donderdag 4 maart 2021

Engageren tot meerstemmigheid (2)


 

 

Halverwege jaren tachtig was ik verrast en gechoqueerd door het bericht dat een van mijn lijfboeken achter de tralies zat. Bibliotheekmedewerkers vonden het raadzaam het niet langer aan het oog van jonge lezers bloot te stellen. Een eigen initiatief, voor de goede orde, want tegenwoordig is op de DBNL het boek digitaal beschikbaar.

Het gaat om De Artapappa’s (1920), van J.B. Schuil, dat het stempel ‘racistisch’ is opgedrukt. Dat ik daar destijds ontdaan van was, lag er in de eerste plaats aan dat ik het niet direct begreep maar me wel met dat boek verbonden voelde. Aldus waande ik me een getal in de Gorter-formule o god ik sta aan de verkeerde kant. Ik zou de eerste niet zijn die niet waarmaakt wat hij preekt.

De enige scène die me, zoals vermoedelijk elke lezer van De Artapappa’s, onmiddellijk voor ogen kwam was die waarin de verwonde witte hoofdpersoon Pukkie uren op de rug wordt gedragen door zijn zwarte kameraad Bloemhof die zelf enorme blaren op zijn voeten heeft. Overweldigend, in alle opzichten: een voor het gemoed explosief teken van vriendschap dat wel getuigt van een hiërarchie.

Bizar vind ik, achteraf, mijn weigering om De Artapappa’s te herlezen. Angst, mevrouw en meneer de dieptepsycholoog! Vorig jaar, voor een tijdschriftartikel over het Oerboek, durfde ik nog steeds niet. Ik erkende dan wel dat Schuils oeuvre mijn Hollands wereldbeeldje in de steigers had gezet, maar aan de hand van zijn nog dierbaardere, minder discutabele roman Rob en de stroper van Tjot-Idi. Tegelijk had ik weet van een vernietigend oordeel over De Artapappa’s van Arthur Japin, wiens werk ik evenmin heb doorgenomen.

Negeren, die handel! Dat werkwoord gebruik ik mede, omdat ik voor mijn artikel wel Schuils debuut Jan van Beek (1910) herlas en daar ontdekte dat er twee vervoegingen en uitspraken bestaan van negeren. Ooit blijkt de klemtoon op de eerste lettergreep te hebben gelegen, in een betekenis die Van Dale beledigend en verouderd noemt.

Ja, ik protesteer graag tegen gescherm met blinde vlekken bij de ander, maar hier waren er toch een paar waar ik niet omheen kon.

Ook moet ik nog altijd mijn positie bepalen tegenover mijn twee dochters, die De Artapappa’s lazen en voor wie het, vrees ik, even beklijvend is als voor mij. Ik slaag er niet in hen te confronteren met de argumenten voor het racisme.

Hun Belgische moeder las de tekst nooit maar hoort wel hun gesprekken erover, inclusief eindeloze uitwisselingen van passages die nóg pijnlijker en grappiger zijn. Als Schuil-buitenstaander kan ze zo eenvoudiger vragen stellen. Of onze kinderen, veertien en tien, eerder hadden gehoord van het begrip ‘kafferjongen’ of dat ze het werkwoord ‘uitkafferen’ kenden, bijvoorbeeld. (Het antwoord was tweemaal nee.)

Ik op mijn beurt begrijp dat het oeuvre van J.B. Schuil, een voormalig legerofficier die nog in Indië was gestationeerd, van buitenaf lastig anders dan als ‘eurocentrisch’ valt te betitelen. Tegelijk weet ik dat mijn dochters integer in het leven staan – de kwalificatie kritisch weiger ik ijdel te gebruiken – en wil ik geen butsen slaan in hun oprechte oordeel over deze roman. Ook omdat ik de preker in mij wil onderdrukken, al helemaal wanneer zijn vaderlijke wijsheden ondoorvoeld zijn. Voornaamste reden voor mijn terughoudendheid is echter dat ik jonge lezers serieus wil nemen.

Voor mijn dochters is De Artapappa’s één lange opslokkende pleitrede voor trouw. Omdat er aan het eind letterlijk de dood op volgt, vond de gourmande het wel een schandalig boek. Lezers mag zoiets niet worden aangedaan, vond ze woedend en verdrietig – ik nam haar mee op een fietstochtje om haar emoties tot bedaren te laten komen. Toch pleitte ze Schuil uiteindelijk vrij, toen ze in zijn voorwoord herlas dat het verhaal was geënt op ware gebeurtenissen (die Japin inspireerden tot De zwarte met het witte hart).

Wat een poëtica, en wat een leesempathie en wat een vergevingsgezindheid! Het gekke is dat dit alles rijmt met mijn eigen herinneringen aan dit boek. Zodat ik me onlangs verplicht heb gevoeld De Artapappa’s alsnog te herlezen.

Wie misschien nieuwsgierig is naar mijn actuele indruk van het boek, moet ik teleurstellen: ik weet het niet.

Natuurlijk frapperen me nu passages die volstrekt denigrerend zijn ten opzichte van de twee ‘zonen van Zijne Majesteit Artapappa III, koning van wilden in Zuid-Afrika’. Tenenkrommend zijn dikwijls de beschrijvingen van deze zwarte halfbroers, in hun taal en dierlijk geachte bewegingen. Ik snap best waarom vorig jaar nog het verdict fout over het boek is uitgesproken en is gesuggereerd om er een racismewaarschuwing op te plakken, een procedure die onlangs dus eveneens aan de stad Gent is aanbevolen.

Toch zit ik hopelijk niet in de ontkenningsfase bij de indruk dat die waarschuwing voor de tekst als geheel functioneert als een brute noodrem. Een symbolische daad, die het bestaande maar half erkent en niet bijstuurt. Hierbij waan ik me geïnspireerd door een prachtig essay van de Nigeriaans-Amerikaanse filosoof Olúfẹ́mi O. Táíwò over standpuntepistemologie. Daarin doen geprivilegieerden schroomvallig afstand van hun positie, om een gemarginaliseerde te laten spreken.

Táíwò heeft, in een complex betoog waarin mij hoogstwaarschijnlijk van alles is ontgaan, twijfels bij die welgemanierdheid. Hij noemt haar ‘elitekaping’ bij monde van de ‘kletsende klassen’. Zijn doel is namelijk ‘collectieve bevrijding in plaats van parochiaal voordeel’. En mij is de waarschuwingssticker tegen De Artapappa’s te pontificaal en gemakzuchtig voor de tekst als geheel.

Genoemde noodrem doet alvast geen recht aan wisselende snelheden. Minstens zou ik voor Schuils belichting van de zwarte halfbroers het begrip objectiveren onbruikbaar vinden. Het boek is daarvoor te ambivalent. Geregeld gaapt er een vacuüm tussen verteller en personages. Tegensprekende overtuigingen, sentimenten, moralen zelfs, vind ik nu in De Artapappa’s terug. Denigrerend denken en benoemen wordt soms terechtgewezen.

Bovenal blijven de verteller en bepaalde personages pogingen doen tot identificatie en solidariteit, die steevast stranden. Niet voor niets is het belangrijkste motief volgens mij: sprakeloos zijn, geen taal vinden.

Schuils controversieelste boek heeft me in verwarring achtergelaten. Ik pinkte minder tranen weg dan mijn dochters, maar emoties waren er nog altijd. Ik ergerde me vaker dan zij, maar ervoer ook ontzag. Waarom? Kan ik echt niet concreter worden? Een volgende keer.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten