voorouder
van het intersectionaliteitsdenken, dat tegenwoordig zo common sense is dat het
in april 2018 Van Dale haalde. Lang voordat
dit denken in 1989 een naam kreeg, ontwaarde Lorde in zichzelf al een kruispunt
van onderdrukkingsfactoren. Markant vind ik dat ze er een hiërarchie in
aanbracht met hoofdlettergebruik en vaste volgordes: huidskleur blijkt het
belangrijkste discriminatiecriterium, en daarna ex aequo seksuele voorkeur en
gender. Dat rijmt met de maatschappelijke hoofdklachten racisme, homofobie en
seksisme.
Mij verbaasde dat tussen haar
onuitgesproken waardepatronen zich ‘dun’ ophoudt. Niet dat ik die modenorm
negeer, maar ging er toen zoveel macht van uit, vergelijkbaar met het WASP-paradigma, waarvan me de
toevoeging ‘heteroseksueel’ wel geloofwaardig toeschijnt (ook in april 2018 haalde Van Dale ‘heteronormatief’ binnen)? Even onnavolgbaar vind ik dat Lorde tekeergaat tegen binair denken,
in simplistische tegenstellingen dus, én dat situeert in een West-Europese
geschiedenis. Die locatie geeft al een simplificatie weer, net als haar
spelling in kleine letters.
Nobele predikers
Als hoogopgeleide witte cisgender hetero middenklasser van
middelbare leeftijd doe ik er verstandig aan mijn mond te houden bij boeken als
Sister Outsider die explosief onrecht
uitklaren waarvan mijn goed verwarmde studeerkamer geen greintje bagage
stoffeert. Ik moet luisteren en leren. Alleen geloof ik daar niet in, terwijl
ik nochtans niets wil bagatelliseren of vertragen. Het begrip ‘leren’ tergde me
al, samen met ‘waardevol’ en ‘constructief’, in de verklaringen die werden afgelegd
bij de vermelde vertaalrel rond Gorman. Voor mij ademen ze een neoliberaal
jargon. Ik hoor er ook Mark Rutte in terug, nadat een motie van afkeuring tegen hem was
aangenomen: ‘Ik heb de
boodschap zeer goed verstaan en neem die ter harte’.
Luisteren en
leren associeer ik eveneens, het spijt me zeer, met kolonialisme. De rollen en
de kleuren zijn omgedraaid, maar opnieuw is er een partij die het allemaal
uitlegt in het belang van een andere partij. Kennisvoorsprong en morele
autoriteit zijn de premissen. Vanuit die aannames ben ik getuige geweest van situaties
die hilarisch zouden kunnen heten, indien ze niet zo treurig waren. Waarin
zwarten en homoseksuelen gevoelens moesten ontkennen die hun met de beste wil
van de wereld werden toegeschreven.
Intens treurig
wordt het als witte mensen zich ermee bemoeien. Met een begrip als
‘microagressie’ (aan Van Dale toegevoegd
in oktober 2016) dat nog onvatbaarder is. Niet voor de beschadigden uiteraard,
maar voor de sprekers-daders die pas schuld zien nadat ze voorwerp zijn geworden
in intentieprocessen.
Maar ik kan verhalen
van pijn en vernedering niet opzijzetten. Er is blijkbaar nu pas ruimte voor,
wat even verbijsterend als beschamend is. Gediscrimineerden leggen eindelijk de
kleurenblindheid af die ze tegen beter weten in hadden aangenomen. In die zin
lijkt me de moord op George Floyd toch iets beslissends geweest, een zogeheten
kantelpunt. Daarvóór liet de recente mediageschiedenis andere groepen aan het
woord. Er was eerst #MeToo, daarna kwamen de klimaatbetogingen.
Mijn held
Stanley Menzo deelt zijn wedervaren, er was al een luchtiger roman als Onder de Paramariboom van Johan Fretz die
zich tegelijk ironisch uitliet over een literair-culturele wereld van ‘witte
mensen die tegen uitsluiting en racisme zijn. Dat laten ze weten in
opinieartikelen voor de landelijke kranten en je ziet ze erover discussiëren in
praatprogramma’s. Daar keren ze zich fel en beschaafd tegen onderbuikgevoelens,
de groeiende verwijdering tussen zwart en wit. Nobele predikers van de
diversiteit’.
Wat dan te doen?
Het woord voeren over of namens anders gekleurden gaat niet, terwijl voor mij ‘solidariteit’
iets betekent wat ik mis in ‘verbinding’: ik wens op te komen tegen ongelijkheid zonder nieuwe onrechtvaardigheden
binnen te laten. Daarom sta ik ambivalent tegenover ‘dekoloniseren’, grootgebracht
als ik ben in een kruistocht van het postmodernisme tegen essentialismen. Bij
literair angehauchte initiatieven zoals de Lezeres des Vaderlands of Fix
dit, die belangen van
louter vrouwen behartigen, is zulk basaal weerwerk tegen universalisme makkelijk
in stelling te brengen, maar bij kleur zou dat hovaardig zijn.
Ik kan natuurlijk
‘het eigen geprivilegieerde perspectief mee in beschouwing nemen’. Welke
persoon bezit echter over de daartoe benodigde elastische, buiten zichzelf
tredende hersenen? Hoe kan ik tot dan eigenlijk geen gemeenplaatsen debiteren? Wie
durft met droge ogen aanbevelingen te doen als ‘zichzelf in vraag stellen’,
vanuit de studeerkamer of met een geheven Facebookduimpje?
Wel snap ik nu alsnog
wat ‘intellectueel oneerlijk’ betekent, het vlaamsisme dat voor mij op
dezelfde hoogte is geraakt als de witte bewering ‘Ik ben een racist’. Mogelijk
waar, maar vooralsnog even onbetrouwbaar, gratuit, hooguit spelend met de
retoriek van deze tijd – en getuigend van een bedenkelijk narcisme.
Vanuit mijn solidariteitswens
raak ik nog altijd geëmotioneerd bij de herinnering aan de televisie die op een
zomeravond in 1991 historische beelden van Lenin liet zien (de naam
Sint-Petersburg werd in ere hersteld). Ik kan me ook identificeren met de
tranen die zijn vergoten door mensen die dezelfde huidskleur hebben als ik toen
ze, blijkens een verslag van Karin Amatmoekrim, vorig jaar aanwezig waren bij het Black
Lives Matter-protest op de Dam.
Toch had ik
gelezen dat dit vocht niet in de haak is. Witte
tranen verwijzen naar ‘het centraal stellen van gevoelens van witte mensen
in discussies over racisme’.
Vooral
Er zit niets
anders op dan Sister Outsider te
lezen met een vertroebelde blik. Ze komt van gaande een leven aangeslibde ideologische vooronderstellingen, maar ook
van dagdagelijks taalmaniakalisme. Prompt krijgt de kopregel in de
achterflaptekst van het Nederlandse boek voor mij iets onwezenlijks: ‘Sister Outsider is de viering van een
belangrijke en invloedrijke stem uit de twintigste eeuw’. Wat doet die viering
daar? Hoor ik niet het zoveelste amerikaanslatijnsisme? In dit geval celebration?
Dus lees ik de inleiding van Sister Outsider evengoed met een gekleurde bril. Anousha Nzume vertelt dat ze het boek voor het eerst las in 1987, zeer vroeg dus, en dat het voor haar een ‘bijbel’ werd. Is Lorde dan een god(in)? Hier heeft Nzume een ander woord voor:
‘Het is zo’n ongelofelijk privilege dat ik met
deze zuster aan mijn zijde heb mogen opgroeien, volwassen ben geworden, moeder
ben geworden, zelfs samen hopelijk oud mag worden. En nu in de taal die ik,
ondanks alles, zo liefheb.’
Ook haar collega’s bij Dipsaus betitelt Nzume als ‘zusters’. Opnieuw overvalt me de sensatie een amerikaanslatijnsime te lezen (waarover Lorde zelf beweerde: ‘There is a pretense to a homogenity of experience covered by the word sisterhood that does not in fact exist’). Daarnaast springt dat woord ‘privilege’ in het oog. Het wordt tegenwoordig uiteraard veel gebruikt, maar bij mijn weten nog niet in de gelukzalige betekenis die Nzume er hier aan hecht en waarvoor het Nederlands ooit het fletse ‘voorrecht’ had.
Zelf kan ik iedereen Lordes essaybundel aanbevelen. Nzume doet dat ook, zij het anders:
‘Ik hoop dat elke zwarte vrouw, elke feminist en
vooral elke bruine en zwarte queer vrouw, elke vrouw met een beperking, elke
transvrouw die dit boek leest, het voor altijd bij zich houdt en ook een exemplaar
kan geven aan drie (of vier) andere zusters. Lezend en herlezend is het
duidelijk: sinds 1974 [1984?] is er niet genoeg veranderd.’
De inleidster
belooft zogeheten inclusiviteit, maar mannen blijven verzwegen en sowieso
ontstaat er een tegenstrijdig effect door alle benoemingen in subgroepen, en helemaal
door haar toevoeging ‘vooral’. Maar ik heb al vaker mijn indruk geuit dat
Nederland zich sinds ongeveer een lustrum in een semantisch mijnenveld bevindt waardoor, bij een toch al tanende
taalbeheersing, mensen angst krijgen verkeerde woorden te gebruiken en ongewild
anderen te beledigen.
Gelukkig bestaan
er allerlei aanbevelingen hoe kwetsuren te voorkomen. Ik moet bekennen er, als enigszins
ervaren taalgebruiker voor wie de revolutie het liefst gisteren al mag beginnen,
niet altijd even makkelijk mijn weg in te vinden. Dan pak ik de pragmatisch
oplossing en deel beweringen met derden (van collega-schrijvers tot en met
studenten).
Maf is dan te snappen
dat Nzume een ravage aanricht met haar aanduiding ‘transvrouw’. Omdat daarin
geen spatie staat, zou ze volgens de theorie haar object
‘dehumaniseren’ (deze
zekerheid is overgenomen in een recente taalbrochure). Ik sta erbij en kijk ernaar. Niet uit
een verlangen ‘lekker puh’ te roepen of Bijbelplaatsen op te delven over de
zonde en de steen. In Nzumes onbedoelde verschrijving vind ik juist troost. En steun voor de overtuiging dat open gesprekken beter werken dan schandpaliseringen.
Ondertussen is
het inzake Audre Lorde wachten op vertaalde meesterproeven in een genre waarmee
ze haar naam vestigde: poëzie!
Naschrift
Mijnhijmer blijkt zich hier
over haar vertaalarbeid te hebben uitgelaten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten